ECLI:NL:RBMNE:2023:5609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstand en individuele inkomenstoeslag wegens schaduwboekhouding en onjuiste urenopgave

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die bijstandsuitkeringen ontvingen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder. De zaak betreft de herziening en intrekking van bijstand over de maanden januari, februari en december 2021, alsook de intrekking van de individuele inkomenstoeslag. De herziening en intrekking zijn gebaseerd op een aangetroffen schaduwboekhouding die aantoont dat eiser meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schaduwboekhouding, die in het Arabisch was opgesteld, in een kast van het bedrijf van eiser is aangetroffen en dat de gegevens hierin overeenkomen met de door eiser opgegeven uren. Eiser heeft betoogd dat de schaduwboekhouding niet betrouwbaar is en dat hij slechts in zijn vrije tijd op het bedrijf aanwezig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht en dat de aanwezigheid van zijn auto op het bedrijf tijdens reguliere arbeidsuren de veronderstelling rechtvaardigt dat hij daar arbeid heeft verricht. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening en intrekking van de bijstand en de individuele inkomenstoeslag standhouden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.R. Reinders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder

(gemachtigde: M. Wielandt).

Inleiding

1. Eisers hebben een bijstandsuitkering [1] ontvangen.
2. Met het primaire besluit van 8 juli 2022 heeft verweerder:
- de bijstand herzien over de maand januari 2021 en beslist dat uitgegaan wordt van 125 gewerkte uren, waarvan er 89 niet zijn opgegeven, die alsnog gekort zullen worden;
- de bijstand herzien en ingetrokken over de maand februari 2021 en beslist dat uitgegaan wordt van 166 gewerkte uren, waarvan er 126 niet zijn opgegeven. Uitgaande van het wettelijk minimumloon komen eisers boven de bijstandsnorm waardoor geen recht bestaat;
- de bijstand herzien en ingetrokken over de maand december 2021 en beslist dat het recht niet is vast te stellen over deze maand;
- de toegekende individuele inkomenstoeslag herzien en ingetrokken.
3. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) op 14 november 2022 geadviseerd het primaire besluit in stand te laten.
4. Verweerder heeft het bezwaar met de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 2 december 2022 ongegrond verklaard. Het recht op bijstand wordt herzien en ingetrokken over de periode van 1 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 en van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021. Voor de motivering van het bestreden besluit verwijst verweerder naar het advies van de commissie.
5. Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [eiser 1] (hierna: eiser in enkelvoud), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. Ook was tolk mevrouw A. Ahmed aanwezig. Verder heeft de heer [getuige] (de getuige) een getuigenverklaring afgelegd.

Bestreden besluit en advies van de commissie (in essentie weergegeven)

6. Volgens verweerder blijkt uit een gevonden schaduwboekhouding van het bedrijf [bedrijf] dat eiser, over de maanden januari en februari 2021, meer heeft gewerkt dan is opgegeven. De in het Arabisch opgestelde schaduwboekhouding is gevonden in een kast van het bedrijf [bedrijf] . Het is daarom onwaarschijnlijk dat deze boekhouding geen betrekking heeft op het bedrijf. Eiser wordt hierin bij naam genoemd en opvallend is dat zowel door hem gewerkte ‘witte’ uren als ‘overige’ uren zijn geregistreerd. Het aantal witte uren is gelijk aan het aantal uren dat hij aan verweerder heeft doorgegeven. Voor de maand januari 2021 heeft eiser 36 gewerkte uren opgegeven, hij zou daarnaast volgens de schaduwboekhouding nog 89 uur hebben gewerkt. Voor de maand februari 2021 heeft eiser 40 gewerkte uren opgegeven, hij zou daarnaast volgens de schaduwboekhouding nog 126 uur hebben gewerkt.
7. De bijstand is over de maand december 2021 herzien en ingetrokken, omdat eisers auto (herkenbaar aan het kenteken) in die maand veel vaker is aangetroffen op de parkeerplaats van het bedrijf dan te verklaren is op basis van de door hem opgegeven gewerkte uren. Volgens eisers opgave heeft hij in deze maand 20 uur gewerkt verspreid over 5 dagen. De auto is echter op verschillende dagen en tijdstippen, in de ochtend, middag en avond, aangetroffen. In totaal gaat het in ieder geval om 100 uur verspreid over 18 dagen. Eiser heeft in bezwaar voor het eerst naar voren gebracht dat hij ook wel voor de gezelligheid naar het bedrijf kwam. Volgens verweerder is het onwaarschijnlijk dat eiser een dergelijk hoog aantal uren koffie heeft gedronken op het bedrijf. Verweerder stelt dat de aanwezigheid van eiser op zijn werkplek, tijdens reguliere arbeidsuren, de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij gedurende al deze uren op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. [2]
8. Verweerder concludeert dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij in de periode waarover de bijstand is herzien en ingetrokken beduidend meer uren heeft gewerkt dan door hem is opgegeven. Dit maakt volgens verweerder ook dat geen recht bestond op individuele inkomenstoeslag, omdat een van de voorwaarden hiervoor is dat eisers langdurig een laag inkomen hebben gehad en hier kan nu niet vanuit worden gegaan. [3]

