ECLI:NL:RBMNE:2023:4584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/3240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade na vestiging agrarisch bedrijf in het kader van woningbouw

In deze zaak verzoekt eiser, eigenaar van een perceel met ligplaats en woonschip, om tegemoetkoming in planschade als gevolg van een nieuw bestemmingsplan dat de vestiging van een agrarisch bedrijf mogelijk maakt. Eiser stelt schade te lijden door vermindering van uitzicht, privacy en geluidshinder. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren heeft het verzoek afgewezen, waarop eiser in beroep gaat. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht heeft gebaseerd op het advies van Thorbecke, dat concludeert dat de schade binnen het normale maatschappelijke risico valt. De rechtbank stelt vast dat de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd en dat de schade niet onevenredig is in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3240

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: mr. A. van Dekken).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over het verzoek van eiser aan het college om tegemoetkoming in planschade. Eiser is eigenaar van het perceel met ligplaats en woonschip aan de [adres] in [woonplaats] . Dit perceel ligt aan de [locatie 1]. Voor een gebied tegenover het perceel van eiser (aan de overkant van de [locatie 1]) is een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. De bestemmingsplanwijziging ziet op het mogelijk maken van een agrarisch bedrijf. Eiser stelt schade te lijden als gevolg van deze planologische ontwikkeling vanwege vermindering van het uitzicht/privacy en geluidshinder. Het college heeft het planschadeverzoek van eiser afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank samengevat
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het verzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Het college heeft zich daarbij in redelijkheid op het ingewonnen advies van Thorbecke van 3 juni 2021 (advies Thorbecke) mogen baseren. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Voorgeschiedenis en procesverloop
3. Op 6 juli 2017 heeft de raad van de gemeente Wijdemeren het bestemmingsplan ‘verplaatsing agrarisch bedrijf [locatie 2], [plaats]’ (het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 14 oktober 2017 in werking getreden en voorziet in de vestiging van een agrarische bedrijf op het perceel aan de [straat] als gevolg van een bedrijfsverplaatsing.
4. Eiser stelt als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan schade te lijden in de vorm van waardevermindering van zijn perceel. Hij heeft daarom op 20 september 2019 een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend bij het college.
5. Het college heeft Thorbecke gevraagd te adviseren over het verzoek van eiser. Op 13 juli 2020 heeft Thorbecke een conceptadvies uitgebracht. Hierop is door de eigenaar van het agrarische bedrijf een zienswijze met een contra-expertise ingebracht. Vervolgens heeft Thorbecke op 3 juni 2021 een definitief advies uitgebracht. Het college heeft dit advies overgenomen en het verzoek van eiser met het besluit van 12 augustus 2021 (
het primaire besluit) afgewezen.
6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een contra-advies van Langhout & Wiarda van 27 september 2021 overgelegd. Met het besluit van 20 mei 2022 (
het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek in stand gelaten.
7. Eiser heeft daarna beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 1 juni 2023 op een zitting behandeld. Eiser en zijn partner waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het beoordelingskader en de grondslag van het bestreden besluit

