ECLI:NL:RBMNE:2023:5439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 22/5476
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadeverzoek en proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

Op 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een verzoek om schadevergoeding. Verzoekster, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Toeslagenwet (TW), had bezwaar gemaakt tegen nul-specificaties van het Uwv die haar WW-uitkering op € 0,00 stelden. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde dit beroep kennelijk ongegrond. Verzoekster diende vervolgens een schadeverzoek in bij het Uwv, dat werd afgewezen. De rechtbank behandelde het verzoek op 6 oktober 2023, maar beide partijen waren afwezig. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de gemaakte proceskosten voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Ook de gevraagde immateriële schadevergoeding van € 500,00 werd afgewezen, omdat verzoekster niet had onderbouwd dat er sprake was van een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5476
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. dr. K.A. Faber),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Voorgeschiedenis
1. Verzoekster ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), alsmede een uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.1.
Op 9 juni 2021 heeft zij zich ziekgemeld bij het Uwv. In een interne e-mail van 21 juli 2021 van het Uwv is onder meer vermeld: “
svp schorsen”. Vervolgens heeft verzoekster over zowel juli 2021 als augustus 2021 een nul-specificatie ontvangen. Daarop is vermeld dat het bedrag aan WW-uitkering € 0,00 bedraagt. De TW-uitkering is op de nulspecificaties niet genoemd. Tegen die twee nul-specificaties van het Uwv heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Volgens de betaalspecificatie van 12 oktober 2021 is het Uwv alsnog tot betaling van de WW-uitkering en de TW-uitkering over de periode juli en augustus 2021 overgegaan. Met het besluit van 19 januari 2022 heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster vervolgens niet-ontvankelijk verklaard vanwege het inmiddels ontbreken van het procesbelang. Hiertegen heeft verzoekster beroep ingediend bij deze rechtbank. De rechtbank heeft met de uitspraak van 22 juli 2022 het beroep van verzoekster kennelijk ongegrond verklaard.
Schadevergoedingsverzoek ingediend bij het Uwv
1.2.
Het beroepschrift van verzoekster is door het Uwv aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding als gevolg van de vertraagde uitbetaling van haar WW-uitkering. Het verzoek is aangevuld met de brief van 7 september 2022.
1.3.
Verzoekster heeft het Uwv gevraagd om vergoeding van:
I. wettelijke rente;
II. incassokosten;
III. proceskosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure/van dit schadeverzoek;
IV. immateriële schade van € 500,00.
1.4.
Met het besluit van 12 oktober 2022 heeft het Uwv bepaald dat er geen recht bestaat op schadevergoeding.
Deze procedure
1.5.
Verzoekster heeft bij de rechtbank een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het schadevergoedingsverzoek op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Partijen waren, zonder bericht, afwezig. Uit de track en trace informatie van PostNL is gebleken dat zowel het Uwv, als de gemachtigde van eiseres de uitnodiging voor de zitting hebben ontvangen. Tijdens de behandeling van de zitting is zowel met de gemachtigde van verzoekster, als het Uwv telefonisch contact gezocht. Een medewerker van het Uwv heeft meegedeeld dat de uitnodiging voor de zitting is ontvangen, maar dat niemand namens het Uwv zou verschijnen. De gemachtigde van verzoekster was telefonisch niet bereikbaar en degene die namens haar de telefoon heeft beantwoord kon niet in haar agenda en kon haar evenmin bereiken. Er is telefonisch en per e-mail een terugbelverzoek achtergelaten. De behandeling van de zaak is daarom aangehouden tot de middag. Voor dat moment heeft de gemachtigde van verzoekster telefonisch contact opgenomen met de griffier, met het bericht dat zij niet van plan was om op de zitting te verschijnen en dat zij daartoe ook niet verplicht was. De zaak is vervolgens in de middag op zitting behandeld. Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

