ECLI:NL:RBMNE:2023:4682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/4766 en 22/4754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschriften wegens te late indiening in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van twee beroepschriften die door de gemachtigde van eiser te laat zijn ingediend. Eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een IVA-uitkering door het Uwv. Daarnaast had hij ook bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering. De rechtbank moest beoordelen of de beroepschriften tijdig waren ingediend, wat volgens de wet binnen zes weken na bekendmaking van het besluit moet gebeuren. De rechtbank constateerde dat de beroepschriften op 7 oktober 2022 waren ontvangen, terwijl de uiterste indieningsdata respectievelijk 19 augustus 2022 en 26 augustus 2022 waren.

De gemachtigde van eiser voerde aan dat hij door gezondheidsproblemen, waaronder long-covid, niet in staat was om de beroepschriften tijdig in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden van de gemachtigde onvoldoende reden vormden voor de termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat een gemachtigde, net als een advocaat, verantwoordelijk is voor de voortgang van de zaken van zijn cliënt en dat hij maatregelen had moeten treffen om ervoor te zorgen dat de beroepschriften op tijd werden ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4766 (WIA) en 22/4754 (Wajong)

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

16 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: N.J. van Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Deze zaken gaan over de vraag of sprake is van een goede reden voor het te laat indienen van twee beroepschriften door de gemachtigde van eiser.
Eiser ontvangt een WIA-uitkering [1] . In de beslissing Van 24 februari 2022 heeft het Uwv de aanvraag om een IVA-uitkering [2] afgewezen. Het bezwaar van eiser hiertegen heeft het Uwv in de beslissing op bezwaar van 15 juli 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dat betekent dat het Uwv eiser wel volledig arbeidsongeschikt vindt maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
Eiser heeft het Uwv gevraagd terug te komen van een eerder besluit om aan hem geen Wajong-uitkering [3] toe te kennen. Het Uwv heeft daarop afwijzend beslist op 28 september 2021. Het bezwaar daartegen van eiser heeft het Uwv met het besluit van 8 juli 2022 ongegrond verklaard. Het Uwv blijft bij zijn besluit dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Eisers gemachtigde heeft in beide zaken beroep ingesteld bij de rechtbank en aanvullende beroepschriften ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullende reacties ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 16 augustus 2023. Bij de zitting waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser is niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank meteen uitspraak gedaan.
Beslissing
1. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Waarom is het beroep niet-ontvankelijk?

2. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen van eiser niet-ontvankelijk zijn.
3. Voordat de rechtbank de beroepen van eiser inhoudelijk kan beoordelen, moet de rechtbank beoordelen of de beroepschriften van eiser op tijd zijn ingediend. In de wet staat namelijk dat een beroepschrift binnen zes weken na bekendmaking van het besluit moet worden ingediend [4] .
4. De beslissingen op bezwaar zijn van respectievelijk 8 juli 2022 en 15 juli 2022. De pro forma beroepschriften van de gemachtigde van eiser zijn in beide zaken op 7 oktober 2022 door de rechtbank ontvangen, maar hadden uiterlijk op respectievelijk 19 augustus 2022 en op 26 augustus 2022 bij de rechtbank binnen moeten zijn. De beroepen zijn dus te laat ingediend.
5. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de gemachtigde van eiser een goede reden heeft waarom de beroepen te laat zijn ingediend. Dit wordt ook wel een verschoonbare termijnoverschrijding genoemd. Ook dit staat in de wet [5] .
Wat voert de gemachtigde van eiser aan?
6. In beide beroepschriften van 7 oktober 2022 schrijft de gemachtigde dat bij hem sprake is van een tweede coronabesmetting met blijvende klachten (long-covid). Hij kampt hierdoor met vermoeidheid, vergeetachtigheid en gebrek aan energie. Hiervoor is de gemachtigde onder behandeling van de praktijkondersteuner van de huisarts. In een schriftelijke aanvulling van 20 januari 2023 voert de gemachtigde aan dat hij als zelfstandig parttime juridisch adviseur werkzaam is en daarnaast zelf een WIA-uitkering ontvangt. De gemachtigde stelt dat de moeder van eiser in deze zaken ook als gemachtigde optreedt, maar dat de moeder van eiser niet door hem binnen de beroepstermijnen op de hoogte is gesteld van het feit dat het Uwv op 8 juli 2022 en op 15 juli 2022 een beslissing had genomen. De gemachtigde stelt dat hij dat niet heeft gedaan omdat hij daartoe niet in staat was. Deze persoonlijke omstandigheden begonnen op 24 juni 2022 en duurden voort tot eind september 2022. Eerder was hij niet in staat om enige actie te ondernemen, zoals het indienen van een pro forma beroepschrift. Eerst eind september 2022 is de gemachtigde weer langzaam aan het werk gegaan. Nadat de post was verwerkt en hij weer overzicht had, zijn op 7 oktober 2022 de pro forma beroepschriften ingediend. De gemachtigde heeft een uitdraai meegestuurd van zijn huisarts. Daarin zijn de contacten van de gemachtigde van eiser met de huisarts weergegeven van de periode 18 mei 2022 tot en met 16 januari 2023. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de contacten met de huisarts op 5 en 12 juli 2022 uitsluitend telefonisch zijn geweest.
De gemachtigde wijst ter ondersteuning van zijn betoog op een arrest van de Hoge Raad van 18 november 2016 [6] en een uitspraak van 26 februari 2021 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) [7] waarin ook sprake was van een situatie waarin de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
6.1.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde benadrukt dat hij als ZZP-er parttime werkzaam is en hij zich geen secretariaat kan veroorloven. De gemachtigde stelt dat door hem jaarlijks maar een beperkt aantal juridische procedures worden gevoerd, voornamelijk in het sociale domein en vrijwel altijd op basis van no cure no pay. Dat maakt samenwerking met een ander kantoor erg lastig omdat het onzeker is of de kosten vergoed zullen worden. De cliënten van de gemachtigde zijn voornamelijk kinderen en jongeren met een beperking. De ouders van zijn cliënten beschouwt de gemachtigde als zijn back-up voor het geval hemzelf iets overkomt. Volgens de gemachtigde had hij in de periode vanaf de tweede coronabesmetting niet het bewustzijn om adequaat te handelen in deze zaken. Hij lag alleen maar op bed.
Wat vindt het Uwv ervan?
7. Het Uwv vindt dat er in deze situatie geen sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding en wijst daarvoor onder meer naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2019 [8] . Het Uwv stelt dat de klachten van de gemachtigde al veel langer speelden en heeft ter illustratie daarvan een verslag van een telefooncontact overgelegd van 28 juni 2022. Daaruit blijkt dat de gemachtigde vanwege een coronabesmetting niet bij de hoorzitting kan zijn.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat alleen deze gemachtigde door eiser is gemachtigd om op te treden in beide zaken en niet ook de moeder van eiser. De rechtbank vindt dat de omstandigheden die de gemachtigde noemt onvoldoende reden zijn om aan het te laat indienen van de beroepschriften voorbij te gaan. In het algemeen mag verwacht worden dat bij ziekte waarbij complicaties kunnen optreden een gemachtigde maatregelen moet treffen om een goede voortgang van de zaken te waarborgen. De rechtbank vindt dat de gemachtigde in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener een vergelijkbare positie heeft als een advocaat omdat hij de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen de zaken van zijn cliënt te behartigen.
8.1
De gemachtigde is tweemaal (in mei en juni 2022) getroffen door het coronavirus en voelde zich daardoor en daarna slecht, maar alleen ziekte is niet voldoende voor een verschoonbare termijnoverschrijding. De ernst en de gevolgen van die ziekte spelen daarbij een rol. De stelling van de gemachtigde, dat hij gedurende de gehele beroepstermijn in beide zaken (tot en met 26 augustus 2022) niet het bewustzijn had om adequaat te handelen ziet de rechtbank niet terug in de informatie van de huisarts van de gemachtigde. Het huisartsjournaal biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten omdat de huisarts niet zelf concludeert dat de gemachtigde in de periode dat de beroepstermijnen liepen niet in staat was adequaat te reageren. De vermelding (op 12 juli 2022) van de huisarts dat bij de gemachtigde sprake was van concentratieproblemen/’brainfog’ is daarvoor onvoldoende. De rechtbank kan daarom op grond van de door de gemachtigde ingebrachte informatie van de huisarts, niet tot het oordeel komen dat hij binnen de beroepstermijn niet in staat is geweest tijdig beroep in te stellen of de hulp van een derde kon inschakelen.
8.2.
Daarnaast concludeert de rechtbank, gelet op de uitleg van de gemachtigde, dat hij ervan uit ging dat alleen hij als gemachtigde de werkzaamheden kon verrichten en dat hij geen adequate (professionele) achtervang had geregeld voor het geval hij ziek zou worden. De gemachtigde heeft daarmee in feite de werkzaamheden op zijn beloop gelaten in de periode tot 7 oktober 2022.
9. De jurisprudentie waar de gemachtigde van eiser op wijst ziet op een andere situatie dan die van de gemachtigde in deze zaken. In de zaak van de Hoge Raad ging het om de vraag of van een gemachtigde verlangd kan worden dat hij tijdig voor het einde van de beroepstermijn beroep instelt, om te voorkomen dat zich aan het einde van de beroepstermijn een situatie van ziekte voordoet. De conclusie is dat dat niet het geval is. In de zaak waar het CBB over oordeelde ging het om een situatie dat een gemachtigde aan het einde van de beroepstermijn door een acute ziekte (hersenschudding) niet in staat was tijdig een beroepschrift in te dienen of de zaak over te dragen. Dat is in deze situatie niet het geval. Immers in deze zaken is geen sprake van een plotseling aan het einde van de beroepstermijn opgekomen ziekte, waardoor de gemachtigde niet in staat was een pro forma beroepschrift in te dienen, dan wel niet in staat was de zaken over te dragen aan iemand anders.
10. Verder merkt de rechtbank ten overvloede op dat beide partijen het erover eens zijn dat de gemachtigde al in mei 2022, en daarmee vóórdat de beslissingen op bezwaar werden genomen, kampte met restklachten na een coronabesmetting en problemen op het werk. Dit blijkt ook uit de weergave van het huisartscontact van 18 mei 2022. De gemachtigde had ook op dat moment maatregelen kunnen treffen of ervoor kunnen kiezen om de opdracht aan zijn cliënt terug te geven.
11. De gemachtigde van eiser had dus geen goede reden voor het te laat indienen van de beroepschriften. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank komt niet toe aan het subsidiaire verzoek om bij twijfel een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Partijen zijn er op de zitting op gewezen dat zij tegen deze uitspraak in hoger beroep kunnen gaan. Dat kan op de wijze zoals onderaan deze uitspraak staat uitgelegd.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023 door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen.
2.Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
3.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4.Op grond van artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Op grond van artikel 6:11 van de Awb.
6.Gepubliceerd onder nummer: ECLI:NL:HR:2016:2599.