ECLI:NL:RBMNE:2023:488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
21/3893 en 21/3962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing, herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het Uwv om haar WIA-uitkering te schorsen, te herzien en terug te vorderen. Eiseres, die als forensisch therapeutisch medewerker heeft gewerkt, ontving een WIA-uitkering na een periode van ziekte. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat eiseres niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan door geen informatie te verstrekken over haar werkzaamheden als zelfstandige. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht de uitkering heeft geschorst en herzien, en het teveel betaalde bedrag heeft teruggevorderd. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zij niet heeft gewerkt als zelfstandige of dat zij geen inkomsten heeft gegenereerd. De rechtbank oordeelt dat de schending van de inlichtingenplicht door eiseres leidt tot de conclusie dat het recht op de WIA-uitkering niet kan worden vastgesteld. De beroepen van eiseres worden ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/3893 en UTR 21/3962

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen het schorsen,
herzien en terugvorderen van de uitkering die zij van het Uwv ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Eiseres heeft gewerkt als forensisch therapeutisch medewerker en is ziek uit dienst gegaan. Zij heeft toen een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet. Nadat het Uwv in eerste instantie heeft besloten om eiseres geen uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen per einde wachttijd, heeft het Uwv in het besluit van 20 februari 2020 eiseres alsnog een WIA-uitkering toegekend. Nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit, heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid bepaald als volgt:
- van 6 augustus 2018 tot 1 juli 2019: 43,33%;
- van 1 juli 2019 tot 6 mei 2020 80-100%;
- vanaf 6 mei 2020: 39,01%.
Omdat in bezwaar nieuwe functies zijn aangezegd, heeft eiseres vanwege de uitlooptermijn tot 1 augustus 2022 recht op een hogere WIA-uitkering dan waar zij op basis van haar arbeidsongeschiktheidspercentage recht op had.
3. In 2019 heeft het Uwv naar aanleiding van een melding van een sociaal rechercheur van
de gemeente Almere een onderzoek gedaan naar de vraag of eiseres werkte of gewerkt had als zelfstandige. Het Uwv heeft dat niet kunnen vaststellen maar heeft op 6 februari 2020 eiseres wel een waarschuwing opgelegd, omdat zij zich niet aan de informatieplicht had gehouden. Eiseres had niet doorgegeven dat zij werkzaamheden had verricht voor haar bedrijf [bedrijf] .
4. Naar aanleiding van een interne melding op 7 oktober 2020 is het Uwv opnieuw een
onderzoek gestart naar de vraag of eiseres werkt of heeft gewerkt als zelfstandige. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een ongedateerd onderzoeksrapport Handhaving Inspectie. Op basis van de bevindingen uit dat onderzoeksrapport heeft het Uwv geconcludeerd dat niet valt vast te stellen of eiseres recht heeft en/of heeft gehad op een WIA-uitkering.
5. In het besluit van 9 juni 2021 heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering vanaf 1 mei
2021 te schorsen, omdat het recht op deze uitkering niet is vast te stellen.
6. In het besluit van 17 juni 2021 heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering over de
periode vanaf 6 augustus 2018 tot en met 30 april 2021 te herzien, omdat het recht op deze uitkering niet is vast te stellen. In hetzelfde besluit heeft het Uwv de over deze periode aan eiseres betaalde WIA-uitkering van haar teruggevorderd. Het bedrag dat het Uwv van eiseres heeft teruggevorderd, bedraagt € 90.365,09 bruto.
7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 9 en 17 juni 2021. In twee
afzonderlijke besluiten van 18 augustus 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
8. Eiseres is het niet eens met deze twee besluiten en heeft daarom beroep ingesteld. Het
beroep tegen het schorsen van haar uitkering heeft zaaknummer UTR 21/3962 en het beroep tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit heeft zaaknummer UTR 21/3893.
9. De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2022, met behulp van een
beeldverbinding, gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van eiseres vanaf 1 mei
2021 heeft geschorst. Ook heeft het Uwv terecht de over de periode 6 augustus 2018 tot en met 30 april 2021 toegekende WIA-uitkering herzien en het teveel betaalde van eiseres teruggevorderd.
11. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel
heeft. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Hoorzitting
12. Eiseres voert aan dat het Uwv ten onrechte heeft opgenomen in de besluiten dat zij
geen gebruik wilde maken van een hoorzitting. Zij heeft doorgegeven dat zij wél een hoorzitting wilde.
13. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken vast dat het Uwv in de brief van 22
juli 2021 aan eiseres heeft gevraagd om binnen tien dagen te laten weten of zij gebruik wilde maken van een hoorzitting. Het door eiseres ingevulde formulier is door het Uwv ontvangen op 1 september 2021. Op dat moment had het Uwv de besluiten op het bezwaar van eiseres al genomen, zodat het Uwv hier geen rekening mee heeft kunnen houden. Eiseres heeft op het formulier vermeld dat zij de brief op 9 augustus 2021 heeft ontvangen, maar de rechtbank vindt dat het in dat geval op de weg van eiseres lag om zo snel mogelijk contact met het Uwv op te nemen. Uit de brief van 22 juli 2021 blijkt immers dat het Uwv al meerdere malen had geprobeerd haar te bereiken.
Schorsing, herziening en terugvordering
14. In geschil is of het Uwv terecht de uitkering van eiseres vanaf 1 mei 2021 heeft
geschorst en de aan haar over de periode van 6 augustus 2018 tot en met 30 april 2021 toegekende uitkering heeft herzien en teruggevorderd op de grond dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen (volledige) informatie te verstrekken over de door haar verrichte werkzaamheden als zelfstandige.
15. In vaste rechtspraak is bepaald dat dit een belastend besluit is. [1] Dit heeft tot gevolg dat
het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus op het Uwv. Als het Uwv hieraan heeft voldaan, is het aan eiseres om met tegenbewijs de onjuistheid van de bevindingen van het Uwv aannemelijk te maken. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
16. Op grond van de wet geldt dat iemand die een WIA-uitkering ontvangt, aan
het Uwv alle informatie moet meedelen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat ze van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Dit is de inlichtingenplicht. [2]
Schending inlichtingenplicht
17. De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder van het Uwv in het kader van het
onderzoek de volgende onderzoeksactiviteiten heeft verricht:
  • raadplegen van het inspectierapport van 26 november 2019;
  • raadplegen van diverse systemen van het Uwv (Polis Plus, Sonar);
  • raadplegen van het systeem van de Kamer van Koophandel;
  • het verrichten van internetonderzoek, met name de internetsites [website 1] , [website 2] ;
  • het opvragen van informatie bij de Belastingdienst over de jaren 2017 en daarna;
  • het opvragen van bankafschriften bij de KNAB over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 17 februari 2021 en bij de ING-bank en Rabobank over de periode 1 oktober 2017 tot en met 8 maart 2021;
  • het schriftelijk en telefonisch opvragen van stukken uit de administratie bij eiseres;
  • het schriftelijk en in persoon uitnodigen van eiseres voor een gesprek.
18. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op basis van deze onderzoeksactiviteiten
voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 17 oktober 2017 regelmatig werkzaamheden heeft verricht voor de onderneming [bedrijf] en daarmee aan zijn bewijslast heeft voldaan. Uit de stukken blijkt dat deze onderneming op 24 oktober 2017 is geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met eiseres als eigenaar. Het vestigingsadres van deze onderneming was vanaf 1 november 2018 het adres waar eiseres op 11 maart 2019 is aangetroffen tijdens een werkplekcontrole door de sociale recherche van Almere. Daarnaast blijkt dat eiseres op haar aanvraag om een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) heeft aangegeven dat zij gemiddeld (minimaal) 23,5 uur per week werkzaam is als zelfstandige. Op haar bankrekeningen heeft eiseres vanaf 17 oktober 2017 veelvuldig betalingen ontvangen die op basis van de omschrijving en/of de herkomst aansluiten op de activiteiten die staan beschreven bij de Kamer van Koophandel en op de beschrijving van de activiteiten op de website Algería Health & Wellness. Uit die bankgegevens kan ook worden afgeleid dat eiseres over de periode van 17 oktober 2017 tot en met 8 maart 2021, na aftrek van gemaakte kosten, ten minste € 89.923,98 heeft verdiend en dat er daarnaast nog een bedrag van totaal € 15.116,53 aan inkomsten is geweest waarvan de reden en/of herkomst niet duidelijk is. Daarnaast heeft eiseres als zorgverlener nog inkomsten ontvangen uit het pgb-budget van haar dochter.
