ECLI:NL:GHDHA:2020:2179

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
2200374919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een minderjarige door de moeder met blijvende littekens als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een moeder die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van haar zesjarige dochter. De verdachte heeft haar dochter meermalen mishandeld door haar te branden met een verhitte vork, wat heeft geleid tot blijvende littekens op het gezicht, de buik en de rug van het kind. De verdachte heeft ook haar dochter geslagen, onvoldoende te eten gegeven en haar niet naar school gebracht. Tijdens de rechtszitting verklaarde de verdachte dat ze tot haar daden was aangezet door de duivel en wees ze alle Westerse hulp af. De rechtbank had in eerste aanleg een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, maar het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van zeven maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof benadrukte dat kinderen door hun ouders beschermd moeten worden en dat de verdachte ernstig inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van haar dochter. De verdachte had geen hulp willen aanvaarden, ondanks haar psychische problemen, en het hof concludeerde dat een stevige reactie in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003749-19
Parketnummer: 10-196596-18
Datum uitspraak: 18 november 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij, in of omstreeks de maand december 2016 en/of op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 september 2017, te Schiedam, althans in Nederland,
aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2011), zijnde haar eigen kind, zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) blijvend(e) litteken(s) op het gezicht, de buik, de rug en/of de benen, althans het lichaam heeft toegebracht door
- een vork te verhitten en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] te brandmerken door die verhitte vork in/op/tegen het gezicht, de buik, de rug en/of de benen, althans het lichaam te drukken/duwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de maand december 2016 en/of op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 september 2017, te Schiedam, althans in Nederland
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2011), zijnde haar eigen kind heeft mishandeld door
- een vork te verhitten en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] te brandmerken door die verhitte vork in/op/tegen het gezicht, de buik, de rug en/of de benen, althans het lichaam te drukken/duwen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) blijvend(e) litteken(s) op het gezicht, de buik, de rug en/of de benen, althans het lichaam ten gevolge heeft gehad;
2.
zij, in of omstreeks de maand december 2016 en/of in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 september 2017, te Schiedam, althans in Nederland, opzettelijk als moeder van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2011), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als haar moeder) krachtens wet of overeenkomst verplicht was,
die [slachtoffer] meermalen (telkens) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers, heeft zij, verdachte, terwijl zij die [slachtoffer] (zwaar) mishandelt/heeft mishandeld:
- nagelaten hulpverlenende instanties (o.a. de politie en/of Veilig Thuis en/of de Raad voor de Kinderbescherming) adequaat en tijdig te informeren over de (zware) mishandeling van die [slachtoffer] en/of
- nagelaten passende medische zorg te bieden en/of in te roepen, terwijl zij, verdachte, op de hoogte was van het ontstane letsel, te weten brandwonden en/of
- onvoldoende inspanningen heeft verricht om die [slachtoffer] uit voornoemde situatie te halen, althans om te voorkomen dat die [slachtoffer] nogmaals (zwaar) werd mishandeld,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht, te weten (een) blijvend(e) litteken(s) op het gezicht, de buik, de rug en/of de benen, althans het lichaam;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij,
in of omstreeks de maand december 2016 en/ofop
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 september 2017, te Schiedam,
althans in Nederland,aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2011), zijnde haar eigen kind, zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) blijvend(e) litteken(s) op het gezicht, de buik
,ende rug
en/of de benen, althans het lichaamheeft toegebracht door
- een vork te verhitten en
/of
-
(vervolgens
)voornoemde [slachtoffer] te brandmerken door die verhitte vork in/op/tegen het gezicht, de buik
,ende rug
en/of de benen, althans het lichaamte drukken/duwen;
2.
