ECLI:NL:RBMNE:2023:5174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
16.035086.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een dertienjarige jongen in Soest

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een dertienjarige jongen in Soest op 15 september 2020. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 18 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.U. Özsüren, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die emotioneel waren en consistent bleken, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte, die als vrijwilliger werkte bij een stichting, heeft ontuchtige handelingen gepleegd door het slachtoffer aan zijn benen en billen te betasten. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig moeten worden aangemerkt, gezien het aanzienlijke leeftijdsverschil en de schending van de sociaal-ethische normen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 700,- werd toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.035086.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.U Özsüren, advocaat te Harderwijk, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 15 september 2020 te Soest ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die toen nog geen 16 jaar oud was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
In het dossier bevinden zich een aangifte en verklaringen van zogenoemde ‘disclosure’ getuigen, namelijk de ouders van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft vlak na de ontuchtige handelingen aan zijn ouders verteld wat hem is overkomen en was tijdens het vertellen erg emotioneel.
Daarnaast blijkt verdachte al kort na de gebeurtenis te beschikken over daderkennis. In de brief van verdachte aan de directeur van [stichting] van 16 september 2020, de dag na het incident, heeft verdachte zelf beschreven dat zijn handen tegen de billen of benen van [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer] , of het slachtoffer) zijn gekomen. Dit terwijl verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij op het moment van schrijven dergelijke details van de klacht van het slachtoffer nog niet kende.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaring van de aangever [slachtoffer] onbetrouwbaar is en niet kan dienen als bewijs. [slachtoffer] heeft niet spontaan verklaard, maar er is hem door het stellen van gerichte en sturende vragen door zijn ouders een verklaring ontlokt. De verklaring van het slachtoffer is bovendien op twee springende punten inconsistent. Ten eerste heeft [slachtoffer] tegen zijn ouders verklaard dat verdachte met zijn handen richting zijn kruis is gegaan, terwijl hij hierover bij de rechter-commissaris niet heeft verklaard. Daarnaast zou hij tegen zijn ouders hebben gezegd dat hij direct na het incident op 15 september 2020 zo snel mogelijk bij verdachte weg wilde en daarom eerder is afgeslagen naar huis, terwijl dat in [slachtoffer] verklaring bij de politie en de rechter-commissaris niet terugkomt.
Subsidiair dient vrijspraak te volgen omdat zich in het strafdossier onvoldoende steunbewijs bevindt. De belastende verklaringen ten aanzien van verdachte zijn uit één bron afkomstig, namelijk het slachtoffer.
Meer subsidiair en meest subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake is van ontuchtige handelingen en dat geen sprake van opzet is geweest op de ontucht. Ook om die redenen dient vrijspraak te volgen.
Indien en voor zover de rechtbank voorbij gaat aan alle voornoemde verweren, verzoekt de verdediging rechtspsycholoog Rassin te benoemen als deskundige om alle door [slachtoffer] en zijn ouders afgelegde verklaringen te laten beoordelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte was in 2020 vrijwilliger bij [stichting] in [plaats] en begeleidde in dat kader kinderen in de basisschoolleeftijd bij de cursus [cursus] . [slachtoffer] , destijds 13 jaar oud, hielp verdachte daarbij. In de middag van 15 september 2020 bevonden zij zich samen op de werkplaats van [stichting] nadat de deelnemende kinderen naar huis waren gegaan. Zij probeerden samen een computer, die op het bureau in de werkplaats stond, aan de praat te krijgen. Verdachte zat op de bureaustoel achter het bureau en [slachtoffer] kroop onder het bureau om de computer aan te doen.
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank heeft de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt:
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [aangever] van 28 september 2020, genummerd PL0900-2020308809-2, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 6 e.v. -zakelijk weergegeven-:
Waar is het gebeurd : [adres] , [woonplaats]
Wanneer is het gebeurd : Op dinsdag 15 september 2020 omstreeks 17.00 uur [2] .