19. Eiseres is er niet in geslaagd met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare
gegevens, aannemelijk te maken dat zij niet heeft gewerkt als zelfstandige en/of daar geen inkomsten mee heeft verdiend. Eiseres stelt weliswaar dat ze niet heeft gewerkt als zelfstandige en niet beschikte over inkomsten, maar een verklaring voor wat zij heeft ingevuld op de Tozo-aanvraag, de inkomsten uit het pgb-budget van haar dochter en de ontvangen bedragen op haar bankrekeningen heeft ze niet gegeven. Ook heeft ze geen gebruik gemaakt van de herhaaldelijk geboden gelegenheid om aan het Uwv overzichten te verstrekken of uitleg te geven over bijvoorbeeld de bedragen die ze ontving op haar bankrekeningen. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eiseres verklaard dat zij wel heeft gewerkt, maar dat ze geen indicatie kan geven hoeveel uren dat was. Ze deed maar wat. Ze moest wat doen om te overleven, omdat ze anders met haar dochter op straat zou komen te staan. Ook was ze niet in staat haar post en administratie bij te houden. Dat zij daartoe niet in staat was, wordt echter niet onderbouwd met medische informatie. Verder overweegt de rechtbank dat dit ook niet verklaart waarom eiseres vanaf oktober 2017 geen enkele melding heeft kunnen doen bij het Uwv terwijl het haar wel is gelukt om (onder andere) een klacht bij het Uwv in te dienen, een Tozo-aanvraag te doen en te studeren. [3]
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres haar activiteiten voor de onderneming
[bedrijf] ten onrechte niet heeft gemeld bij het Uwv. De rechtbank stelt verder vast dat de door eiseres ondernomen activiteiten in het maatschappelijk verkeer op geld waardeerbare werkzaamheden betreffen. De omvang van die werkzaamheden en eventuele inkomsten daaruit zijn van belang voor de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank had dit eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen en moeten zijn. Zij heeft dus haar inlichtingenplicht geschonden.
Recht op uitkering is niet (meer) vast te stellen
21. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres geen concrete en controleerbare gegevens
over haar werkzaamheden en inkomsten over de periode van 6 augustus 2018 tot en met
30 april 2021 heeft verstrekt. Duidelijk is wel dat de inkomsten van eiseres enige omvang moeten hebben gehad gelet op het grote aantal transacties en de bedragen die op haar bankrekeningen zijn gestort. Eiseres heeft ook in dit verband verklaard dat zij niet beschikt over een administratie of andere stukken die zij kan gebruiken om het Uwv het gewenste inzicht te verschaffen. Tijdens de zitting is hier uitvoerig met eiseres over gesproken en is geprobeerd alsnog een oplossing te vinden, maar dat is niet gelukt. Nu eiseres zelf heeft nagelaten een administratie bij te houden en geen enkel inzicht kan of wil verschaffen in haar gewerkte uren en inkomsten, moeten de gevolgen hiervan voor haar rekening en risico blijven. [4] De conclusie is dan ook dat het voor het Uwv op geen enkele wijze inzichtelijk was en is hoeveel uur eiseres uiteindelijk als zelfstandige heeft gewerkt en wellicht nog steeds werkt. Het Uwv heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het recht op een WIA-uitkering niet schattenderwijs kan worden vastgesteld en dat het recht op uitkering over de periode van 6 augustus 2018 tot en met 30 april 2021 en vanaf 1 mei 2021 daarom niet (meer) kan worden vastgesteld.
Herziening en terugvordering
22. Omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, is het Uwv verplicht de uitkering
van eiser over de periode van 6 augustus 2018 tot en met 30 april 2021 te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen, tenzij er dringende redenen zijn om daarvan af te zien. [5] Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor de betrokkene. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [6]
23. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
Met wat eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare financiële gevolgen voor haar heeft. Hierbij is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering en dat het Uwv op 2 juni 2021 heeft besloten dat eiseres voorlopig geen betaling(en) hoeft te doen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv bevestigd dat die situatie nog steeds voortduurt. Eiseres heeft ook verklaard dat zij suïcidale gedachten heeft. Zij wordt echter niet behandeld voor psychische problematiek en heeft ook niet met stukken onderbouwd dat sprake is van ernstige psychische problemen. De rechtbank vindt daardoor niet duidelijk geworden dat de (psychische) gezondheid van eiseres door de terugvordering verslechterd is of zal verslechteren. De rechtbank begrijpt dat de terugvordering tot extra spanningen leidt, maar dat betekent nog niet dat er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval. Dit betekent dat het Uwv de aan eiseres betaalde WIA-uitkering terecht heeft teruggevorderd.
Conclusie en gevolgen
24. Het Uwv heeft de uitkering van eiseres terecht vanaf 1 mei 2021 geschorst en over de
periode 6 augustus 2018 tot en met 30 april 2021 herzien en het teveel betaalde teruggevorderd.
25. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt
daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat de verzekerde die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering aan het Uwv verstrekt.
Op grond van artikel 67, tweede lid, van de Wet WIA schort het Uwv de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. de persoon, die recht heeft op een uitkering of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 27, 28, 29 of 30 of een instelling als bedoeld in artikel 71 een verplichting als bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van Wet WIA is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat het Uwv een beschikking op grond van deze wet herziet of intrekt indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van artikel 27 het recht op uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt door verweerder teruggevorderd. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474, en van 15 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1822.
2.Artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA.
3.Zie de verklaring van eiseres van 6 november 2019.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:616.
5.Artikel 76, eerste lid, onder a, en vierde lid, van de Wet WIA en artikel 77, eerste en zesde lid, van de Wet WIA.
6.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1822 en van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1051.