ECLI:NL:RBMNE:2023:5176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
16.004872.23; 16.263240.21(vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling, bedreiging met de dood van een verbalisant en wederspannigheid, vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 januari 2023 in Almere kokend water over een slachtoffer heeft gegoten, wat resulteerde in tweedegraads brandwonden. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging met de dood van een verbalisant en wederspannigheid tijdens zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 272 dagen, met aftrek van voorarrest, en gelastte terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van €4.512,00 aan de benadeelde partij voor geleden schade. De rechtbank wees de vordering tot tenuitvoerlegging af, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de opgelegde tbs-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.004872.23; 16.263240.21(vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen mr. A. Stuij, namens de benadeelde partij [slachtoffer ] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 4 januari 2023 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer ] te doden door kokend water over hem heen te gieten;
subsidiair
op 4 januari 2023 in Almere zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer ] heeft toegebracht door kokend water over hem heen te gieten;
meer subsidiair
op 4 januari 2023 in Almere heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer ] toe te brengen door kokend water over hem heen te gieten;
feit 2
op 4 januari 2023 te Almere [brigadier] heeft bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling;
feit 3
op 4 januari 2023 te Almere, zich met geweld en/of met bedreiging met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding door [hoofdagent 1] , hoofdagent, [brigadier] , brigadier, [hoofdagent 2] , hoofdagent, en [hoofdagent 3] , hoofdagent.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht verder het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit het
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer ]van 4 januari 2023 volgt:
‘Ik verblijf aan de [adres] in [woonplaats] , dit is een opvang van het
[instelling] in [woonplaats] . Vanavond op 04-01-2023 zat ik in de woonkamer van de opvang (…) Op een gegeven moment riep [A] ineens: "He hij gooit heet water" Ik keek half achterom en zag een jongen achter mij staan met een waterkoker en voelde op hetzelfde moment heet water over mij heen komen. Ik voelde meteen dat het heel erg brandde op mijn lichaam gevolgd door hele erge pijnscheuten. Ik voelde dit op mijn achterhoofd, mijn rechter oor, in mijn nek en op mijn rug.’ [2]
Uit de
Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Flevolandvan 16 januari 2023 volgt:
Betrokkene zou overgoten zijn met kokend water op 4-1-2023 op de locatie van het [instelling] , waar betrokkene verblijft. Op genoemde datum presenteerde hij zich met zichtbare brandwonden op de SEH van het Flevoziekenhuis in Almere.
(…)
Op behaarde hoofdhuid eerste/tweedegraads (oppervlakkige) verbranding, achter rechter oor oppervlakkig tweedegraadsverbranding, op de rechter schouder oppervlakkig tweede graads verbranding. [3]
Uit het
aanvullend proces-verbaalvan 6 april 2023 volgt:
‘Meneer heeft weken tot bijna maanden slapeloze nachten gehad vanwege de pijn.
Door de lichamelijke klachten kon meneer niet goed slapen en presteerde over dag niet goed. Meneer heeft niet kunnen douchen.
Durfde niet in contact te komen met medebewoners.
Meneer die is geestelijk niet meer hetzelfde. Krijgt het gevoel altijd alert te willen zijn. Hij maakt hierdoor minder goed contact.
Hij draait zich altijd om zodra er iemand achter hem staat. Meneer blijft tot de rest
van zijn leven last hebben van dit incident. Hij kan namelijk niet meer zonder T-shirt in de zon zitten. Een klein beetje zonlicht zorgt al voor brandwonden op zijn bovenrug. Verder heeft meneer heel veel angst moeten ervaren.’ [4]
Uit het
proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeeldenvan 5 januari 2023 volgt:

De verdachte loopt in de richting van het slachtoffer en de andere bewoners aan de tafel. De verdachte tilt de waterkoker omhoog. De verdachte giet de vloeistof in de waterkoker over het slachtoffer. Je ziet het stoom van de vloeistof afkomen. Het slachtoffer reageert bijna direct op de vloeistof die hem raakt. (...) De verbalisanten maken direct contact met hem en pogen hem de andere kant op te bewegen. De verdachte stribbelt tegen. De verbalisanten proberen de verdachte over de bank onder controle te werken maar lijkt op beeld niet mee te werken. Vier verbalisanten proberen hem onder controle te krijgen. De verbalisanten proberen nog steeds controle te krijgen over de verdachte maar deze blijft zich verzetten. De verbalisanten zijn met z'n vieren druk bezig met het verzet dat de verdachte levert. (...) De verdachte blijft zich de gehele tijd verzetten. (...) Kort daarop helpen de verbalisanten de verdachte overeind en helpen zij hem met enig verzet het camera beeld uit. [5]
Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 4 januari 2023 volgt:

Op woensdag 4 januari 2023 waren wij, [brigadier] en [hoofdagent 1] , met toezicht belast. Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig. Omstreeks 20.05 uur die dag kregen wij de opdracht te gaan naar het [instelling] aan de [adres] te [woonplaats] . (…)
Ik, [brigadier] , werd toen aangesproken door een man. Deze man stelde zich voor als
groepsleider. De identiteit van deze man is mij onbekend gebleven. Ik vroeg de man
wat er gebeurt was. Ik zag dat de groepsleider naar een man wees die op een bank zat. Ik hoorde de groepsleider toen, kort samengevat, het volgende verklaren; "Hij heeft kokend water over een bewoner gegooid. Deze bewoner is een half uur terug opgehaald door een ambulance en vervoerd naar het ziekenhuis.