zij, in
of omstreeks de maand december 2016 en/of in of omstreeksde periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 september 2017, te Schiedam,
althans in Nederland,opzettelijk als moeder van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2011), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als haar moeder) krachtens wet
of overeenkomstverplicht was, die [slachtoffer] meermalen
(telkens)in een hulpeloze toestand heeft gebracht en
/ofgelaten,
immers, heeft zij, verdachte, terwijl zij die [slachtoffer]
(zwaar
) mishandelt/heeft mishandeld:
- nagelaten hulpverlenende instanties (o.a. de politie en/of Veilig Thuis en/of de Raad voor de Kinderbescherming) adequaat en tijdig te informeren over de
(zware
)mishandeling van die [slachtoffer] en
/of
- nagelaten passende medische zorg te bieden
en/of in te roepen, terwijl zij, verdachte, op de hoogte was van het ontstane letsel, te weten brandwonden en
/of
- onvoldoende inspanningen heeft verricht om
die [slachtoffer] uit voornoemde situatie te halen, althans omte voorkomen dat die [slachtoffer] nogmaals (zwaar) werd mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen
en/of is toegebracht, te weten
(een)blijvend
(e
)litteken
(s
)op het gezicht, de buik
,ende rug
en/of de benen, althans het lichaam.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel
De raadsman heeft namens de verdachte overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat het
letsel van [slachtoffer] niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, zodat de verdachte ten aanzien van dit strafverzwarende onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de brandwonden snel zijn genezen, geen medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest, de littekens niet voor pijnklachten hebben gezorgd en het overgrote deel van de littekens niet direct voor buitenstaanders zichtbaar is.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
In de beoordeling kan voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken — langdurige — pijnklachten (hebben) bestaan (HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit de letselbeschrijving d.d. 11 september 2017, opgesteld door arts P.M.P. van Dorst, blijkt dat het slachtoffer brandwonden heeft in het gelaat, op de buik en op de rug. Deze brandwonden zijn ontstaan door contact met een heet voorwerp. Gezien de contouren van het letsel is een vork het meest waarschijnlijk. Er bestaat kans op littekenvorming.
Ruim een jaar later is opnieuw naar het letsel van het slachtoffer gekeken. Uit de letselbeschrijving d.d. 14 november 2018, opgesteld door arts J.R. van Leeuwen, volgt dat op beide wangen van het slachtoffer is waargenomen een litteken, bestaande uit drie evenwijdige horizontale strepen, met een lengte van ongeveer 2 centimeter en een breedte variërend van twee tot vier millimeter. Rechts op de onderbuik is een litteken met dezelfde vorm waargenomen, van ongeveer tweeënhalve centimeter lang en ongeveer twee tot drie centimeter breed. Ook links op de onderrug is een dergelijk litteken geconstateerd.
De waargenomen huidafwijkingen op de wangen, de buik en de onderrug passen bij littekens die overeenkomen met de ruim één jaar geleden beschreven brandwonden. Aangezien ruim één jaar is verstreken, kan worden gesteld dat de littekens blijvend zijn. De lichamelijke groei en ontwikkeling van het kind kan nog van invloed zijn op de vorm en zichtbaarheid van de littekens, waarbij de zichtbaarheid zowel in positieve zin als in negatieve zin kan veranderen.
Het hof stelt vast dat het letsel, als bewezenverklaard, littekens betreft. Hoewel op grond van het vorengaande medisch ingrijpen niet noodzakelijk is gebleken, stelt het hof ook vast dat het blijvend letsel is. Dat volgens een van de deskundigen (Van Leeuwen) na verloop van tijd de vorm en zichtbaarheid nog kan veranderen, ook in negatieve zin, doet aan dit oordeel niet af. De aard van het letsel is naar het oordeel van het hof zeer ernstig. Het slachtoffer heeft littekens in de vorm van een vork, die het gezicht en het lichaam blijvend ontsieren. Er is in zoverre sprake van verminking van het gezicht en het lichaam. Het slachtoffer zal voor de rest van haar leven met deze letsels geconfronteerd blijven en daarmee met het handelen van haar moeder jegens haar. De littekens op beide wangen zijn bovendien zichtbaar voor een ieder. Dat de littekens op de buik en de rug in de regel bedekt zullen zijn door kleding, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de ernst van het letsel.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

zware mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan zware mishandeling van haar dochter, destijds zes jaar oud. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit zo’n één tot twee keer per maand gebeurde. Als gevolg van de mishandelingen moet het kind leven met littekens in de vorm van een vork. Zij heeft haar dochter hiermee in de letterlijke zin van het woord voor het leven getekend.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het in een hulpeloze toestand brengen of laten van haar dochter, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Uit het dossier is gebleken dat de verdachte haar dochter meermalen heeft geslagen, haar heeft gebrand met een vork, haar niet voldoende te eten heeft gegeven en dat zij verzuimde haar dochter naar school te brengen. De verdachte heeft geen hulp ingeroepen om de thuissituatie te verbeteren, terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht.
