ECLI:NL:RBMNE:2023:4441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
22/1299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2023, wordt het beroep van [eiseres] tegen de loonsanctie die haar is opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. De loonsanctie is opgelegd omdat [eiseres] zich onvoldoende zou hebben ingespannen voor de re-integratie van de werkneemster, die sinds oktober 2018 ziek was. De rechtbank oordeelt dat de werkgever niet voldoende heeft aangetoond dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had voor re-integratie. De bedrijfsarts heeft niet inzichtelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden waren, en de rechtbank concludeert dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsarts bij de werkgever ligt, en dat een onjuiste beoordeling door de bedrijfsarts voor rekening van de werkgever komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de loonsanctie terecht is opgelegd en [eiseres] het loon van de werkneemster terecht heeft moeten doorbetalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1299

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres ([eiseres])

(gemachtigde: mr. E.V. Leeman),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (Uwv)
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werkneemster]uit [woonplaats] (de werkneemster)
(gemachtigde: K. Loef).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen de aan haar opgelegde loonsanctie, omdat zij zich onvoldoende zou hebben ingespannen in het re-integratietraject van de werkneemster. [eiseres] is het niet eens met deze beslissing omdat zij vindt dat de werkneemster de gehele voorliggende periode volledig arbeidsongeschikt is geweest.

De medische gegevens van de werkneemster

Omdat de werkneemster geen toestemming heeft verleend om de stukken die medische gegevens bevatten aan [eiseres] te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel, voor zover nodig en mogelijk, beperken om te voorkomen dat die gegevens alsnog bekend worden.

Procesverloop en feiten

1.1.
De werkneemster werkte 36 uur bij het [afdeling] van [eiseres]. Eerst via een uitzendbureau en sinds augustus 2018 in vaste dienst. In oktober 2018 viel zij uit vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten. Zij ontving een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Na afloop van de WAZO-periode meldde zij zich op 4 maart 2019 ziek. Door een tweede zwangerschap, met wederom een WAZO-periode, is ‘de wachttijd’ op 21 juni 2021 afgelopen (104 weken na eerste ziektedag).
1.2.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft voor het einde van de wachttijd het re-integratieverslag van [eiseres] over de werkneemster beoordeeld en getoetst of [eiseres] in de eerste 104 ziekteweken voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. In het besluit van 16 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv besloten dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen en haar daarom verplicht het loon van werkneemster tot 20 juni 2022 door te betalen (de loonsanctie).
1.3.
[eiseres] en de werkneemster hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
In de bezwaarfase is in opdracht van het Uwv een deskundigenonderzoek verricht door een psychiater (verbonden aan medisch onderzoeksbureau PSYON). De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts gebleven.
1.5.
Met het besluit van 19 januari 2022 op het bezwaar van [eiseres] en de werkneemster (het bestreden besluit) is het Uwv bij het primaire besluit gebleven.
1.6.
[eiseres] en werkneemster hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Het beroep is gezamenlijk behandeld met het beroep van de werkneemster (met zaaknummer 22/1359). Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [eiseres] met een collega [collega] , de gemachtigde van Uwv en de gemachtigde van de werkneemster. Op de zitting is het beroep van de werkneemster (met kenmerk 22/1359) ingetrokken.