(…)
Om 20:18 uur hield ik, [brigadier] , [verdachte] aan als verdachte van zware mishandeling. Ik zag dat [verdachte] opstond en van mij weg liep. Ik hoorde [verdachte] zeggen "ik moet mijn spullen hebben".
Ik, [hoofdagent 1] , zag dat [verdachte] van [brigadier] wegliep. Omdat ik wilde voorkomen dat [verdachte] zich zou onttrekken aan zijn aanhouding pakte ik de linker arm van [verdachte] vast. Ik voelde dat [verdachte] zich met kracht los trok.
Wij, [brigadier] en [hoofdagent 1] , hebben ieder een arm van [verdachte] vastgepakt. Wij probeerde [verdachte] te bewegen richting de eerdergenoemde bank. Wij voelde dat [verdachte] zijn armen los probeerde te trekken en van ons weg probeerde te lopen. Wij probeerden toen de armen van [verdachte] te overstrekken. Wij voelden dat [verdachte] zijn armen probeerde te bewegen in de andere richting dan dat wij deze probeerde te bewegen. Ik, [brigadier] , zei tegen [verdachte] dat hij moest meewerken omdat wij anders geweld moesten gebruiken.
Wij, verbalisanten, zijn toen in worsteling geraakt met [verdachte] . Ik, [brigadier] , voelde dat [verdachte] zich continu probeerde los te trekken. Ik voelde
dat [verdachte] van ons weg probeerde te lopen. Om [verdachte] onder controle te krijgen heb ik toen een arm om de nek van [verdachte] geslagen. Ik probeerde [verdachte] naar de grond te bewegen. Ik voelde dat [verdachte] zich hier stevig tegen verzette en continu rechtop probeerde te staan.
Ik, [hoofdagent 1] , heb de rechter arm van [verdachte] overtrekt. Ik voelde dat hij continu, met veel kracht, zijn arm probeerde te bewegen in de andere richting dan dat ik deze bewoog. Ik had veel moeite om de arm van [verdachte] onder controle te houden. Wij, verbalisanten, zijn uiteindelijk met [verdachte] op een tafel beland. Hierhebben wij [verdachte] afgeboeid. Ik, [brigadier] , heb [verdachte] een vuistslag in de maagstreek gegeven. Doel hiervan was om hem te bewegen zijn verzet te staken. Ik, [brigadier] , heb toen met verbalisant Kaper [verdachte] naar buiten vervoerd.
Wij lieten [verdachte] achteruit lopen terwijl wij zijn bovenlichaam naar beneden drukte. Ik, [brigadier] , voelde dat [verdachte] vooruit bleef drukken terwijl hem achteruit probeerde te bewegen. Ik hoorde [verdachte] toen zeggen: "Ik moet mijn spullen hebben, maak de boeien los dan gaan we vechten, ik maak je dood." Ik voelde dat [verdachte] met kracht vooruit bleef duwen. Doordat [verdachte] vooruit bleef duwen en probeerde op te staan, heb ik toen een opwaardse beweging met mijn knie gemaakt richting de buik van [verdachte] . Ik weet niet zeker of ik [verdachte] hierbij geraakt heb.