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

9. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat van een verkeerd aantal gewerkte uren wordt uitgegaan. Voor de maanden januari en februari 2021 stelt eiser dat verweerder niet van de schaduwboekhouding mag uitgaan. Deze heeft namelijk een inhoud en opmaak die de boekhouder niet hanteert, de boekhouder is bovendien de Arabische taal niet machtig. In de urenoverzichten van [bedrijf] komen geen Arabische tekens voor. Volgens eiser is de situatie te wijten aan de ‘anonieme tipgever’, hij zorgt al drie jaar voor problemen. Bij de nadere beroepsgronden [4] heeft eiser een verklaring van een man (de getuige ter zitting) gevoegd, die beweert in samenwerking met de tipgever valse urenlijsten in het bedrijf te hebben geplant.
10. Uit onderzoek van de arbeidsinspectie blijkt verder dat binnen het bedrijf geen overtreding is begaan. Verweerder was bij dit onderzoek betrokken. Daar komt bij dat eisers vader op 5 januari 2021 is overleden, waardoor hij in die maand maar één week heeft gewerkt.
11. Voor de maand december 2021 stelt eiser dat het gebruikelijk was dat werknemers, waaronder eiser, in hun vrije tijd in het bedrijfspand waren, omdat dit als een veilige plek werd gezien. De eigenaar van het bedrijf heeft namelijk op locatie een ontmoetingsruimte gecreëerd en mogelijkheid om te sporten. Er kan dus niet vanuit gegaan worden dat alle uren dat eisers auto bij het bedrijf geparkeerd stond ook daadwerkelijke gewerkte uren zijn.

Beoordeling door de rechtbank

12. Het besluit tot herziening en intrekking van bijstand is een voor eisers belastend besluit, het is daarom aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.

