ECLI:NL:RBMNE:2023:5491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/653
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verleende omgevingsvergunning voor de herbouw van een appelverwerkend bedrijf in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de herbouw van een appelverwerkend bedrijf. De vergunninghouder had op 16 oktober 2019 een aanvraag ingediend na de verwoesting van het bedrijf door een brand. Het college van burgemeester en wethouders verleende op 3 december 2019 een tijdelijke omgevingsvergunning voor vijf jaar, gebruikmakend van de kruimelgevallenregeling. Eiser, die in de nabijheid woont, maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 22 december 2022.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 6 september 2023 behandeld. Eiser stelde dat de herbouw in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de bedrijfsactiviteiten niet grondgebonden zijn. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat de activiteiten van de vergunninghouder passen binnen de goede ruimtelijke ordening, ondanks dat ze niet grondgebonden zijn. De rechtbank volgde het college in de beoordeling van de geluidsaspecten en concludeerde dat er geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat door de herbouw.

Eiser verzocht ook om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden was overschreden en kende eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toe. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar oordeelde dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/653

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] , uit [plaats] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente](het college), verweerder
(gemachtigde: M. de Jong),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[Derde partij] B.V.uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

Vergunninghouder is gevestigd op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel). Het bedrijf verwerkt appels en fruit tot gesneden producten, purees en vullingen. Op 30 juli 2019 is het bedrijf door een brand verwoest. Op 16 oktober 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het herbouwen van het appelverwerkend bedrijf op het perceel.
Het college heeft in het primaire besluit van 3 december 2019 aan vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de herbouw voor een periode van maximaal vijf jaar. Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de zogenoemde kruimelgevallenregeling om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. [1]
Eiser woont aan de [adres] in [plaats] . Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor de herbouw van het appelverwerkend bedrijf.
Met het besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Vervolgens heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] en [B] . Namens vergunninghouder is de directeur [C] verschenen.