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , geboren op [2007] , van 5 november 2020, genummerd PL0900-2020308809-4, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 28 e.v. -zakelijk weergegeven-:
[verdachte] wilde dat ik op schoot kwam zitten. Ik ging op schoot zitten. Hij ging over mijn benen wrijven. Dat vond ik niet fijn en deed mijn benen bij elkaar. Ik stond op en logde in op de computer. Omdat ik niet meer op zijn schoot wilde zitten. Hij zat weer aan mijn bovenbenen en zei dat ik gespierde bovenbenen had en vroeg of ik fietste. Hij zat toen ook aan mijn billen. Hij ging van mijn bovenbenen naar boven en zat aan mijn billen.
Hij begon boven mijn knieën en ging naar boven naar mijn billen. Volgens mij kneep hij ook een beetje. Daarna ging hij naar mijn billen. [3]
V: Wat had je aan voor een kleding die dag?
A: Volgens mij had ik een lange joggingsbroek aan. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] van 5 november 2020, genummerd PL0900-2020308809-3, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 09 e.v. -zakelijk weergegeven-:
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte] , op dat moment in functie als vrijwillig begeleider bij de [stichting]
.
V: Namens wie doe je aangifte?
A: [slachtoffer] mijn zoon. Hij is geboren [2007] in [geboorteplaats] .
Dan was het dus 15 september (de rechtbank begrijpt: 2020). [5] Wij merkten het de avond, nadat dit gebeurde, tijdens het avondeten. Rond een uur of half 7. Wat mij onmiddellijk opviel was dat hij heel mat was, at weinig, gedroeg zich afwijkend. Wij vroegen hoe het was geweest. De eerste keer dat hij daar werkte was hij heel enthousiast. Wij zijn hierdoor gaan vragen en toen kwam het eruit. [A] vroeg aan [slachtoffer] of er iets was gebeurd. Er kwamen tranen en stukje bij stukje vertelde hij wat er gebeurd was. Hij huilde een half uur behoorlijk. Normaal gesproken hebben wij dat niet, het is een emotioneel kind, heel gevoelig. Maar een half uur achter elkaar plankgas huilen zijn wij niet van hem gewend. [6]
Hij heeft een kleine maand zijn matras naast het matras van mijn vrouw
gehad. [7]
Bewijsoverwegingen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het antwoord op de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan en sprake is van voldoende steunbewijs, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende kan zijn wanneer de verklaring van de aangever, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd (hier [slachtoffer] ). In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde (zie ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
Betrouwbaarheid verklaring slachtoffer
[slachtoffer] heeft consistent verklaard bij de politie en bij de rechter-commissaris over de gebeurtenissen op 15 september 2020. De twee punten waarop de raadsman het verweer over de betrouwbaarheid van zijn verklaring baseert (al dan niet richting kruis wrijven en al dan niet eerder afslaan naar huis), raken niet de essentie van de verklaringen van [slachtoffer] met het oog op de tenlastelegging. Om deze reden acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en gebruikt zij deze voor de bewezenverklaring.
Bewijsminimum
Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat verdachte ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd toen hij samen met verdachte op de werkplaats in [plaats] was. Uit de verklaring van zijn vader volgt dat meteen nadat het [slachtoffer] die dag thuis was gekomen van de werkplaats hij niet in goede doen was. Zo was zijn gedrag anders dan gebruikelijk en was hij stil en mat. Dezelfde avond heeft hij zijn ouders verteld wat er in de werkplaats tussen hem en verdachte was gebeurd. Daarbij was hij erg emotioneel en heeft hij veel moeten huilen. Gedurende een maand na de gebeurtenissen van 15 september 2020 heeft hij naast zijn ouders op een matras geslapen. De waarnemingen van zijn vader over de gemoedstoestand van zijn zoon, vlak nadat het tenlastegelegde plaatsvond, acht de rechtbank voldoende om als steunbewijs te dienen. Daarom is in dit geval aan het bewijsminimum voldaan.
