De beoordeling van het geschil
12. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat het woonschip als een onroerende zaak moet worden beschouwd en dus in de taxatie moet worden betrokken. Dit omdat het woonschip naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Het woonschip is een betonnen casco, zonder motor, gekoppeld aan nutsvoorzieningen en niet verplaatsbaar zonder eerst walbeschoeiing te verwijderen. Het woonschip ligt hier bovendien ook al sinds het midden van de jaren 1960. Eiser wijst hierbij op het advies van Langhout van 27 september 2021.
14. De rechtbank is het niet met eiser eens. De rechtbank oordeelt dat het college Thorbecke terecht heeft gevolgd in het standpunt dat het woonschip geen onroerende zaak is en dus buiten beschouwing moet blijven. Het woonschip is verplaatsbaar en niet duurzaam met de grond verenigd. Het woonschip is weliswaar bedoeld om langdurig op dezelfde ligplaats te blijven en het loskoppelen van het woonschip van de nutsvoorzieningen en het weghalen van de walbeschoeiing zal mogelijk moeizaam gaan, maar dat maakt nog niet dat het woonschip om die reden als onroerende zaak moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak hierover.De beroepsgrond slaagt niet.
De planvergelijking en het schadebedrag
15. De rechtbank overweegt dat er nauwelijks geschil bestaat over de planvergelijking zoals die door Thorbecke is gemaakt. Partijen zijn het erover eens dat op het plangebied aanvankelijk geen bebouwing mogelijk was, maar dat er nu wel een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd. Ook zijn partijen het erover eens dat eiser in een planologisch nadeligere situatie terecht is gekomen, omdat er een toename is van hinder (geluid, licht en geur) en een afname van uitzicht en privacy. Over de hoogte van het schadebedrag dat met deze factoren samenhangt bestaat wel nog geschil.
16. Eiser voert aan dat Thorbecke het schadebedrag te laag heeft vastgesteld, omdat Thorbecke onvoldoende waarde hecht aan de nadelige effecten van het nieuwe bestemmingsplan. Eiser wijst ook hier op het advies van Langhout, die het schadebedrag vaststelt op € 40.000,-. Volgens Langhout is het planologisch nadeel groter, waarbij het met name gaat om de ‘kwaliteit van het uitzicht’. Het uitzicht onder het oude bestemmingsplan – met onder andere de hooibalen – had namelijk een meer landelijk karakter en heeft daarom de voorkeur boven uitzicht op bebouwing. Op de zitting heeft eiser zelf nog toegelicht dat zijn uitzicht vanuit de woonkamer voor driekwart is weggenomen door het agrarische bedrijf. Verder komt er dagelijks een mengvoerwagen langs die veel geluid maakt. Deze aspecten zijn onvoldoende onderkend door Thorbecke.
17. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan het door Thorbecke vastgestelde schadebedrag. Beide deskundigen denken anders over de waardering van de nadelige effecten. Dit verschil van inzicht maakt echter nog niet dat het door Thorbecke uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het college het advies van Thorbecke niet heeft mogen volgen. Dat is waar de rechtbank naar moet kijken. De rechtbank betrekt hierbij dat het niet vreemd is dat verschillende deskundigen subjectieve begrippen zoals (de kwaliteit van) een uitzicht en hinder vanwege geluid op een andere wijze kunnen wegen en hierdoor tot een andere taxatie kunnen komen, maar ook dat het verschil tussen beide taxaties binnen een aanvaardbare marge valt. Dat betekent dus niet dat het college het advies van Thorbecke niet heeft mogen volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het normale maatschappelijke risico en de drempel van 5%
18. Eiser is het niet eens met de drempel van 5%. Hij vindt dat de ontwikkeling op deze locatie niet in lijn der verwachting ligt. Volgens eiser is de onderhavige ontwikkeling niet passend in de ruimtelijke structuur van de omgeving. Hij wijst er daarbij op dat het oude bestemmingsplan een grondgebonden veehouderij op deze locatie en in deze omvang niet toestaat. Dat maakt dat deze ontwikkeling dus ook niet passend is binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. Eiser betoogt verder dat de ontwikkeling niet past binnen het gemeentelijke beleid. Er is namelijk geen beleid dat deze ontwikkeling mogelijk maakt, in elk geval niet specifiek voor dit plangebied. De ontwikkeling wordt weliswaar genoemd in de structuurvisie, maar dit is volgens eiser niet door de gemeente zelf ingegeven, maar op initiatief van de aanvrager gebeurd. Eiser wijst hierbij op het advies van Langhout.
19. Ook op dit punt krijgt eiser geen gelijk. De rechtbank is het namelijk met het college eens dat deze planologische ontwikkeling ‘op zichzelf’ als een normale maatschappelijke ontwikkeling is aan te merken. Het gaat hier om de vestiging van een agrarisch bedrijf als gevolg van een bedrijfsverplaatsing ten behoeve van woningbouw. Ook oordeelt de rechtbank dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag (ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen). De rechtbank is het met Thorbecke eens dat de ontwikkeling past in de ruimtelijke structuur en het gevoerde beleid. De rechtbank ligt dit hieronder toe.
20. Uit de ruimtelijke structuur volgt dat de ontwikkeling in de lijn der verwachting ligt. De rechtbank is het eens met de afweging die Thorbecke maakt; het gaat hier om de vestiging van een agrarisch bedrijf in een agrarische omgeving. De gronden in de omgeving van het plangebied hebben overwegend een agrarische bestemming en worden gebruikt voor agrarische doeleinden en activiteiten. Een grondgebonden veehouderij is dan ook passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. De rechtbank betrekt hierbij dat volgens rechtspraak van de Afdeling ook de afstand tussen het plangebied en het perceel van eiser van belang kan zijn.De rechtbank neemt in aanmerking dat de afstand tussen het perceel van eiser en het plangebied aanzienlijk is. Het plangebied is niet direct naast eiser gelegen, maar op een afstand van ongeveer 67 meter. Ook dat maakt de ontwikkeling passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving.
21. Ten aanzien van het gemeentelijke beleid twijfelt de rechtbank ook niet aan het advies van Thorbecke en de rechtbank volgt de aanvullende toelichting van het college. Zoals door het college op de zitting is toegelicht is de ontwikkeling als een bijlage bij de structuurvisie uit 2012 gevoegd, hebben zich in de omgeving meer bedrijfsverplaatsingen als deze voorgedaan en is er geen beleid waarmee deze ontwikkeling strijdig is. Dat het plan op initiatief van de aanvrager in de structuurvisie terecht is gekomen, doet hier niet aan af. Het is immers de gemeenteraad die ervoor heeft gekozen om de structuurvisie op deze manier – met het plan in een bijlage – vast te stellen. Mede gelet op het tijdsverloop tussen de vaststelling van de structuurvisie en de vaststelling van het bestemmingsplan is de ontwikkeling passend in een reeks van jaren gevoerd beleid.
22. Verder is geen sprake van een onevenredige verhouding tussen de omvang van de schade en de waarde van de onroerende zaak. Bij een waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling, waarbij die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, is een waardevermindering tot 5 % niet onevenredig. Ook daarover is in de rechtspraak eerder geoordeeld.
23. Het voorgaande betekent dat het college zich ten aanzien van het normale maatschappelijke risico op het advies van Thorbecke heeft mogen baseren. De beroepsgrond slaagt niet.