Beoordelingskader
3. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Ter beantwoording van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, moet de bestuursrechter naar vaste rechtspraak zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij het civiele schadevergoedingsrecht. Hieruit volgt onder meer dat het aan degene die om schadevergoeding verzoekt is om de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken.
Beoordeling
4. Het is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van onrechtmatige besluitvorming van het Uwv.
5. In het verzoekschrift wordt alleen verzocht om vergoeding van ‘de proceskosten van het bezwaar en het verzoek’ en om immateriële schade van € 500,00. De rechtbank zal deze posten achtereenvolgens bespreken.
Proceskosten voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure
6. Verzoekster verzoekt om vergoeding van materiële schade in de vorm van de gemaakte proceskosten voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure.
6.1.
De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van deze kosten af. Voor de bezwaarkosten geldt dat een verzoek om vergoeding daarvan niet thuishoort in deze procedure. [1] De Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voorzien namelijk in een eigen regeling voor bezwaarkosten. Dit brengt met zich dat in de bezwaarprocedure zelf om vergoeding van deze kosten kan worden verzocht. Overigens is in dat geval wel vereist dat ook daadwerkelijk om vergoeding van deze kosten is verzocht in het bezwaarschrift en dat het bestreden besluit wordt herroepen. Verzoekster heeft in haar bezwaarschrift niet om vergoeding van deze bezwaarkosten verzocht.
Proceskosten schadevergoedingsverzoek bij het Uwv
7. De rechtbank begrijpt dat verzoekster vergoeding wil van materiële schade in de vorm van de gemaakte proceskosten voor rechtsbijstand voor het bij het Uwv gedane schadevergoedingsverzoek.
7.1.
Voor de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt voor het indienen van het schadevergoedingsverzoek bij het Uwv geldt echter dat de Awb en het Bpb niet voorzien in een regeling voor het vergoeden van deze kosten. Dit leidt ertoe dat deze proceskosten in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit kan enkel in uitzonderlijke situaties anders zijn. Namelijk in het geval dat de besluitvorming dermate ernstige gebreken vertoont dat gezegd moet worden dat het bestuursorgaan tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen. [2] Dat hiervan sprake is, is niet door verzoekster gesteld of onderbouwd en is ook de rechtbank niet gebleken.
Immateriële schade
8. Verzoekster verzoekt om vergoeding van immateriële schade van € 500,00, omdat zij twee maanden ‘verstoken is geweest van inkomen,’ Verzoekster vindt dat zij hierdoor in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast en beroept zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
8.1.
Immateriële schade kan voor vergoeding in aanmerking komen indien sprake is van lichamelijk letsel, een schending van eer of goede naam of een andere wijze van aantasting van de persoon. [3] Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken (de Centrale Raad van Beroep) volgt dat ook het niet verstrekken/opschorten van een uitkering onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoonlijke levenssfeer en daarmee ook een aantasting van de persoon. [4] Er moet dan wel sprake zijn van een ‘ernstige inbreuk.’ Daar kan bijvoorbeeld sprake van zijn als het onderbreken van de uitkering ernstige en onomkeerbare gevolgen heeft gehad.
8.2.
De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat sprake is geweest van een ernstige inbreuk. Zij heeft enkel aangegeven dat zij in betalingsproblemen is gekomen. Dit is niet voldoende om te spreken van een ‘ernstige inbreuk.’ Het enkele feit dat twee maanden uitkering vertraagd is uitbetaald is hiervoor zonder nadere onderbouwing onvoldoende.

Conclusie

9. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
10. De rechtbank heeft op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2023 door mr. L.A. Witten, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. M.W.A. Schimmel, leden, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Ontvangen intrekking nadat uitspraak is gedaan

Nadat de uitspraak is gedaan, maar voordat het proces-verbaal van deze uitspraak aan partijen is verzonden, is door de rechtbank de intrekking van verzoekster ontvangen. Omdat er al mondeling uitspraak is gedaan kan het verzoek niet meer worden ingetrokken.

Voetnoten

1.Zie CRvB 27 juni 2018, ECLI:NL:2018:1951, r.o. 4.4.2.
2.Zie CRvB 17 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2185 en 21 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1006.
3.Zie artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
4.Zie CRvB 17 april 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:1184.