ECLI:NL:RBMNE:2023:5564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/79
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de korpschef van de Politie Midden-Nederland. Eiser had een verzoek ingediend voor toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, welke door de korpschef was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de vermeende onbetrouwbaarheid van eiser, die volgens de korpschef betrokken was bij de invoer en/of het vervoer van rode diesel, wat in strijd is met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Wet op de accijns. Eiser had eerder verklaard dat hij de brandstof in België had getankt, maar later ontkende hij dat hij rode diesel had vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef op basis van de feiten in het mutatierapport had kunnen concluderen dat eiser niet betrouwbaar was voor beveiligingswerkzaamheden. De rechtbank vond dat de korpschef zich niet had uitgesproken over de schuld van eiser, en dat de weigering van toestemming niet in strijd was met de onschuldpresumptie zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/79
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.J. Brahm),
en

de korpschef van Politie, de politiechef van Midden-Nederland, de korpschef

(gemachtigden: mr. J. Oosterven en mr. S. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2022 (het primaire besluit) heeft de korpschef de toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ten behoeve van eiser afgewezen.
In het besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2023.
Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Er is toestemming van de korpschef nodig voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. [1] Deze toestemming wordt geweigerd als de betrokkene niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het doen van beveiligingswerk. [2] Volgens vaste rechtspraak [3] mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere banen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. De korpschef heeft in zijn beleid [4] uiteengezet wanneer hiervan al dan niet sprake is. Zo is iemand volgens het beleid onder meer onvoldoende betrouwbaar als op grond van over de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
2. De korpschef baseert de weigering op de verdenking dat eiser op 31 augustus 2022 in strijd met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Wet op de accijns, rode diesel ingevoerd en/of vervoerd heeft. De korpschef wijst op een mutatierapport van de politie, eenheid Limburg van 1 september 2022. In het mutatierapport staat dat eiser een voertuig met Nederlandse taxi-kentekenplaten bestuurde waarin, verspreid over meerdere jerrycans, circa 328 liter met rode diesel werd aangetroffen. Hij verklaarde eerst dat hij in België had getankt omdat het daar goedkoper was. Volgens eiser bevatten de jerrycans hoofdzakelijk benzine, maar zou er mogelijk ook wat diesel in kunnen zitten. Nadat hem de cautie was gegeven verklaarde hij de stookolie niet in België te hebben gekocht, maar deze in Eijsden te hebben opgehaald. Door de douane is vastgesteld dat de jerrycans en de brandstoftank van de door eiser bestuurde auto rode diesel bevatten. De rode diesel is door de douane in beslag genomen.
3. Eiser heeft de constateringen die in het mutatierapport staan niet weersproken. Hij heeft slechts gesteld dat die zaak is afgehandeld. Dat standpunt is gebaseerd op een telefonisch overleg tussen zijn gemachtigde en het Openbaar Ministerie en de Douane. Daarnaast heeft eiser op de zitting gesteld dat de weigering in strijd komt met artikel 6 van het EVRM, in het bijzonder met de onschuldpresumptie van het tweede lid van dat artikel. Hij heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [5]
4. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef op basis van de feiten en omstandigheden die in het mutatierapport staan, heeft kunnen concluderen dat eiser niet betrouwbaar is om als beveiligingsmedewerker te werken. Naar het oordeel van de rechtbank is besluit van de korpschef niet in strijd met artikel 6, tweede lid, van het EVRM, omdat de korpschef zich baseert op de feiten en omstandigheden zoals die uit het proces-verbaal volgen. Die feiten worden door eiser niet betwist. De korpschef spreekt in het bestreden besluit weliswaar een vermoeden uit dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Wet op de accijns, maar dat levert geen schending van de onschuldpresumptie op. De korpschef heeft zich namelijk niet uitgesproken over de schuld van eiser.
5. Het uitgangspunt van de wet is dat de korpschef daarom de toestemming moet weigeren. Dit betekent dat er voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel geen ruimte is. In het bestreden besluit heeft de korpschef niettemin overwogen dat er van onevenredig nadeel aan de kant van eiser geen sprake is. De korpschef heeft op dat punt in zijn overweging betrokken dat eiser weliswaar geen inkomen meer kan verdienen uit beveiligingswerkzaamheden, maar dat hij wel op andere wijze in zijn onderhoud kan voorzien. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser uitsluitend werkzaam kan zijn in de beveiliging. Dat blijkt onder andere uit de omstandigheid dat eiser bij zijn aanhouding op 31 augustus 2022 heeft verklaard dat hij bij een taxibedrijf werkt. De rechtbank vindt daarom dat de korpschef hierin gelijk heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef de toestemming terecht heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Volgens artikel 7, eerste en tweede lid, Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
2.Volgens artikel 7, vierde lid, Wpbr.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:403) en van 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2113).
4.Zie de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.
5.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3053.