Het beoordelingskader
8. Iemand kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade als hij schade lijdt doordat het bestemmingsplan is gewijzigd. [1] Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade moet worden bekeken of iemand door die wijziging in een nadeliger positie is komen te verkeren en of diegene daardoor schade lijdt of zal lijden.
Om dat te kunnen beoordelen moet een vergelijking worden gemaakt tussen het voorheen geldende bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan (de planvergelijking). Bij de planvergelijking is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. De datum waarop het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden geldt als peildatum. [2] In dit geval is dat 14 oktober 2017.
9. Schade die binnen het normale maatschappelijke risico valt blijft voor rekening van de aanvrager. [3] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het college de beantwoording van de vraag of de schade binnen het normale maatschappelijke risico valt naar behoren moet motiveren. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als drempel voor het normale maatschappelijke risico hanteert dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld. [4]
10. De vraag of schade tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. Wordt er geconcludeerd dat een bepaalde ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, wil dit nog niet zeggen dat de gevolgen volledig onder het normale maatschappelijke risico vallen. Er moet ook gekeken worden naar het antwoord op de vraag of de schade onevenredig is in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak. [5] Bij de beoordeling is van belang dat in de eerste plaats aan het college bij de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico beoordelingsruimte toekomt. In de rechtspraak zijn wel handvatten gegeven voor de hoogte van de te hanteren drempel. [6]
11. Het is verder vaste rechtspraak dat het college zich bij het nemen van een besluit op een verzoek om planschadevergoeding mag baseren op het advies van een door hem benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. [7]
Het bestreden besluit (advies Thorbecke)
12. Het college heeft de afwijzing van eisers verzoek en het bestreden besluit gebaseerd op het advies van Thorbecke. Thorbecke concludeert dat eiser door het nieuwe bestemmingsplan weliswaar in een slechtere situatie komt, maar omdat er onder het oude bestemmingsplan ook al veel mogelijk was, er slechts sprake is van een geringe toename van overlast. Ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden geldt dat er massievere bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan voorheen mogelijk was, omdat nu een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen tot 10 meter hoog mogelijk zijn. Dit betekent echter niet dat eiser onder het oude bestemmingsplan planologisch gezien een vrij uitzicht had. Het was namelijk al toegestaan om een antennemast tot 15 meter hoog en hooibalen tot 9 meter hoog op te richten. De openheid van het uitzicht zou daarmee al verstoord zijn. Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden overweegt Thorbecke ook dat er sprake zal zijn van een intensivering ten opzichte van het oude bestemmingsplan. Maar ook hier geldt dat onder het oude bestemmingsplan al vrij veel mogelijk was. Het plangebied was bestemd voor agrarische doeleinden, waardoor zware agrarische voertuigen met de bijbehorende geluids-, licht-, en stankoverlast al toegestaan waren. Thorbecke heeft de schade uit deze verschillende factoren getaxeerd op € 29.500,-.
13. Thorbecke heeft vervolgens beoordeeld of het schadebedrag boven het normaal maatschappelijk risico uitkomt. Daarbij concludeert Thorbecke dat in dit geval een drempel van 5% moet worden gehanteerd voor het normaal maatschappelijk risico, omdat het gaat om een normale maatschappelijke ontwikkeling die in lijn der verwachting ligt. Volgens Thorbecke ligt de planologische ontwikkeling in lijn der verwachting, gelet op de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde planologische beleid van de gemeente. Thorbecke wijst in dit kader op het feit dat de verplaatsing van dit agrarische bedrijf expliciet in de Structuurvisie Wijdemeren van 1 november 2012 (de structuurvisie) wordt besproken. Tot slot heeft Thorbecke het schadebedrag afgezet tegen de totale waarde van de onroerende zaken, zoals het perceel en de bijgebouwen, van € 612.000,-. Thorbecke concludeert dat het schadebedrag van € 29.500,- minder is dan 5% van de totale waarde (€ 30.600,-) waardoor er geen gedeelte van de planschade voor vergoeding in aanmerking komt.