Wij hebben [verdachte] toen met veel moeite op de achterbank van het dienstvoertuig van de eenheid [eenheid] geplaatst. Ik, [hoofdagent 1] , heb plaatsgenomen op de bijrijdersstoel van het dienstvoertuig. Ik hoorde dat [verdachte] bleef roepen dat hij zijn spullen moest hebben. Ik zag dat hij continu probeerde op te staan van zijn zitplaats. Om [verdachte] op zijn plaats te houden heb ik toen met kracht, met een hand, het hoofd van [verdachte] naar beneden geduwd.’ [6]
Uit het
proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [brigadier] , brigadier, van 6 januari 2023 volgt:
‘Ik, verbalisant, denk dat de verdachte [verdachte] in staat is om de bedreiging richting mij uit te voeren. Ik denk dit door de rust en kalmte waarop de verdachte [verdachte] dit tegen mij zei. Ook het feit dat hij was aangehouden ter zake zware mishandeling door kokend water over het hoofd van een medebewoner te gooien, geven mij het vermoeden dat hij in staat is om zijn bedreiging richting mij uit te voeren.’ [7]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
feit 1
Verdachte heeft water dat vlak daarvoor gekookt had rechtstreeks vanuit de waterkoker over het slachtoffer heen gegoten. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de stoom van het water af kwam toen verdachte het kokendhete water over het slachtoffer heen goot. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan tweedegraads brandwonden opgelopen aan zijn hoofdhuid, rechter oor en rechter schouder.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Hiervoor is vereist dat verdachte het opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs in het dossier is opgenomen waaruit kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. Ook voor voorwaardelijke opzet, waarbij verdachte de aanmerkelijke kans op het doden van het slachtoffer welbewust zou hebben aanvaard, zijn geen aanwijzingen in het dossier. De rechtbank overweegt voorts dat uit algemene ervaringsregels volgt dat tweedegraads brandwonden met een (relatief) beperkte oppervlakte in principe niet tot de dood zullen leiden. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag. Verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ernstig verwonden van het slachtoffer. Verdachte heeft kokendheet water rechtstreeks vanuit de waterkoker over het slachtoffer heen gegoten. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de stoom van het water af kwam toen verdachte het water over het slachtoffer heen goot. Het slachtoffer voelde meteen dat het heel erg brandde op zijn lichaam, gevolgd door hele erge pijnscheuten. Hij voelde dit op zijn achterhoofd, rechter oor, in zijn nek en op zijn rug
.Het is een feit van algemene bekendheid dat kokendheet water voor ernstige verwondingen kan zorgen. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans hierop bewust aanvaard. Het slachtoffer heeft als gevolg van het handelen van verdachte tweedegraads brandwonden opgelopen aan zijn hoofdhuid, rechter oor en rechter schouder.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt onder meer begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad over zwaar lichamelijk letsel volgt dat ook buiten deze gevallen lichamelijk letsel als zwaar kan worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. In de beoordeling kan voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan. [8] Ten aanzien van het uiterlijk en de ernst van het litteken heeft het Gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 18 november 2020 [9] overwogen dat littekens op de rug in de regel bedekt zullen zijn door kleding, maar dit niet af doet aan de ernst van het letsel.
In de onderhavige strafzaak moest het slachtoffer, nadat hij door verdachte was overgoten met kokendheet water, worden overgebracht naar het ziekhuis voor behandeling van zijn brandwonden. Het slachtoffer heeft weken tot maanden pijn ondervonden aan zijn verwondingen en zal hier de rest van zijn leven een groot litteken op zijn rechter schouder aan overhouden. Gelet op het voorgaande kwalificeert de rechtbank letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel.
feit 2 en 3
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich hevig heeft verzet bij zijn aanhouding. Verdachte bewoog telkens in tegengestelde richting, waardoor er uiteindelijk vier verbalisanten aan te pas moesten komen om verdachte in bedwang te krijgen en af te kunnen voeren naar het politiebureau. Bij zijn aanhouding heeft verdachte tevens verbalisant [brigadier] bedreigd met de dood. Verbalisant [brigadier] achtte verdachte in staat zijn bedreiging daadwerkelijk uit te voeren, gelet op het gegeven dat verdachte vlak voor zijn aanhouding het slachtoffer had overgoten met kokendheet water.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van een ambtenaar in functie, en aan wederspannigheid.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
subsidiair
op 4 januari 2023 te Almere aan [slachtoffer ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere brandwonden, heeft toegebracht door kokend, althans heet water uit een waterkoker over het achterhoofd en het rechteroor en schouderblad en de rug van die [slachtoffer ] te gieten;
feit 2
op 4 januari 2023 te Almere [brigadier] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [brigadier] de woorden toe te voegen "Ik moet mijn spullen hebben, maak me boeien los dan gaan we vechten, ik maak je dood", terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [brigadier] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
feit 3
op 4 januari 2023 te Almere, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [hoofdagent 1] , hoofdagent, en [brigadier] , brigadier, en [hoofdagent 2] , hoofdagent, en [hoofdagent 3] , hoofdagent, werkzaam bij de Politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ten tijde van en aanstonds na de aanhouding van hem, verdachte, op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, teneinde hem, verdachte, ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, door
- met kracht trachten los te trekken en zijn armen te bewegen in een andere richting dan de richting waarin die ambtenaren hem, verdachte, trachtten te brengen en
- toen die ambtenaren hem, verdachte, naar de grond trachten te bewegen, trachten
te blijven staan en met die ambtenaren te worstelen en
- in het dienstvoertuig trachten op te staan van zijn zitplaats en kracht te blijven uitoefenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair onder feit 1 en hetgeen onder feit 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
subsidiair
zware mishandeling;
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
feit 3
wederspannigheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest,
- de (niet-gemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel).