Beoordeling rechtbank

Beoordelingskader
2. In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is bepaald dat het Uwv achteraf beoordeelt of [eiseres] en de werkneemster in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [1] Als [eiseres] zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht dan kan er een loonsanctie worden opgelegd. [2] Het is aan het Uwv om aannemelijk te maken dat [eiseres] niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden (deugdelijke grond) is gebeurd.
2.1.
In de Wet WIA is niet bepaald hoe beoordeeld wordt of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest. Het Uwv heeft voor deze beoordeling beleidsregels, die zijn neergelegd in de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (Beleidsregels), vastgesteld. [3] Verder hanteert het Uwv een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv, de Werkwijzer Poortwachter. [4]
Beoordeling
Heeft [eiseres] zich voldoende ingespannen voor de re-integratie?
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkneemster in de periode vanaf 10 december 2020 benutbare mogelijkheden had en in staat kon worden geacht tot re-integratie.
3.1.
[eiseres] betoogt dat de werkneemster geen mogelijkheden had voor werk, laat staan voor re-integratie. Zij verwijst hiervoor naar de terugkoppelingen van haar bedrijfsarts en het ‘Actueel oordeel van de bedrijfsarts.’
3.2.
Het Uwv stelt dat er wel mogelijkheden waren voor re-integratie. Er is namelijk geen sprake van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ conform het Schattingsbesluit. Er is ook geen sprake van ‘marginale mogelijkheden.’ Het Uwv ziet hiervoor geen aanknopingspunten en stelt dat de bedrijfsarts en partijen dit niet hebben onderbouwd met medische gegevens. Daarentegen was de werkneemster zelfstandig in haar zelfzorg, zorgde zij voor haar kinderen, verzorgde zij lichte huishoudelijke taken en was haar dagverhaal redelijk gevuld. Het ziektebeeld zoals de bedrijfsarts dat heeft geschetst komt dan ook niet overeen met het beeld verkregen door de verzekeringsarts en door de in bezwaar ingeschakelde psychiater. Daarnaast stelt het Uwv dat er geen sprake was van dusdanig ernstige problematiek dat behandeling/re-integratie afwezig kon blijven en concludeert dat de sociaal medische begeleiding van de bedrijfsarts niet adequaat is geweest.
3.3.
De rechtbank ziet geen reden om aan de conclusie van de verzekeringsartsen te twijfelen en oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 10 januari 2022 terecht heeft opgemerkt is het aan [eiseres] en haar bedrijfsarts om op plausibele en inzichtelijke wijze te onderbouwen dat er om medische redenen geen re-integratie activiteiten mogelijk waren. De rechtbank is het met het Uwv eens dat de bedrijfsarts niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de werkneemster geen benutbare of slechts marginale mogelijkheden had. Dit volgt niet uit objectieve medische gegevens, anders dan uit de beoordeling van de bedrijfsarts zelf. Daartegenover staat dat de verzekeringsarts conform eigen beleid en conform paragraaf 11 van de Werkwijzer Poortwachter het ‘Actueel oordeel’ van de bedrijfsarts heeft getoetst:
  • De verzekeringsarts heeft beoordeeld of er op het moment van het Actueel oordeel sprake was van geen re-integratiemogelijkheden en heeft beoordeeld of sprake is geweest van de juiste sociaal medische begeleiding.
  • De verzekeringsarts heeft contact opgenomen met de bedrijfsarts (nadat hij constateerde het niet eens te zijn met de bevindingen van de bedrijfsarts).
  • De verzekeringsarts heeft zelf een onderzoek gedaan en in zijn rapport gemotiveerd waarom zij vindt dat niet gesproken kan worden over een situatie van geen benutbare mogelijkheden of marginale mogelijkheden door erop te wijzen dat de werkneemster zelfverzorgend is, voor haar kinderen zorgt en een behoorlijk gevuld dagverhaal heeft.
  • De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van de werkneemster conform rubrieken (persoonlijk- en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden) concreet beschreven.
  • De verzekeringsarts heeft zich ook een oordeel gevormd over de vraag sinds wanneer er re-integratiemogelijkheden waren, namelijk in de periode 10 december 2020 tot en met 10 juni 2021.
  • De verzekeringsarts heeft daarnaast het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts getoetst en geconcludeerd dat dit handelen niet adequaat is geweest waardoor een stagnatie is gekomen in de behandeling en daardoor de belastbaarheid van de werkneemster is achtergebleven.
  • De verzekeringsarts heeft de bedrijfsarts vervolgens op de hoogte gebracht van de inhoud van het rapport.
3.4.
In heroverweging komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na aanvullend onderzoek door PSYON, tot dezelfde conclusie.
3.5.
De rechtbank onderschrijft dus het door het Uwv ingenomen standpunt dat de bedrijfsarts zonder deugdelijke basis heeft aangenomen dat de werkneemster geen re-integratiemogelijkheden heeft en dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat is geweest. De conclusie is dat het Uwv zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat [eiseres] zich onvoldoende heeft ingespannen voor de re-integratie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er een deugdelijke grond aanwezig?
4. Zoals uit het beoordelingskader volgt is de vervolgvraag of een geldige reden aanwezig is voor het onvoldoende inspannen voor de re-integratie.
4.1.
[eiseres] betoogt dat zij van de beoordeling van haar bedrijfsarts mocht uitgaan. Zij werkt al lang samen met haar bedrijfsarts, heeft op zeer regelmatige basis terugkoppelingen over de toestand van de werkneemster gehad en het oordeel van de bedrijfsarts werd bovendien bevestigd door haar eigen bevindingen over de toestand van de werkneemster.
4.2.
Het Uwv voert aan dat het afgaan op het oordeel van de bedrijfsarts geen geldige reden is om niet aan de inspanningsverplichting te voldoen.
4.3.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat [eiseres] vertrouwt op het oordeel van haar bedrijfsarts (zeker als dit nog wordt bevestigd door eigen bevindingen), levert dit geen ‘deugdelijke grond’ op in die zin dat [eiseres] een geldige reden heeft om zich niet te hoeven inspannen. [eiseres] is op grond van vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep, verantwoordelijk voor de door haar ingeschakelde bedrijfsarts. [5] Dit betekent dat ook een onjuiste beoordeling, of niet adequate begeleiding door haar bedrijfsarts, voor haar rekening en risico komt. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
De andere beroepsgrond is ingetrokken
5. Op de zitting is de andere beroepsgrond (dat het Uwv haar eerder had moeten laten weten dat hij de mening was toegedaan dat de werkneemster wel re-integratiemogelijkheden zou hebben) ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

6. De loonsanctie is terecht opgelegd en het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiseres] het loon van de werkneemster terecht heeft moeten doorbetalen. [eiseres] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, voorzitter, en mr. V.E.H.G. Visser en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 65 van de Wet WIA.
2.Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
4.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 juli 2021, 1 mei 2020 en 1 december 2018.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 28 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2850 (r.o. 4.5.2) en 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:907.