Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser ontving eerst ziekengeld op grond van de Ziektewet en daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW). Na een eerdere bezwaarprocedure is het ziekengeld hervat en is de WW-uitkering met terugwerkende kracht beëindigd. Inmiddels krijgt eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2. De zaak gaat over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019. Dat is de periode waarin de (later met terugwerkende kracht beëindigde) WW-uitkering samen is gevallen met het (later alsnog toegekende) ziekengeld.
3. Er is gedoe ontstaan over de betaling, terugbetaling en/of verrekening van ziekengeld en WW-uitkering over deze periode. Het Uwv heeft in oktober en november 2019 brieven gestuurd waarin staat dat het ziekengeld en de WW-uitkering met elkaar verrekend zouden worden. Door een fout van het Uwv is dat niet gebeurd, en is over de hiervoor genoemde periode geen ziekengeld betaald, maar wel de WW-uitkering. Pas in mei 2020 heeft het Uwv voor deze periode alsnog een bedrag van bruto € 3.640,05 aan ziekengeld uitgekeerd. Eiser heeft toen meteen doorgegeven dat er iets niet klopte, maar vervolgens heeft het Uwv pas met het besluit van 15 maart 2021 een bedrag van bruto € 3.578,67 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van eiser teruggevorderd. Dat is het besluit waar deze zaak over gaat; het Uwv heeft het bezwaar daartegen ongegrond verklaard met het besluit van 9 juni 2021.
Gaat de rechtbank naar eisers argumenten kijken?
4. Het antwoord op deze vraag is ja. De rechtbank behandelt eisers zaak inhoudelijk. Het beroep is ontvankelijk.
5. Het Uwv kijkt daar anders tegenaan: hij vindt dat er geen verschil zit tussen het besluit van 15 maart 2021 en de eerdere besluiten uit 2019. Het besluit van 15 maart 2021 zou daarom geen eigen rechtsgevolg hebben. Eiser had volgens het Uwv een procedure moeten starten tegen de besluiten uit 2019 en is nu te laat.
6. De rechtbank is het daar niet mee eens. In de besluiten van 22 oktober en 30 oktober 2019 heeft het Uwv namelijk beslist om de te veel ontvangen WW-uitkering te
verrekenenmet het ziekengeld dat eiser ontving. Het besluit van 15 maart 2021 gaat over het
terugvorderenvan dat bedrag. Verrekenen en terugvorderen van een onverschuldigd betaalde WW-uitkering zijn besluiten met verschillende grondslagen in de wet. Verrekening vindt plaats op grond van artikel 36a, tweede lid, in samenhang met artikel 27g, eerste lid van de WW. Terugvordering vindt plaats op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW. Het rechtsgevolg van verrekening is in dit geval dat eiser een ander bedrag aan ziekengeld zou ontvangen. Het rechtsgevolg van terugvordering is dat eiser geld moet terug betalen. De rechtbank merkt het besluit van 15 maart 2021 zo aan, dat daarmee is beslist om niet langer te verrekenen, maar om nu te gaan terugvorderen.
Heeft eiser te veel geld ontvangen?
7. Het antwoord op deze vraag is ook ja. Door de nabetaling van het ziekengeld in 2020 heeft eiser te veel geld van het Uwv ontvangen: over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019 heeft hij nu zowel WW-uitkering als ziekengeld gekregen. Omdat hij in die periode geen recht (meer) heeft op een WW-uitkering, is er als gevolg van de nabetaling van het ziekengeld sprake van onverschuldigde betaling van de WW-uitkering. Door de nabetaling is immers geen uitvoering gegeven aan het plan om WW-uitkering en ziekengeld met elkaar te verrekenen.
Mag het Uwv afzien van terugvordering?
8. Nee. Het Uwvmoetde onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderen. Dat staat in artikel 36, eerste lid, van de WW. Eiser heeft gewezen op de ‘zesmaandenjurisprudentie’ waardoor na zes maanden niet meer teruggevorderd zou mogen worden, maar die is hier niet van toepassing. Het gaat namelijk om een verplichting om terug te vorderen. Het maakt daarvoor niet uit dat het de schuld van het Uwv zelf is dat het zo is gelopen en dat er niet is verrekend. Eiser heeft laten weten dat hij in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep niet leest dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing is bij een verplichte terugvordering. Volgens hem gaat dat alleen om gevallen waarin de inlichtingenplicht is geschonden. De rechtbank wijst eiser op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 november 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2446), waar in overweging 4.8 de vaste rechtspraak hierover is herhaald. Aanvullend wijst de rechtbank op het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:578) waarin deze lijn ook wordt toegepast in een geval waarin een onverschuldigd betaalde WW-uitkering is teruggevorderd, vanwege ontvangen ziekengeld over dezelfde periode. De situatie in die zaak was dus vergelijkbaar met die van eiser. 9. Het Uwv kan alleen afzien van terugvorderen als er bijzondere omstandigheden (‘dringende redenen’) zijn. Dat staat in artikel 36, zesde lid, van de WW. Maar de rechtbank vindt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Eiser heeft te veel geld ontvangen door een fout van het Uwv. Dat wist hij zelf ook, want hij heeft meteen aan de bel getrokken bij het Uwv. Het kan gebeuren dat de overheid een fout maakt en dan moet dat worden rechtgezet.
10. Het Uwv heeft niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, zoals eiser op de zitting wel heeft aangevoerd. De gevallen waarin het Uwv heeft afgezien van terugvordering en waarop eiser heeft gewezen gaan niet over dezelfde situatie.
Hoe zit het met het bruto- en nettobedrag?
11. Eiser moet het hogere brutobedrag terugbetalen, in plaats van het lagere nettobedrag. Dat komt omdat de terugvordering gaat over het jaar 2019 en dat jaar in fiscale zin al was afgesloten. Ook hier maakt het niet uit dat dit door een fout van het Uwv kwam. Het Uwv heeft over het te veel betaalde bedrag loonbelasting betaald aan de Belastingdienst en kan dat daar nu niet meer terugvragen. Eiser kan dat zelf wel, dus hij moet dit aan de Belastingdienst vragen.
Heeft eiser recht op schadevergoeding vanwege de duur van de procedure?
12. Nee, eiser krijgt niet de schadevergoeding waar hij op de zitting om heeft verzocht. De duur van de bezwaar- en beroepsprocedure heeft in totaal ruim meer dan twee jaar geduurd, maar een aanzienlijk deel van de vertraging is een gevolg van de keuze van eiser om in te stemmen met de aanhouding van de zaak na de eerste zitting van 26 april 2022, met het oog op een mogelijke oplossing van het geschil zonder tussenkomst van de rechtbank. Als de zaak na die zitting niet was aangehouden, had de rechtbank ruimschoots binnen de redelijke termijn van twee jaar uitspraak kunnen doen, ook als daarna eveneens een wisseling van rechters zou hebben plaatsgevonden zoals nu is gebeurd.