ECLI:NL:RBMNE:2023:4986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
10014123 \ MC EXPL 22-4333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een kantonrechter naar de handelskamer wegens overschrijding van de competentiegrens in een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 31 mei 2023 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiser sub 1] en [handelsnaam]. De procedure betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst waarbij [eiser sub 1] stelt dat de overeenkomst ook kwalificeert als een consumentenkoop. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 19 april 2023 geoordeeld dat de zaak niet onder de competentie van de kantonrechter valt en dat deze moet worden behandeld door de handelskamer van de rechtbank. [eiser sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen deze verwijzing, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de nadruk van de overeenkomst ligt op de aanneming van werk en niet op de levering van goederen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de overeenkomst niet mede als consumentenkoop kan worden gekwalificeerd, omdat de aard van de prestatie en de omstandigheden van het geval niet voldoen aan de criteria van artikel 7:5 lid 4 BW. De kantonrechter heeft de zaak daarom doorverwezen naar de handelskamer, waar de verdere behandeling zal plaatsvinden. Tevens zijn partijen gewezen op de verplichting om griffierechten te betalen na de verwijzing.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10014123 \ MC EXPL 22-4333
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: mr. J.C. van Vliet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2023
- de akte van [eiser sub 1]
- de akte van [handelsnaam] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
In het tussenvonnis van 19 april 2023 heeft de kantonrechter ambtshalve voorlopig geoordeeld dat deze zaak geen zaak betreft volgens artikel 93 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat deze zaak, gelet op de waarde die de vordering in conventie vertegenwoordigt, moet worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank (handelskamer). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich op de rolzitting van 17 mei 2023 bij akte over de voorgenomen verwijzing naar de handelskamer uit te laten.
2.2.
[eiser sub 1] heeft bij akte laten weten dat hij zich niet kan vinden in het voornemen van de kantonrechter om deze zaak naar de handelskamer te verwijzen. Hij herhaalt dat de overeenkomst tussen hem en [handelsnaam] een gemengde overeenkomst is: de overeenkomst kwalificeert als een aannemingsovereenkomst en (mede) als een consumentenkoop. [eiser sub 1] stelt dat voor de vraag of een overeenkomst mede kwalificeert als een consumentenkoop doorslaggevend is of er (in overwegende mate) geklaagd wordt over de dienstverlening, dan wel over de geleverde zaken. Omdat [eiser sub 1] mede klaagt over het bij de aanbouw geleverde en gebruikte materiaal (in plaats van de in de overeenkomst genoemde stalen balken zijn er houten balken voor de draagconstructie van de aanbouw gebruikt), is er niet geleverd wat er door [handelsnaam] is verkocht en moet het consumentenkooprecht mede op de overeenkomst worden toegepast, aldus [eiser sub 1] . Op grond van artikel 7:5 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de bepalingen van consumentenkoop en aanneming van werk dan naast elkaar van toepassing, maar gaan de regels van consumentenkoop bij tegenstrijdigheid voor, zodat bijvoorbeeld de langere klachttermijn van artikel 7:23 BW prevaleert boven die van artikel 7:758 lid 3 BW waar [handelsnaam] een beroep op doet. Artikel 7:5 lid 4 BW geldt volgens [eiser sub 1] voor alle gemengde overeenkomsten, ongeacht of de overeenkomst betrekking heeft op levering van te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen.
2.3.
De kantonrechter volgt [eiser sub 1] niet in zijn stellingname. Of sprake is van een gemengde overeenkomst die binnen het bereik van artikel 7:5 lid 4 BW valt, hangt volgens de wetsgeschiedenis af van de concrete omstandigheden. Naar het oordeel van de kantonrechter is van een dergelijke situatie in de gegeven omstandigheden van dit geval geen sprake. Voor de kwalificatie van de overeenkomst acht de kantonrechter de aard van de prestatie doorslaggevend. Uit de overeenkomst tussen [eiser sub 1] en [handelsnaam] blijkt voldoende dat de nadruk van de prestatie, in ieder geval in overwegende mate, ligt op het tot stand brengen van een werk: de aanbouw van een keuken aan een bestaande woning, inclusief fundering. Die overeenkomst vermeldt weliswaar welk standaardmateriaal bij de uitvoering en ter realisering van dat werk gebruikt zou worden – waaronder: (citaat)
“in de keuken wel constructiebalken 3 delig plaatsen t balk 1 steunbalk en h balk”(einde citaat), wat (naar de kantonrechter begrijpt) wijst op al vooraf geproduceerde standaard stalen balken – maar dat enkele feit is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een overeenkomst waarop artikel 7:5 lid 4 BW van toepassing is. Een voor de consument individueel of op maat te maken roerende zaak staat daarin namelijk centraal. In de richtlijn 99/44/EG is dit onder artikel 1 lid 4 verwoord als “te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen”. De opvatting dat elke overeenkomst van aanneming van werk waarbinnen goederen worden geleverd onder dit artikel valt, zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat vrijwel alle overeenkomsten tot aanneming van werk zijn te vatten onder de werkingssfeer van artikel 7:5 lid 4 BW. Het is namelijk niet goed denkbaar dat aanneemwerkzaamheden verricht worden, zonder dat daarbij standaardmaterialen worden geleverd. Vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:741. Uit genoemd citaat in de overeenkomst kan ook niet, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, worden afgeleid dat [handelsnaam] beoogde om de stalen balken aan [eiser sub 1] te verkopen of dat de levering van deze balken de kern van de prestatie vormde. De in de overeenkomst genoemde stalen balken waren in ieder geval niet bedoeld om daarmee een nieuwe roerende zaak te maken maar waren bestemd om (door natrekking) onderdeel te gaan uitmaken van de onroerende zaak (de woning), zodat artikel 7:5 lid 4 BW ook daarom toepassing mist. Vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 8 mei 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1986. De tussen [eiser sub 1] en [handelsnaam] gesloten overeenkomst kwalificeert daarom niet mede als consumentenkoop. Dat wordt niet anders om de enkele reden dat [eiser sub 1] in deze zaak mede klaagt over het voor de aanbouw gebruikte materiaal dat afweek van wat was afgesproken.
2.4.
[handelsnaam] heeft zich bij akte gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
2.5.
Gelet op het bovenstaande blijft de kantonrechter bij haar oordeel dat de overeenkomst tussen partijen uitsluitend wordt aangemerkt als een overeenkomst van aanneming in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW. Zij zal de zaak in de stand van het geding naar de handelskamer van deze rechtbank verwijzen.
in reconventie
2.6.
Omdat de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zich tegen afzonderlijke behandeling verzet, zal de zaak (in reconventie) in de stand van het geding eveneens naar de handelskamer van deze rechtbank worden verwezen.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en in reconventie
3.1.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank (de handelskamer), zittingsplaats Lelystad,
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 14 juni 2023om 10:00 uur, en bepaalt dat partijen alsdan bij advocaat in de procedure dienen te verschijnen, waarna een mondelinge behandeling zal worden bepaald waarover partijen nog nadere informatie zullen ontvangen,
3.3.
wijst [eiser sub 1] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eiser sub 1] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
3.4.
wijst [handelsnaam] erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [handelsnaam] een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR,
3.5.
wijst partijen erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
  • een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
  • een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.