Ontuchtige handelingen
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte als ontuchtig zijn aan te merken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen verdachte en [slachtoffer] een aanzienlijk leeftijdsverschil (van meer dan 50 jaar) bestaat en het in strijd is met de sociaal ethische normen om een dertienjarige jongen zonder aanwijsbare reden op de bewezenverklaarde plaatsen van het lichaam te betasten. Van een toevallige of onwillekeurige aanraking zoals verdachte verklaart is geen sprake geweest gelet op de verklaring van [slachtoffer] . Verdachte is met zijn handelingen duidelijk de grens van het toelaatbare overgegaan.
Voorwaardelijk verzoek
Indien voorgaande verweren niet slagen, heeft de raadsman verzocht om rechtspsycholoog E. Rassin te benoemen als deskundige. Deze deskundige zou aan de hand van bestudering van de verklaringen van het slachtoffer en die van zijn ouders alternatieve scenario’s kunnen onderzoeken waarbij wordt getracht te achterhalen of en welke redenen er kunnen zijn voor het afleggen van de betreffende verklaringen, anders dan dat de verklaring eenvoudigweg accuraat is.
In de onderbouwing van het verzoek van de raadsman ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de noodzaak van dit verzoek aan te nemen. Om deze reden wijst de rechtbank het verzoek af.
Conclusie: wettig en overtuigend bewijs
De rechtbank acht op grond van de voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd zoals hierna in de bewezenverklaring weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 september 2020 te Soest, met [slachtoffer] , geboren op [2007] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen uit het aanraken van en het wrijven over en het knijpen in en het leggen van zijn, verdachtes, hand op de (met kleding bedekte) bovenbenen en billen van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich als begeleider bij vrijwilligerswerk schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een dertienjarige jongen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had. Toen verdachte alleen met het slachtoffer in een werkplaats was, heeft hij hem betast aan zijn benen en billen. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden, wat in het algemeen door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en voor hen nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich kan brengen. Zo is uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en uit de verklaringen van zijn ouders gebleken dat hij gedurende een maand na het strafbare feit ‘s nachts naast het bed van zijn ouders op een matras heeft geslapen omdat hij zich onveilig voelde. Ook heeft hij een angst voor volwassen mannen ontwikkeld en is hij in ontmoetingen met hen extra alert.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Straf
De rechtbank ziet in de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, en alle specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank houdt daarbij ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak.
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.029,12. Dit bedrag bestaat uit € 29,12 materiële schade, bestaande uit reiskosten naar het politiebureau. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om vergoeding van geleden immateriële schade van € 1.000,-, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 700,- toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voor het overige verzoekt hij benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de verdediging om matiging van de op te leggen immateriële schadevergoeding.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost materiële schade, inhoudende reiskosten naar het politiebureau ter hoogte van € 29,12, komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen schade betreft die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin recht bestaat op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In dit geval is sprake van (sub b.) aantasting in de persoon op andere wijze. In de toelichting op de vordering staan voldoende concrete gegevens om te concluderen dat sprake is van zo’n aantasting, gezien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] . Zo was hij in de periode van 15 september 2020 erg van slag en voelde hij zich onveilig waardoor hij een maand lang op een matras in zijn ouders slaapkamer heeft geslapen. Vóór de gebeurtenissen van 15 september 2020 was hij opgewekt, vrolijk en enthousiast, terwijl hij in de weken erna last had van stemmingswisselingen en niet naar de supermarkt durfde uit angst verdachte tegen te komen. Ook wantrouwde hij mannen van dezelfde leeftijd als verdachte die aan hem deden denken.
De schade voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade zal tot een bedrag van
€ 700,- worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft daarbij gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 700,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 14 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren;
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis.
Benadeelde partij
- wijst de vordering van
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 700,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan
[slachtoffer]van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart
[slachtoffer]voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat € 700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 14 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. C.A.J. van Yperen en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Blok, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Soest, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [2007] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige
handelingen uit het meermalen, althans eenmaal, aanraken van en/of het wrijven over en/of het knijpen in en/of het leggen van zijn, verdachtes, hand(en) op de (met kleding bedekte) (boven)benen en/of billen van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 februari 2022, genummerd PL0900-2020308809, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 57. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 7.
3.p. 29.
4.p. 32.
5.p. 10.
6.p. 11.
7.p. 10.