Het geschil en beoordelingskader

1. De omgevingsvergunning voor de herbouw van het appelverwerkend bedrijf ziet op de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
3. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald in welke gevallen de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo wordt geweigerd. Dat is onder meer het geval als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, is op grond van het tweede lid van artikel 2.10 ook een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De omgevingsvergunning wordt dan alleen geweigerd als vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
4. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2004’ van toepassing. Op grond van artikel 5, lid 1, onder a, van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘Agrarisch gebied’ en is het onder andere bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf.
5. Volgens het college past de herbouw van het appelverwerkend bedrijf niet binnen de geldende bestemming, omdat de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder niet grondgebonden zijn. Daarmee is de herbouw in strijd met het bestemmingsplan. Aan het bouwplan kan dan alleen worden meegewerkt als het plan past in de stedenbouwkundige visie van het college oftewel de goede ruimtelijke ordening. Volgens het college is dat het geval en is daarom de aanvraag voor de herbouw van het appelverwerkend bedrijf vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling.
6. Volgens eiser is het niet mogelijk om van het bestemmingsplan af te wijken en had het college de omgevingsvergunning daarom moeten weigeren. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
7. Daarbij beoordeelt de rechtbank het geschil aan de hand van het volgende toetsingskader. Bij de besluitvorming over de aanvraag van de vergunninghouder heeft het college beleidsruimte. Als het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank kan de keuzes die het college heeft gemaakt daarom alleen terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in dit geval in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
8. Eiser [eiser sub 1] heeft ook namens [eiser sub 2] beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank stelt echter vast dat [eiser sub 2] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Het recht om te procederen komt in beginsel alleen toe aan de belanghebbende die daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen. [2] Dat betekent dat het beroep voor zover dat is ingesteld namens [eiser sub 2] niet voldoet aan de wettelijke eisen en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Alleen het beroep ingesteld door eiser [eiser sub 1] (hierna: eiser) kan in deze zaak inhoudelijk worden beoordeeld. Dat gaat de rechtbank hierna doen.
De omgevingsvergunning
De bedrijfsactiviteiten
9. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder niet grondgebonden zijn. Volgens eiser is er ook strijd met het bestemmingsplan, omdat hier sprake is van een puur industriële activiteit in een agrarische omgeving. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat vergunninghouder zich bezig houdt met foodprocessing en dat is volgens eiser een industriële activiteit die niet binnen de geldende bestemming past.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het gebied voorheen een agrarisch gebied was, maar door vernieuwing en nieuwe inzichten worden agrarische erven tegenwoordig anders gebruikt. De activiteiten van vergunninghouder liggen in het verlengde van de in het bestemmingsplan toegestane agrarische activiteiten. Volgens het college is het appelverwerkingsbedrijf van vergunninghouder een ontwikkeling die in een dergelijk gebied past. Dit blijkt ook uit de Structuurvisie Noordoostpolder. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het standpunt van het college dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel passen binnen de bestemming ‘Agrarisch gebied’. De enige strijd met het bestemmingsplan bestaat eruit dat het bedrijf van vergunninghouder geen grondgebonden bedrijf is. De beroepsgrond slaagt niet.
Het geluid
11. Volgens eiser heeft het college ten onrechte gesteld dat hij geen bezwaren meer zou hebben over het geluidsaspect. Volgens eiser is er sprake van geluidshinder door gewijzigde omstandigheden op het perceel en extra geplaatste machines in zijn gehoorveld. De koelmotoren zijn anders geplaatst, waardoor het geluid zijn kant op kaatst. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij het niet eens is met de door het college gehanteerde afwijking van de richtafstand van 50 meter voor geluid, omdat er sprake zou zijn van een gemengd gebied. Eiser bestrijdt dat sprake is van een gemengd gebied. Daarnaast vindt eiser dat het college had moeten kijken naar zijn specifieke situatie en niet naar de algemene geluidsnormen. Er is volgens eiser sprake van een reflecterend oppervlak waardoor het geluid harder is dan waarop de normen zijn gebaseerd. Deze discussie had volgens eiser beslecht kunnen worden als door een erkend instituut gedurende meerdere periodes metingen waren verricht, vergeleken met de situatie van totale stilstand van de machines. Eiser verzoekt de rechtbank om het college alsnog op te dragen een dergelijke meting uit te laten voeren.
12. De rechtbank stelt vast dat het college bij het vaststellen van de afstand tussen het appelverwerkend bedrijf en de woning van eiser is uitgegaan van de richtafstand zoals opgenomen in de VNG-brochure bedrijf en milieuzonering (VNG-brochure). Hierbij heeft het college het standpunt ingenomen dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure waardoor een maximale richtafstand van 50 meter in plaats van 100 meter voor geluid van toepassing is.
13. De rechtbank volgt het college dat hier sprake is van een gemengd gebied. Volgens de VNG-brochure wordt onder gemengd gebied verstaan een gebied met een matige tot sterke functievermenging waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied is een correctie van één afstandsstap lager mogelijk. Omdat in het gebied verschillende functies voorkomen als wonen en bedrijven, kon het college uitgaan van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Dit betekent dat het college een richtafstand van 50 meter voor geluid tussen het bedrijf en de woning als uitgangspunt heeft mogen nemen. Aan deze afstand is volgens het college voldaan. De door het college gemeten afstand tussen het perceel van vergunninghouder en eiser bedraagt ongeveer 82 meter. Eiser betwist deze gemeten afstand niet, maar vindt dat het college in zijn specifieke situatie maatwerk had moeten leveren. Eiser heeft echter geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van zijn woning sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in verband met het geluid dat wordt veroorzaakt door het appelverwerkend bedrijf. De rechtbank ziet dus geen reden voor het oordeel dat een grotere afstand tussen het bedrijf en de woning had moeten worden aangehouden. Het college heeft dus kunnen aansluiten bij de richtafstanden uit de VNG-brochure. Het is vaste jurisprudentie dat als wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure er in beginsel sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting. [3] Er was dan ook geen reden voor het college om een geluidsonderzoek uit te voeren. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Voor wat betreft het verkeersgeluid, heeft eiser ook bezwaren tegen de door het college verrichte analyse van verkeersbewegingen. Volgens eiser moeten de verkeersbewegingen worden vergeleken met de voormalige vergunde situatie voor de komst van vergunninghouder, toen er een agrarisch bedrijf in functie was dat niet in strijd handelde met het bestemmingsplan. Ten opzichte van die situatie liggen de huidige transportbewegingen volgens eiser fors hoger en gedurende een langere periode. Ook is de huidige situatie op de locatie totaal anders dan in het verleden waarbij toen vrachtwagens overdag werden geladen en gelost op het binnenterrein waarbij de woning van eiser werd afgeschermd door de grote zuidloods. Nu vinden de meeste vrachtbewegingen en andere activiteiten volgens eiser 24 uur per dag plaats op het terrein ten zuiden van de herbouwde zuidloods. Hiermee gaat alle geluid richting eisers woonhuis.
15. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Daarbij betrekt de rechtbank het door het college verrichte geluidsonderzoek op 3 oktober 2022. Hieruit volgt dat er geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van de inrichting. Het geluidsniveau vanwege het verkeer bedraagt ter plaatse van de woning van eiser maximaal 49 dB(A). Omdat de geluidsbelasting lager is dan de aanbevolen norm van 50 dB(A) [4] , heeft het college naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voor eiser niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting vanwege het verkeer. Eiser heeft geen deskundig tegenrapport overgelegd waaruit blijkt dat in het geluidsonderzoek van het college wordt uitgegaan van onjuiste uitgangspunten of dat relevante geluidsbronnen ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten.
16. Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden gezegd dat de herbouw van het appelverwerkend bedrijf, akoestisch gezien, leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De erfsingel
17. Eiser verzoekt de rechtbank om het college op te dragen om de voorschriften na te leven middels handhaving van de aanplantplicht van een erfsingel. Volgens de voorschriften van de vergunning moet er een erfsingel worden aangelegd binnen 6 maanden na voltooiing van de bouwwerkzaamheden.
18. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het toezicht op de naleving van de voorschriften is een kwestie van handhaving die bij de toetsing van de omgevingsvergunning in deze zaak geen rol speelt. Bovendien heeft het college toegelicht dat de erfsingel nog niet is aangeplant vanwege de nog lopende opruimwerkzaamheden (gesmolten plastic) op het perceel. Na die werkzaamheden kan een erfsingel daadwerkelijk worden aangeplant.
Planschade
19. Verder heeft eiser de rechtbank verzocht om het college te veroordelen tot planschade. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij in het verleden heeft geprobeerd om zijn huis te verkopen en dat was volgens hem onverkoopbaar.
20. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Als eiser van mening is dat hij op zijn perceel planschade lijdt door de ontwikkeling van het appelverwerkend bedrijf, dan kan hij bij de gemeente een verzoek indienen voor tegemoetkoming in planschade. Dat is een aparte procedure die niet in dit beroep kan worden meegenomen.
Overige gronden
21. Tot slot heeft eiser onder het kopje “de eisen” in zijn beroepschrift gevraagd om aanpassing van de vergunning met werktijden voor de verkeersbewegingen en om veroordeling van het college tot jaarlijkse fysieke controles van alle wijzigingen en aanvullingen van de inrichting. Deze punten kunnen in deze beroepszaak ook niet worden beoordeeld. De rechtbank gaat hier daarom verder niet op in.
Redelijke termijn
22. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
23. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van eiser uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [5] De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
24. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 13 januari 2020, toen het bezwaarschrift door het college was ontvangen. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 12 januari 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ongeveer 9 maanden overschreden. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) 2 jaar geduurd en daarmee 18 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 31 januari 2023, bijna (naar boven afgerond) 9 maanden geduurd.
25. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Zo wordt de tijd die gemoeid is geweest met een poging tot het oplossen van het geschil door middel van mediation, gedurende welke de behandeling van het bezwaar heeft stilgelegen, niet meegerekend voor de bepaling van de redelijke termijn. [6] Volgens het college is daarvan sprake, omdat het bezwaar eerst informeel is behandeld waarbij meerdere verzoeken tot uitstel van beide partijen is ontvangen. De rechtbank volgt het college hierin niet. Daarbij betrekt de rechtbank dat het college op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel tijd de besprekingen in het kader van het mediationtraject in beslag heeft genomen. Ook is niet inzichtelijk gemaakt dat in de bezwaarfase vertragingen zijn opgetreden die aan de proceshouding van eiser te wijten zijn. De rechtbank ziet dus geen reden voor verlenging van de redelijke termijn.
26. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn 9 maanden bedraagt. Eiser heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig veroorzaakt doordat de bezwaarprocedure te lang heeft geduurd en wordt dus geheel aan het college toegerekend. Het college moet dit bedrag aan eiser betalen.

Conclusie en gevolgen

27. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning is ongegrond.
28. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er wel aanleiding het griffierecht aan eiser te laten vergoeden. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser sub 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser ongegrond;
- veroordeelt het college tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
2.Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1481, r.o. 5.1.
4.Afkomstig uit de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting‘ van het Ministerie van VROM van 29 februari 1996.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2156.