ECLI:NL:CRVB:2021:578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van gelijktijdige uitkeringen van ziekengeld en WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving gelijktijdig ziekengeld van zijn werkgever en een WW-uitkering van het Uwv, beide gebaseerd op dezelfde dienstbetrekking. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat de verzekeringsarts de medische beperkingen onvoldoende had onderkend. De Centrale Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de appellant had moeten begrijpen dat het ontvangen van beide uitkeringen niet juist was, gezien het bedrag dat hij ontving. De verwijzing naar het Algemeen inkomstenbesluit socialezekerheidswetten (AIB) door de appellant werd niet relevant geacht, omdat dit betrekking heeft op uitkeringen uit verschillende dienstbetrekkingen. De zesmaandenjurisprudentie, die soms wordt ingeroepen bij terugvorderingen, is hier niet van toepassing omdat het gaat om een verplichte terugvordering. De Centrale Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.