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het bewezen geachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft vanuit het niets kokend water over het hoofd en de rug van het slachtoffer heen gegoten. Het slachtoffer werd van achter aangevallen door verdachte, terwijl hij rustig een spelletje aan het doen was. Het slachtoffer zag de aanval van verdachte dan ook niet aankomen en had geen gelegenheid zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte heeft het slachtoffer ernstig verwond. De verwondingen hebben zowel fysiek als mentaal veel impact gehad op het slachtoffer. Het slachtoffer zal door het grote litteken op zijn rug voor de rest van zijn leven worden herinnerd aan deze ingrijpende gebeurtenis.
Verder heeft het handelen van verdachte ook gezorgd voor gevoelens van onveiligheid bij omstanders die op dat moment aanwezig waren in de opvanglocatie van het [instelling] .
Na het hiervoor beschreven geweldsincident moesten er vier verbalisanten aan te pas komen om verdachte aan te houden en mee te nemen naar het politiebureau. Verdachte verzette zich hevig bij zijn aanhouding en heeft tevens één van de agenten met de dood bedreigd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook acht geslagen op:
  • een uittreksel Justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 september 2023;
  • een triple Pro Justitia rapportage van 13 juni 2023, opgemaakt door I. van Asselt, GZ-psycholoog, dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, en M.N. van Reijsen, forensisch milieuonderzoeker;
  • een reclasseringsadvies van 31 augustus 2023, opgemaakt door M.W.H. Slangen, reclasseringswerker, en K. de Vos, unitmanager.
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel Justitiële documentatie volgt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor (onder andere) geweldsdelicten en in zijn jeugd tevens is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
Triple Pro Justitia rapportage
Uit de rapportage komt naar voren dat na aanvankelijke medewerking door verdachte, hij het onderzoek bij de psycholoog en psychiater uiteindelijk heeft geweigerd. Het is onduidelijk of de weigering gebaseerd is op zijn procespositie of gebaseerd is op psychopathologische motieven.
De deskundigen komen, ondanks de weigerende houding van verdachte, tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een stoornis in gebruik van alcohol en een stoornis in gebruik van cannabis. Daarnaast kan er ook gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij er diverse differentiaal diagnoses bestaan. Differentiaal diagnostisch wordt er gedacht aan een autismespectrumstoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, een stoornis in gebruik van ander of ongespecificeerd stimulantium (MDMA; matig tot ernstig), een psychotische stoornis door gebruik van alcohol, cannabis en/of (ander) stimulantium, een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en ADHD. Deze stoornissen (zowel de ziekelijke stoornis als de gebrekkige ontwikkeling) bestonden ook ten tijde van hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd.