Aldus handelende heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Kinderen behoren door hun ouders te worden beschermd en door hun inspanningen en verantwoordelijkheidsgevoel in een veilige omgeving op te groeien. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van feiten als door de verdachte begaan, nog een lange tijd de psychische gevolgen ondervinden en er door worden belemmerd in hun ontwikkeling.
Het hof heeft er bij stil gestaan dat de verdachte ten gevolge van haar handelen geen enkel contact meer heeft met haar twee dochters, die uit huis zijn geplaatst en opgroeien in een pleeggezin. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dit als een straf op zich te ervaren, zal het hof er in strafverminderende zin geen rekening mee houden. De ontstane verwijdering tussen haar en haar dochters is de bittere consequentie van verdachtes eigen strafwaardig handelen, bitter voor haar èn voor de kinderen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het psychologisch rapport d.d. 11 februari 2019, opgesteld door dr. R.A.R. Bullens, waaruit volgt dat de verdachte – uit Westers psychologisch perspectief gezien - last had van stemmingsklachten. De verdachte interpreteert haar psychische klachten vanuit haar culturele en religieuze achtergrond. Naar eigen zeggen werd zij door de ‘duivel’ ertoe aangezet om haar kind te slaan en te branden met de vork. Uit het rapport is gebleken dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in de vorm van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Omdat haar gedrag mede door die aanpassingsstoornis werd veroorzaakt, wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Over de verdachte is ook gerapporteerd door de psychiater S.J. Roza, in samenwerking met R.J. Hoornaar-Terlouw, arts in opleiding tot psychiater. In dit rapport, gedateerd 12 februari 2019, wordt gesteld dat de verdachte slechts een beperkt aantal, deels disfunctionele, coping strategieën heeft om stressvolle omstandigheden te kunnen hanteren. Ook deze gedragsdeskundigen stellen dat bij de verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag, die ook heeft bestaan tijdens het begaan van de feiten. Door deze stoornis heeft zij de oplopende spanningen in de contacten met haar dochter slecht kunnen hanteren. Zij voelde zich zo machteloos dat zij de drang om haar woede te uiten niet kon weerstaan. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, wordt geadviseerd dit de verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op bovenstaande rapportages van de gedragsdeskundigen acht het hof de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Ondanks dat de verdachte te kampen had met psychische problematiek, heeft de verdachte geen enkele hulp willen aanvaarden, zo leidt het hof af uit het reclasseringsadvies d.d. 14 januari 2020. Vanuit diverse instellingen is aan de verdachte hulp aangeboden, zoals GGZ Antes en het wijkteam, maar ten gevolge van de afwijzende houding van de verdachte is alle begeleiding gestopt. De verdachte wil geen “westerse” hulp en medicatie aanvaarden. Ook met de reclassering heeft de verdachte niet willen meewerken. Het hof ziet daarom geen heil in het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar verklaard dat zij spijt heeft van wat haar wordt verweten en wat zij haar dochter heeft aangedaan, maar ze heeft er geen blijk van gegeven de ernst ervan in te zien en evenmin dat zij verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen. De verdachte dient ervan doordrongen te worden dat haar handelen niet kan worden geaccepteerd. Het hof is van oordeel dat een stevige reactie dient te volgen in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van die straf acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij wordt aangetekend dat vergelijking van dit type zaken zijn beperkingen kent en een enigszins wisselend beeld oplevert. Het hof heeft met name ook meegewogen datet hof heft ok megewgen dat de verdachte in verminderde mate ontoerekeningsvatbaar wordt geacht.
Het hof ziet al met al reden om in matigende zin af te wijken van de in eerste aanleg opgelegde straf, waarbij de advocaat-generaal zich ter terechtzitting in hoger beroep in zijn vordering heeft aangesloten.
Voor zover de raadsman nog heeft betoogd dat in het voordeel van de verdachte dient te worden meegewogen dat de bewezenverklaarde feiten reeds van meer dan drie jaar geleden dateren, overweegt het hof dat het verstrijken van de tijd grotendeels aan de verdachte zelf te wijten is. Zij is sinds de bewezenverklaarde feiten voor langere periode in Nigeria geweest en heeft niet tijdig contact opgenomen met haar raadsman, ten gevolge waarvan de zaak is aangehouden. Het tijdsverloop zal dus niet tot matiging van de op te leggen straf leiden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 255, 257, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van
voorarrestis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. J.T.C. Leliveld, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Marsman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 november 2020.
Mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Mr. J.T.C. Leliveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.