De maanden januari en februari 2021

13. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft weersproken dat hij met naam en toenaam in de bij [bedrijf] aangetroffen schaduwboekhouding wordt genoemd. Opvallend is dat het aantal ‘wit’ gewerkte uren exact overeenkomt met de door hem aan verweerder doorgegeven uren. Dit duidt er concreet op dat het op hem betrekking heeft en door iemand is opgesteld die (interne) kennis heeft van het bedrijf en van wat wordt geregistreerd. Daarbij is de schaduwboekhouding in de kast van het bedrijf zelf gevonden. Eiser stelt echter dat niet van deze schaduwboekhouding uitgegaan kan worden, omdat deze door een kwaadwillende bewust geplant zou zijn op het bedrijf. De door eiser opgeroepen getuige heeft hierover ter zitting onder ede een verklaring afgelegd.
14. De rechtbank volgt deze getuigenverklaring echter niet, omdat er te veel discrepanties zijn met de eerder door de getuige gegeven schriftelijke verklaringen van 31 maart 2023 en 6 april 2023 en de overige gegevens in het procesdossier.
- Daarbij is van belang dat in de schriftelijke verklaring van 31 maart 2023 naar voren komt dat de getuige op de hoogte was van de negatieve intentie van de heer [A] om het bedrijf [bedrijf] te schaden en hier welbewust aan meewerkte. Zo is onder meer opgenomen:
“ [A] heeft gezegd dat [bedrijf] hoe dan ook moet stooppen anders wij geen kans maken want meeste slachthuizen werken met [bedrijf] ”en
“de afspraak was [A] gaat anonieme melding doen en ik voor de inval 2 lijsten in kantoor van [B] ga plaatsen en 2 lijsten in kantoor van [C] ga plaatsen.”Tijdens het getuigenverhoor heeft de getuige echter verklaard:
“De persoon die het heeft veroorzaakt daar wist ik niets van.”Tijdens de zitting is aan de getuige voorgehouden dat in de schriftelijke verklaring is opgenomen dat hij samen met [A] het plan had [bedrijf] ten val te brengen. Hij heeft hierop geantwoord:
“Ik antwoord dat ik totaal geen idee had wat [A] van plan was, maar ik was er gewoon heel zeker van dat ik samen met [A] een bedrijf zou opzetten in Duitsland.”
- Ook valt op dat in de schriftelijke verklaring van 31 maart 2023 is opgenomen:
“ [A] vroeg mij foto’s te maken van mandelijkse betalingen van [bedrijf] ik heb manden Nov en dec 2020 en jan en feb 2021 doorgegeven hij maakte eigen lijst.”Tijdens het getuigenverhoor had de getuige het echter niet over foto’s, maar verklaarde hij:
“Het klopt niet dat ik daar foto’s van heb genomen”en
“Op uw vraag hoe [A] dan aan de gegevens kwam antwoord ik dat ik die handmatig heb gegeven.”
- Over de locatie waar de gegevens zijn uitgewisseld is in de schriftelijke verklaring van 31 maart 2023 opgenomen:
“eerst wij hebben bij Esso tankstation afgesproken maar daar zijn camera’s en vertrouwde [A] niet hij zei beter kom naar mij huis en dat hebben we gedaan.”Tijdens het getuigenverhoor heeft de getuige hierover verklaard:
“Ik heb zelf de lijst aan [A] gegeven. Ik heb het handmatig doorgegeven ergens bij een benzinestation in Hilversum.”
- Verder valt op dat uit het procesdossier volgt dat de schaduwboekhouding op 16 februari 2022 in een kast van het bedrijf is aangetroffen. [5] De getuige heeft tijdens het verhoor echter verklaard:
“Op uw vraag hoe de schaduwboekhouding op het kantoor van [bedrijf] terecht is gekomen antwoord ik dat ik die op het bureau heb gelegd.”
15. De rechtbank overweegt dat los van de discrepanties in de getuigenverklaring ook de overige beroepsgronden niet kunnen slagen. De argumenten van eiser dat de tipgever onbetrouwbaar zou zijn en de arbeidsinspectie geen overtreding heeft geconstateerd zijn niet doorslaggevend. De tipgever is immers slechts de aanleiding geweest voor het onderzoek en de arbeidsinspectie is een aparte instantie met een eigen doelstelling. Verweerder heeft een zelfstandige onderzoeksbevoegdheid die in dit geval tot een op zichzelf staand onderzoek heeft geleid. Tijdens de zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat zijn standpunt is dat de arbeidsinspectie ter zake niet heeft gehandeld, omdat het zou gaan om stukken van een jaar eerder. Als het gaat over het overlijden van eisers vader in januari 2021, dan is het begrijpelijk dat dit zwaar voor eiser is geweest. Hiermee is echter niet aangetoond dat hij slechts één week heeft gewerkt in deze maand.
16. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden niet slagen, voor zover het betreft de herziening en intrekking over de maanden januari en februari 2021. Eiser is verder in de beroepsgronden niet opgekomen tegen de hoogte van de gekorte inkomsten/herziening.

