ECLI:NL:RBMNE:2023:4405

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/5851
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen met betrekking tot toeslagpartnerbegrip

In deze zaak heeft eiseres, die in 2009 en 2010 kinderopvangtoeslag ontving, een verzoek om compensatie ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres stelt dat haar ex-partner ten onrechte als toeslagpartner is aangemerkt, wat heeft geleid tot een te lage kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de toeslag is uitgegaan van de inschrijving van de ex-partner in de basisregistratie personen (BRP) tot 13 april 2010. Eiseres heeft eerder bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard en er is geen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het verzoek om compensatie afgewezen, omdat er geen sprake was van een te harde toepassing van het wettelijk systeem. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen de regels correct heeft toegepast en dat er geen onbillijkheden van overwegende aard zijn ontstaan. Eiseres heeft geen recht op compensatie en krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [locatie]

(gemachtigden: mr. [A] en [B] ).

Inleiding

Eiseres heeft in 2009 en 2010 kinderopvangtoeslag van Belastingdienst/Toeslagen ontvangen. Bij de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag in die jaren is Belastingdienst/Toeslagen ervan uitgegaan dat eiseres een toeslagpartner had tot 13 april 2010. De toenmalige partner van eiseres – met wie zij een minderjarig kind heeft – stond namelijk tot dat moment op haar woonadres ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP). Eiseres heeft destijds bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag in 2010. Dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiseres is niet in beroep daartegen gedaan.
Eiseres heeft nu bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) van Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag om compensatie gedaan, omdat Belastingdienst/Toeslagen volgens haar in het verleden een te harde toepassing heeft gegeven aan de regels over het toeslagpartnerbegrip. Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 november 2022 op het bezwaar van eiseres is Belastingdienst/Toeslagen bij deze afwijzing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 mei 2023 ook gesloten.
Bij brief van 10 mei 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat zij had geconstateerd dat uit de verstrekte geanonimiseerde versie van het bestreden besluit niet blijkt door welk bestuursorgaan het besluit is genomen. Op 18 juli 2023 heeft de rechtbank informatie van Belastingdienst/Toeslagen ontvangen waaruit blijkt dat Belastingdienst/Toeslagen het bestuursorgaan is dat het bestreden besluit heeft genomen. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hier heeft zij geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft de partijen op 9 augustus 2023 bericht dat zij het niet nodig vindt om nog een nadere zitting te houden, en dat partijen het binnen een week moeten aangeven indien zij dit wel nodig achten. De rechtbank heeft hier geen reactie op ontvangen. De rechtbank sluit daarom het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen kent Belastingdienst/Toeslagen compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden doordat ten aanzien van diegene:
voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van Belastingdienst/Toeslagen; of
de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. [1]
In deze zaak gaat het niet om de vraag of sprake is van institutionele vooringenomenheid (onder a). Het gaat om de vraag of Belastingdienst/Toeslagen in het geval van eiseres in het verleden een te harde toepassing heeft gegeven aan het wettelijke systeem die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard (onder b).
2. Volgens eiseres is hiervan sprake om twee redenen. In de eerste plaats is Belastingdienst/Toeslagen te hard geweest, omdat hij destijds niet heeft getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, terwijl dat wel had gemoeten. Als Belastingdienst/Toeslagen dat had gedaan, dan was de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010 hoger vastgesteld. De toenmalige partner van eiseres woonde namelijk in 2009 al niet meer op het woonadres van eiseres, maar had zich alleen nog niet uitgeschreven uit de BRP. Eiseres kon destijds geen contact met hem krijgen en zelf ook niet voor de uitschrijving zorgdragen. Eiseres heeft in beroep stukken overgelegd waaruit dit volgens haar blijkt. In de tweede plaats vindt eiseres dat Belastingdienst/Toeslagen destijds te hard is geweest, omdat er onzorgvuldig en onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feitelijke situatie. Zo had Belastingdienst/Toeslagen actief moeten onderzoeken waar de toenmalige partner van eiseres woonachtig was, desnoods door dit via de interne systemen en het BSN-nummer van de toenmalige partner te achterhalen.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het verzoek van eiseres moet worden beschouwd als compensatieverzoek op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de situatie van eiseres valt onder de reikwijdte van de Wet hersteloperatie toeslagen en het dus gaat om de inhoudelijke beoordeling of Belastingdienst/Toeslagen in het geval van eiseres een te harde toepassing heeft gegeven aan het wettelijke systeem die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard. Hoewel dit dus geen geschilpunt tussen partijen is en de rechtbank om die reden hieronder de inhoudelijke beoordeling van het verzoek door Belastingdienst/Toeslagen zal toetsen, merkt de rechtbank toch ten overvloede op dat de wettekst van de grond onder b weliswaar ruim is geformuleerd, maar uit de toelichting daarop niet blijkt dat de wetgever een situatie als die van eiseres voor ogen heeft gehad. In de memorie van toelichting van de Wet hersteloperatie toeslagen staat namelijk dat een voorwaarde voor toekenning van compensatie is dat de gedupeerde schade heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening. [2] In het geval van eiseres is echter geen sprake geweest van stopzetting. Er heeft wel een terugvordering plaatsgevonden over 2009 en 2010, maar dit was niet het gevolg van de omstandigheid dat de ex-partner van eiseres als toeslagpartner werd gezien, terwijl in deze omstandigheid volgens eiseres de hardheid van het systeem zit. De terugvordering was het gevolg van een afwijking tussen de uren op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend en het daadwerkelijk afgenomen uren. Uit de memorie van toelichting volgt ook dat deze omstandigheid onvoldoende is om hardheid van het systeem aan te nemen. [3]