Verdachte geeft zelf aan cannabis en alcohol te hebben gebruikt voorafgaand aan de
tenlastegelegde feiten. Maar omdat er verder niet met hem gesproken kon worden over de
exacte toedracht hiervan; in welke mate hij onder invloed was en in hoeverre dit invloed
had op zijn gedrag, gedachten en gevoelens en er bovendien in het politiedossier
informatie ontbreekt over eventuele alcohol- en/of drugstests na aanhouding, is hier
onvoldoende zicht op verkregen. Met verdachte kon niet gesproken worden over zijn gedrag, cognities, gevoelens en gemoedstoestand voorafgaand en tijdens de tenlastegelegde
feiten, waardoor er geen delictscenario kon worden opgesteld. Wel
kan gesteld worden dat het aannemelijk is, gelet op de chronische aanwezigheid van de
gebrekkige ontwikkeling, dat er een doorwerking is van de hiervoor beschreven pathologische elementen. Vanwege het ontbreken van informatie over het delictscenario en de delictanalyse is echter niet duidelijk geworden hoe en in welke mate betrokkene in zijn keuzes en handelen door zijn pathologie beperkt werd ten tijde van de ten laste gelegde feiten. In hoeverre er bij verdachte sprake was van een psychotisch toestandsbeeld ten tijde van de tenlastegelegde feiten, en in hoeverre en in welke mate dit eventueel heeft doorgewerkt in zijn gedragskeuzes ten tijde van de feiten, kan op basis van onderhavig onderzoek onvoldoende worden bepaald. Wellicht was daar wel sprake van, gezien het beeld dat naar voren komt tijdens het trajectconsult, de psychotische uitingen die genoemd worden in de periode september t/m november 2022 en de verklaringen van getuigen (het slachtoffer zou de moeder van betrokkene ontvoerd hebben). Echter, wat er precies in hem is omgegaan blijft onduidelijk, daar is onvoldoende zicht op verkregen. Al met al kan op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens onvoldoende worden geconcludeerd wat de mate van toerekening is en zijn de deskundigen derhalve niet in staat te adviseren omtrent het toerekenen van de tenlastegelegde feiten.
Er ontbreekt een onderbouwd delictscenario en een onderbouwde delictanalyse. De psychopathologie is onhelder. Daarom is het geven van een geïndividualiseerde (klinische) risicotaxatie niet mogelijk. Wat betreft de gebruikte risico-instrumenten die het risico op algemeen toekomstig gewelddadig gedrag in kaart brengen, in combinatie met een algemene inventarisatie van de beschermende factoren, kan worden vastgesteld dat het risico op
herhaling van feiten zoals de laste gelegde feiten, als hoog moet worden
ingeschat.
Op basis van bovenstaande onderhouden de deskundigen zich van advies. Mogelijk is het in de toekomst wel mogelijk om de diagnostiek helderder en vollediger te krijgen. Dit zou idealiter plaatsvinden binnen het kader van een langdurig klinisch traject waarbij ook specifiek onderzoek verricht kan worden.
Reclasseringsadvies
Verdachte heeft bij de reclassering te kennen gegeven onder geen beding mee te willen werken aan een klinische opname, noch aan diagnostisch onderzoek. Er wordt geen grond gezien voor enige samenwerking met de reclassering, wat noodzakelijk wordt geacht binnen een voorwaardelijk kader. Op basis van deze houding, de onduidelijke en complexe diagnostiek, het hoog ingeschatte risico op (gewelds)recidive en het verloop van de eerdere hulpverlenings- en reclasseringstrajecten, ziet de reclassering geen mogelijkheden betrokkene te begeleiden in een voorwaardelijk kader, in welke modaliteit dan ook. De reclassering heeft zich onthouden van een advies ten aanzien van een gevangenisstraf.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt op basis van hetgeen de deskundigen hebben geconcludeerd vast, dat verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar moet zijn geweest ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat in de eerste plaats een straf passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, het nodig is een gevangenisstraf op te leggen. Met een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak zouden de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend worden. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in gelijksoortige zaken worden opgelegd. Alles afwegende, en rekening houdend met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 272 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De op te leggen maatregel
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of naast de gevangenisstraf ook een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd moet worden. Een verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (i) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan ter beschikking worden gesteld indien sprake is van (ii) een misdrijf genoemd in artikel 37a, eerste lid en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht en (iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de tbs-maatregel eist.
I: Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens:
Ondanks dat verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek hebben de deskundigen kunnen vaststellen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en stoornis van de geestvermogens. Ten tijde van het bewezenverklaarde leed verdachte hier ook aan.
II: Een misdrijf genoemd in artikel 37a, eerste lid en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht:
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gepleegde feit (zware mishandeling), een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht betreft, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
III: De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen:
Gelet op de aard en ernst van de zware mishandeling waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, de gebrekkige ontwikkeling en stoornis van de geestvermogens van verdachte, de overwegingen van de deskundigen over de risico’s op herhaling zonder behandeling, en gelet op de achtergrond van eerdere veroordelingen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging eist.