De maand december 2021

17. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waar verweerder naar verwijst, volgt dat als een betrokkene aanwezig is op zijn werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dit de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij, gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is, op geld waardeerbare arbeid verricht. [6] Verweerder stelt dat eisers auto nabij de werkplek 100 uur is aangetroffen verspreid over 18 dagen en dat hij tijdens het onderzoek kenbaar heeft gemaakt dat de auto alleen door hem wordt gebruikt. Verweerder stelt dat het recht op uitkering voor de maand december 2021 niet is vast te stellen, omdat uitgegaan wordt van in ieder geval 100 gewerkte uren, maar dit kunnen er meer zijn geweest. [7] Dit is een groot verschil met wat eiser zelf heeft opgegeven. Eiser heeft hier voor wat betreft de daadwerkelijk gewerkte uren enkel een ontkenning tegenover gesteld. In die zin dat hij toegeeft op het bedrijf aanwezig te zijn geweest, maar met als reden dat dit als veilige locatie werd gezien en fungeerde als een soort buurthuis. De door hem aan verweerder doorgegeven gewerkte uren zijn volgens eiser correct.
18. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft voldaan aan de bewijslast die op hem is komen te rusten, vanwege de vooronderstelling waar verweerder (gezien de door eiser toegegeven aanwezigheid op het bedrijf) in eerste instantie vanuit mag gaan. Er is namelijk sprake van bevreemdende en tegenstrijdige elementen in de verklaringen van eiser. Zo was de eerste verklaring van eiser, voorafgaand aan het primaire besluit, dat hij soms langskwam om te vragen of er werk was. Als dit er niet was ging eiser weer huiswaarts. [8] Pas later heeft eiser zijn verklaring aangepast en gesteld dat er op het werk een soort ontmoetingsplaats was, waar collega’s ook buiten werktijd verbleven. De foto’s van deze plek zijn echter pas in 2023 overgelegd, dit is na de periode in geschil. Ter zitting heeft verweerder nog meegedeeld dat onder meer een fraudepreventiemedewerker en boa op locatie bij [bedrijf] zijn geweest, maar destijds geen ontmoetingsruimte hebben aangetroffen. [9] Al met al heeft eiser geen plausibele verklaring gegeven voor de grote hoeveelheid uren dat zijn auto voor het bedrijf is aangetroffen. Verweerder heeft om deze reden kunnen beslissen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en het recht op bijstand voor de maand december 2021 niet is vast te stellen. De beroepsgronden slagen niet.

Herziening en intrekking van de individuele inkomenstoeslag

19. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen recht bestond op individuele inkomenstoeslag, omdat hiervoor als voorwaarde geldt dat langdurig sprake moet zijn van een laag inkomen/vermogen. Dit laatste neemt verweerder niet aan, omdat verweerder uitgaat van een hoger inkomen dan eiser uit zichzelf heeft gemeld, dat in ieder geval in februari 2021 de toepasselijke bijstandsnorm heeft overschreden (zie het voorgaande). Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de herziening en intrekking van de individuele inkomenstoeslag. De rechtbank concludeert om deze reden dat nu de herziening en intrekking over de maanden januari, februari en december standhouden ook de herziening en intrekking van de individuele inkomenstoeslag kan standhouden.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
21. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht is bij deze uitkomst geen plaats.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Verweerder verwijst naar drie uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2890, 29 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:871 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1808.
3.Artikel 36, eerste lid, van de Pw.
4.Zie productie 3 bij de beroepsgronden van 25 mei 2023.
5.Zie het gemeentelijk advies betreffende bezwaarschrift Participatiewet terugvordering van 7 september 2022, pagina 2 laatste alinea.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:871 r.o. 5.
7.Zie ook rapport handhaving van 7 juli 2022, pagina 9.
8.Zie het gespreksverslag van 21 maart 2022, pagina 12.
9.Zie ook het gemeentelijk advies betreffende bezwaarschrift Participatiewet terugvordering van 7 september 2022, pagina 2 laatste alinea, over de integrale controle op 16 februari 2022.