De beoordeling van het geschil

12. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het woonschip
13. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat het woonschip als een onroerende zaak moet worden beschouwd en dus in de taxatie moet worden betrokken. Dit omdat het woonschip naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Het woonschip is een betonnen casco, zonder motor, gekoppeld aan nutsvoorzieningen en niet verplaatsbaar zonder eerst walbeschoeiing te verwijderen. Het woonschip ligt hier bovendien ook al sinds het midden van de jaren 1960. Eiser wijst hierbij op het advies van Langhout van 27 september 2021.
14. De rechtbank is het niet met eiser eens. De rechtbank oordeelt dat het college Thorbecke terecht heeft gevolgd in het standpunt dat het woonschip geen onroerende zaak is en dus buiten beschouwing moet blijven. Het woonschip is verplaatsbaar en niet duurzaam met de grond verenigd. Het woonschip is weliswaar bedoeld om langdurig op dezelfde ligplaats te blijven en het loskoppelen van het woonschip van de nutsvoorzieningen en het weghalen van de walbeschoeiing zal mogelijk moeizaam gaan, maar dat maakt nog niet dat het woonschip om die reden als onroerende zaak moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak hierover. [8] De beroepsgrond slaagt niet.
De planvergelijking en het schadebedrag
15. De rechtbank overweegt dat er nauwelijks geschil bestaat over de planvergelijking zoals die door Thorbecke is gemaakt. Partijen zijn het erover eens dat op het plangebied aanvankelijk geen bebouwing mogelijk was, maar dat er nu wel een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd. Ook zijn partijen het erover eens dat eiser in een planologisch nadeligere situatie terecht is gekomen, omdat er een toename is van hinder (geluid, licht en geur) en een afname van uitzicht en privacy. Over de hoogte van het schadebedrag dat met deze factoren samenhangt bestaat wel nog geschil.
16. Eiser voert aan dat Thorbecke het schadebedrag te laag heeft vastgesteld, omdat Thorbecke onvoldoende waarde hecht aan de nadelige effecten van het nieuwe bestemmingsplan. Eiser wijst ook hier op het advies van Langhout, die het schadebedrag vaststelt op € 40.000,-. Volgens Langhout is het planologisch nadeel groter, waarbij het met name gaat om de ‘kwaliteit van het uitzicht’. Het uitzicht onder het oude bestemmingsplan – met onder andere de hooibalen – had namelijk een meer landelijk karakter en heeft daarom de voorkeur boven uitzicht op bebouwing. Op de zitting heeft eiser zelf nog toegelicht dat zijn uitzicht vanuit de woonkamer voor driekwart is weggenomen door het agrarische bedrijf. Verder komt er dagelijks een mengvoerwagen langs die veel geluid maakt. Deze aspecten zijn onvoldoende onderkend door Thorbecke.
17. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan het door Thorbecke vastgestelde schadebedrag. Beide deskundigen denken anders over de waardering van de nadelige effecten. Dit verschil van inzicht maakt echter nog niet dat het door Thorbecke uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het college het advies van Thorbecke niet heeft mogen volgen. Dat is waar de rechtbank naar moet kijken. De rechtbank betrekt hierbij dat het niet vreemd is dat verschillende deskundigen subjectieve begrippen zoals (de kwaliteit van) een uitzicht en hinder vanwege geluid op een andere wijze kunnen wegen en hierdoor tot een andere taxatie kunnen komen, maar ook dat het verschil tussen beide taxaties binnen een aanvaardbare marge valt. Dat betekent dus niet dat het college het advies van Thorbecke niet heeft mogen volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het normale maatschappelijke risico en de drempel van 5%
18. Eiser is het niet eens met de drempel van 5%. Hij vindt dat de ontwikkeling op deze locatie niet in lijn der verwachting ligt. Volgens eiser is de onderhavige ontwikkeling niet passend in de ruimtelijke structuur van de omgeving. Hij wijst er daarbij op dat het oude bestemmingsplan een grondgebonden veehouderij op deze locatie en in deze omvang niet toestaat. Dat maakt dat deze ontwikkeling dus ook niet passend is binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. Eiser betoogt verder dat de ontwikkeling niet past binnen het gemeentelijke beleid. Er is namelijk geen beleid dat deze ontwikkeling mogelijk maakt, in elk geval niet specifiek voor dit plangebied. De ontwikkeling wordt weliswaar genoemd in de structuurvisie, maar dit is volgens eiser niet door de gemeente zelf ingegeven, maar op initiatief van de aanvrager gebeurd. Eiser wijst hierbij op het advies van Langhout.
19. Ook op dit punt krijgt eiser geen gelijk. De rechtbank is het namelijk met het college eens dat deze planologische ontwikkeling ‘op zichzelf’ als een normale maatschappelijke ontwikkeling is aan te merken. Het gaat hier om de vestiging van een agrarisch bedrijf als gevolg van een bedrijfsverplaatsing ten behoeve van woningbouw. Ook oordeelt de rechtbank dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag (ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen). De rechtbank is het met Thorbecke eens dat de ontwikkeling past in de ruimtelijke structuur en het gevoerde beleid. De rechtbank ligt dit hieronder toe.
De ruimtelijke structuur
20. Uit de ruimtelijke structuur volgt dat de ontwikkeling in de lijn der verwachting ligt. De rechtbank is het eens met de afweging die Thorbecke maakt; het gaat hier om de vestiging van een agrarisch bedrijf in een agrarische omgeving. De gronden in de omgeving van het plangebied hebben overwegend een agrarische bestemming en worden gebruikt voor agrarische doeleinden en activiteiten. Een grondgebonden veehouderij is dan ook passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. De rechtbank betrekt hierbij dat volgens rechtspraak van de Afdeling ook de afstand tussen het plangebied en het perceel van eiser van belang kan zijn. [9] De rechtbank neemt in aanmerking dat de afstand tussen het perceel van eiser en het plangebied aanzienlijk is. Het plangebied is niet direct naast eiser gelegen, maar op een afstand van ongeveer 67 meter. Ook dat maakt de ontwikkeling passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving.
Het gemeentelijke beleid
21. Ten aanzien van het gemeentelijke beleid twijfelt de rechtbank ook niet aan het advies van Thorbecke en de rechtbank volgt de aanvullende toelichting van het college. Zoals door het college op de zitting is toegelicht is de ontwikkeling als een bijlage bij de structuurvisie uit 2012 gevoegd, hebben zich in de omgeving meer bedrijfsverplaatsingen als deze voorgedaan en is er geen beleid waarmee deze ontwikkeling strijdig is. Dat het plan op initiatief van de aanvrager in de structuurvisie terecht is gekomen, doet hier niet aan af. Het is immers de gemeenteraad die ervoor heeft gekozen om de structuurvisie op deze manier – met het plan in een bijlage – vast te stellen. Mede gelet op het tijdsverloop tussen de vaststelling van de structuurvisie en de vaststelling van het bestemmingsplan is de ontwikkeling passend in een reeks van jaren gevoerd beleid.
Andere omstandigheden
22. Verder is geen sprake van een onevenredige verhouding tussen de omvang van de schade en de waarde van de onroerende zaak. Bij een waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling, waarbij die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, is een waardevermindering tot 5 % niet onevenredig. Ook daarover is in de rechtspraak eerder geoordeeld. [10]
23. Het voorgaande betekent dat het college zich ten aanzien van het normale maatschappelijke risico op het advies van Thorbecke heeft mogen baseren. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het advies van Thorbecke. Het college heeft zich dus in redelijkheid op dit advies mogen baseren. Het college heeft het verzoek van eiser om tegemoetkoming in planschade terecht afgewezen.
25. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en mr. L.A. Witten, leden, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6.1, eerste en tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2434.
3.Dit volgt uit artikel 6.2, eerste lid, van de Wro.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2071.
5.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:986 r.o. 6.1 en 6.5.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402 r.o. 7.15.
7.Zie ook hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:986.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:32, en de uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:990.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402 r.o. 7.14.