De rechtbank overweegt dat het onverantwoord is om verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dat eist. Uit de triple-rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van complexe problematiek en door de weigerende houding van verdachte nog onvoldoende zicht is op de stoornissen waar verdachte aan lijdt. De deskundigen onthouden zich van een advies, maar geven wel aan dat het mogelijk is om in de toekomst de diagnostiek wel helder en volledig te krijgen binnen het kader van een langdurig klinisch traject. De rechtbank overweegt dat minder vergaande modaliteiten dan de tbs-maatregel onvoldoende toereikend zijn gebleken om het herhalingsgevaar van verdachte in te perken. Oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging is gelet op het voorgaande dan ook proportioneel.
De rechtbank overweegt voorts dat de tbs-maatregel met dwangverpleging onder meer zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf (feit 1) dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Bij een dergelijk misdrijf is er geen maximale duur van de tbs-maatregel. Dat betekent dat de tbs-maatregel pas zal eindigen als de rechter van oordeel is dat verdachte niet langer een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer ] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.692,-. Dit bedrag bestaat uit € 692,- materiële schade en € 6.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komt, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van 280,- gevorderd voor de geleden schade aan zijn kleding. De rechtbank is van oordeel dat dit de hoogte van het bedrag onvoldoende blijkt uit de toelichting bij de vordering. Wel is aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan de kleiding als gevolg van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom deze schade schatten op een bedrag van € 100,-. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde eigen risico en de reiskosten voor een bedrag van respectievelijk € 380,80 en
€ 31,20 voor vergoeding in aanmerking komen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit letsel opgelopen, wat maakt dat hij op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Wetboek van Burgerlijk Recht (BW) recht heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank begroot deze schade op € 4.000,--, gelet op de aard en de ernst van de normschending door verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. Ook heeft de rechtbank meegewogen wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 4.512,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer ] gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer ] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.512,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 55 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Reden daarvoor is dat de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet opportuun is gelet op de oplegging van de tbs-maatregel. De rechtbank heeft daarnaast bij bepaling van de straf en maatregel rekening gehouden met eerdere veroordelingen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 180, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan 272 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 4.512,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer ] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer ] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat € 4.512,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 55 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.263240.21
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. R.A. Hebly en A.E. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.
Mr. Van der Wal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer ] opzettelijk van het leven te beroven,
kokend, althans heet water uit een waterkoker over het (achter)hoofd en/of het
(rechter)oor en/of de nek en/of de schouderbladen en/of de rug, althans het
lichaam van die [slachtoffer ] heeft gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Almere aan [slachtoffer ] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere brandwonden, heeft toegebracht door
kokend, althans heet water uit een waterkoker over het (achter)hoofd en/of het
(rechter)oor en/of de nek en/of de schouderbladen en/of de rug, althans het
lichaam van die [slachtoffer ] te gieten,
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen kokend, althans heet water uit een waterkoker over het (achter)hoofd en/of het
(rechter)oor en/of de nek en/of de schouderbladen en/of de rug, althans het
lichaam van die [slachtoffer ] heeft gegoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Almere [brigadier] heeft bedreigd met
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [brigadier] de woorden toe te voegen "Ik moet mijn spullen hebben, maak
me boeien los dan gaan we vechten, ik maak je dood", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [brigadier] in
diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 4 januari 2023 te Almere, zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), te weten [hoofdagent 1] , hoofdagent en/of [brigadier] ,
brigadier en/of [hoofdagent 2] , hoofdagent en/of [hoofdagent 3] , hoofdagent,
werkzaam bij de Politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ten tijde van en aanstonds na de
aanhouding van hem, verdachte, op verdenking van het gepleegd hebben van enig
strafbaar feit, teneinde hem, verdachte, ten spoedigste voor te geleiden voor een
hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen naar een plaats
van verhoor, door zich meermalen, althans eenmaal,
- met kracht trachten los te trekken en/of zijn armen aan te spannen en/of zijn
armen te bewegen in een andere richting dan de richting waarin die ambtenaren
hem, verdachte, trachtten te brengen en/of
- toen die ambtenaren hem, verdachte, naar de grond trachten te bewegen, trachten
te blijven staan en/of met die ambtenaren te worstelen en/of
- in het dienstvoertuig trachten op te staan van zijn zitplaats en/of uit te stappen
en/of kracht te blijven uitoefenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 januari 2023, genummerd PL0900-2023004321, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 87 en een aanvullend proces-verbaal van 6 april 2023, genummerd PL0900-2023004271, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 6. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 6.
3.Pagina 72.
4.Aanvullend proces-verbaal, pagina 2.
5.Pagina 32 t/m 42.
6.Pagina 18 en 19.
7.Pagina 70.