4. Zoals gezegd, toetst de rechtbank in dit geval echter de inhoudelijke afwijzing van het compensatieverzoek door Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen recht heeft op compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Er is namelijk geen sprake van een te harde toepassing van het wettelijke systeem door Belastingdienst/Toeslagen in de jaren 2009 en 2010 die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat het toeslagpartnerbegrip in artikel 3 van de Awir is neergelegd. In dit artikel is – kort gezegd – bepaald dat iemand onder meer een toeslagpartner is als diegene op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de BRP als de belanghebbende en uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren. [4] Bij de vaststelling of iemand een toeslagpartner is bestaat geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Het is een artikel van dwingendrechtelijke aard dat is neergelegd in een wet in formele zin. [5] Dat er ruimte is voor een evenredigheidstoets bij het toeslagpartnerbegrip volgt ook niet uit het nieuwe artikel 13b van de Awir, aangezien dat artikel bepaalt dat Belastingdienst/Toeslagen de belangen moet afwegen bij het vaststellen van een beschikking op grond van de Awir,
voor zoverniet uit een wettelijk voorschrift of de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Die beperking is er wel, want artikel 3 van de Awir is zoals gezegd dwingendrechtelijk van aard. Bovendien heeft de wetgever bewust gekozen voor een regeling waarbij op grond van objectiveerbare gegevens door Belastingdienst/Toeslagen kan worden vastgesteld of een belanghebbende een toeslagpartner heeft. [6] Hierbij is duidelijkheid en uniformiteit van groot belang. Een evenredigheidstoets verdraagt zich daar niet mee. [7]
6. Uit rechtspraak volgt evenwel dat er aanleiding kan zijn voor een zogeheten contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginsel of (ander) ongeschreven recht als er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [8] Dit is niet gesteld of gebleken. Voor zover eiseres heeft willen zeggen dat in de beoordeling van het toeslagpartnerbegrip destijds door de wetgever ten onrechte geen oog voor feitelijke situaties zoals die van eiseres is geweest, merkt de rechtbank op dat dit onjuist is. Op grond van de Uitvoeringsregeling Awir gaat Belastingdienst/Toeslagen ervan uit dat als iemand in de BRP niet op zijn woonadres is ingeschreven, diegene daarop wel wordt geacht te zijn ingeschreven als blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de BRP voor de periode tot aan de datum van adreswijziging. [9] Dat doet zich bijvoorbeeld voor als een persoon wel op hetzelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven maar daar niet woont. [10] Dit betekent dat er wel degelijk aandacht is voor de feitelijke situatie in het wettelijke systeem. Van een hardheid in de toepassing aan het wettelijk systeem is geen sprake.
7. De rechtbank vindt daarnaast niet dat een te harde toepassing is gegeven aan het wettelijk systeem door een gebrek aan (zorgvuldig) onderzoek naar de feitelijke situatie. Zoals gezegd, volgt uit de Uitvoeringsregeling Awir dat Belastingdienst/Toeslagen in bepaalde gevallen ook naar de feitelijke situatie kijkt. Dat impliceert dat op de Belastingdienst/Toeslagen in bepaalde gevallen een zekere mate van een onderzoeksplicht rust. Daarbij geldt echter wel dat het in de eerste plaats aan de belanghebbende is om aannemelijk te maken dat de persoon in kwestie niet langer op het woonadres staat ingeschreven. Het uitgangspunt voor Belastingdienst/Toeslagen is en blijft namelijk – ook bij toepassing van de Uitvoeringsregeling Awir – de inschrijving in de BRP. In dit geval heeft Belastingdienst/Toeslagen toepassing gegeven aan deze regels en die toepassing is niet te hard geweest. Eiseres heeft namelijk in haar brief van 25 juli 2013 aangegeven dat zij per april 2010 officieel niet meer samen is met haar toenmalige partner en dat hij dus ook haar toeslagpartner niet meer is. Voor meer informatie verwijst eiseres daarbij naar het BRP. Vervolgens heeft eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar destijds gezegd dat haar toenmalige partner sinds eind 2009 niet meer bij haar woont. Belastingdienst/Toeslagen heeft toen gevraagd of eiseres hier meer informatie over heeft en of zij dit kan bewijzen. Eiseres heeft gezegd dat ze die informatie niet heeft. Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom vastgehouden aan de inschrijving in de BRP. Hiermee heeft Belastingdienst/Toeslagen voldoende gedaan. Belastingdienst/Toeslagen kan en hoeft niet via de interne systemen en het BSN-nummer van de toenmalige partner uit te zoeken waar hij woonachtig is (geweest).
8. De stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd en de verklaring die de toenmalige partner van eiseres op de zitting heeft gegeven, behoeven verder geen bespreking. Het gaat er in deze procedure niet om welk feitelijk woonadres de toenmalige partner van eiseres had, maar het gaat erom of de toepassing van de regels heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit hardheid van toepassing van het wettelijke systeem. Die vraag kan niet worden beantwoord aan de hand van de in beroep ingebrachte informatie over de feitelijke situatie in 2009 en 2010.
9. Dat betekent dat er ook geen sprake is van een hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem vanwege onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek. De toepassing van de regels in het geval van eiseres hebben dan ook niet geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen recht op compensatie heeft op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
2.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.72.
3.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.71.
4.Zie artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1725).
6.Kamerstukken II, 2009-2010, 32 130, nr. 3, p. 25.
7.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 1 september 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3518) en de daarin opgenomen verwijzingen naar rechtspraak.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772) en de uitspraak die is genoemd in voetnoot 6.
9.Zie artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir.
10.Zie de toelichting op artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Awir, stcr. 2005, 251.