4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte was in 2020 vrijwilliger bij [stichting] in [plaats] en begeleidde in dat kader kinderen in de basisschoolleeftijd bij de cursus [cursus] . [slachtoffer] , destijds 13 jaar oud, hielp verdachte daarbij. In de middag van 15 september 2020 bevonden zij zich samen op de werkplaats van [stichting] nadat de deelnemende kinderen naar huis waren gegaan. Zij probeerden samen een computer, die op het bureau in de werkplaats stond, aan de praat te krijgen. Verdachte zat op de bureaustoel achter het bureau en [slachtoffer] kroop onder het bureau om de computer aan te doen.
De rechtbank heeft de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt:
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [aangever] van 28 september 2020, genummerd PL0900-2020308809-2, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 6 e.v. -zakelijk weergegeven-:
Waar is het gebeurd : [adres] , [woonplaats]
Wanneer is het gebeurd : Op dinsdag 15 september 2020 omstreeks 17.00 uur.
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , geboren op [2007] , van 5 november 2020, genummerd PL0900-2020308809-4, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 28 e.v. -zakelijk weergegeven-:
[verdachte] wilde dat ik op schoot kwam zitten. Ik ging op schoot zitten. Hij ging over mijn benen wrijven. Dat vond ik niet fijn en deed mijn benen bij elkaar. Ik stond op en logde in op de computer. Omdat ik niet meer op zijn schoot wilde zitten. Hij zat weer aan mijn bovenbenen en zei dat ik gespierde bovenbenen had en vroeg of ik fietste. Hij zat toen ook aan mijn billen. Hij ging van mijn bovenbenen naar boven en zat aan mijn billen.
Hij begon boven mijn knieën en ging naar boven naar mijn billen. Volgens mij kneep hij ook een beetje. Daarna ging hij naar mijn billen.
V: Wat had je aan voor een kleding die dag?
A: Volgens mij had ik een lange joggingsbroek aan.
Een proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] van 5 november 2020, genummerd PL0900-2020308809-3, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 09 e.v. -zakelijk weergegeven-:
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte] , op dat moment in functie als vrijwillig begeleider bij de [stichting]
.
V: Namens wie doe je aangifte?
A: [slachtoffer] mijn zoon. Hij is geboren [2007] in [geboorteplaats] .
Dan was het dus 15 september (de rechtbank begrijpt: 2020).Wij merkten het de avond, nadat dit gebeurde, tijdens het avondeten. Rond een uur of half 7. Wat mij onmiddellijk opviel was dat hij heel mat was, at weinig, gedroeg zich afwijkend. Wij vroegen hoe het was geweest. De eerste keer dat hij daar werkte was hij heel enthousiast. Wij zijn hierdoor gaan vragen en toen kwam het eruit. [A] vroeg aan [slachtoffer] of er iets was gebeurd. Er kwamen tranen en stukje bij stukje vertelde hij wat er gebeurd was. Hij huilde een half uur behoorlijk. Normaal gesproken hebben wij dat niet, het is een emotioneel kind, heel gevoelig. Maar een half uur achter elkaar plankgas huilen zijn wij niet van hem gewend.
Hij heeft een kleine maand zijn matras naast het matras van mijn vrouw
gehad.
Bewijsoverwegingen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het antwoord op de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan en sprake is van voldoende steunbewijs, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende kan zijn wanneer de verklaring van de aangever, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd (hier [slachtoffer] ). In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde (zie ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). Betrouwbaarheid verklaring slachtoffer
[slachtoffer] heeft consistent verklaard bij de politie en bij de rechter-commissaris over de gebeurtenissen op 15 september 2020. De twee punten waarop de raadsman het verweer over de betrouwbaarheid van zijn verklaring baseert (al dan niet richting kruis wrijven en al dan niet eerder afslaan naar huis), raken niet de essentie van de verklaringen van [slachtoffer] met het oog op de tenlastelegging. Om deze reden acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en gebruikt zij deze voor de bewezenverklaring.
Bewijsminimum
Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat verdachte ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd toen hij samen met verdachte op de werkplaats in [plaats] was. Uit de verklaring van zijn vader volgt dat meteen nadat het [slachtoffer] die dag thuis was gekomen van de werkplaats hij niet in goede doen was. Zo was zijn gedrag anders dan gebruikelijk en was hij stil en mat. Dezelfde avond heeft hij zijn ouders verteld wat er in de werkplaats tussen hem en verdachte was gebeurd. Daarbij was hij erg emotioneel en heeft hij veel moeten huilen. Gedurende een maand na de gebeurtenissen van 15 september 2020 heeft hij naast zijn ouders op een matras geslapen. De waarnemingen van zijn vader over de gemoedstoestand van zijn zoon, vlak nadat het tenlastegelegde plaatsvond, acht de rechtbank voldoende om als steunbewijs te dienen. Daarom is in dit geval aan het bewijsminimum voldaan.
Ontuchtige handelingen
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte als ontuchtig zijn aan te merken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen verdachte en [slachtoffer] een aanzienlijk leeftijdsverschil (van meer dan 50 jaar) bestaat en het in strijd is met de sociaal ethische normen om een dertienjarige jongen zonder aanwijsbare reden op de bewezenverklaarde plaatsen van het lichaam te betasten. Van een toevallige of onwillekeurige aanraking zoals verdachte verklaart is geen sprake geweest gelet op de verklaring van [slachtoffer] . Verdachte is met zijn handelingen duidelijk de grens van het toelaatbare overgegaan.
Voorwaardelijk verzoek
Indien voorgaande verweren niet slagen, heeft de raadsman verzocht om rechtspsycholoog E. Rassin te benoemen als deskundige. Deze deskundige zou aan de hand van bestudering van de verklaringen van het slachtoffer en die van zijn ouders alternatieve scenario’s kunnen onderzoeken waarbij wordt getracht te achterhalen of en welke redenen er kunnen zijn voor het afleggen van de betreffende verklaringen, anders dan dat de verklaring eenvoudigweg accuraat is.
In de onderbouwing van het verzoek van de raadsman ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de noodzaak van dit verzoek aan te nemen. Om deze reden wijst de rechtbank het verzoek af.
Conclusie: wettig en overtuigend bewijs
De rechtbank acht op grond van de voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd zoals hierna in de bewezenverklaring weergegeven.