ECLI:NL:RBMNE:2023:4344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/5223
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiseres, die een koopwoning bezit en algemene bijstand ontvangt, een aanvraag ingediend voor verlenging van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. Deze aanvraag werd op 23 maart 2022 door de Regionale Dienst Werk en Inkomen afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank. Eiseres stelde dat haar relevante woonlasten € 497,92 per maand bedragen en dat zij recht heeft op bijzondere bijstand. De verweerder daarentegen, baseerde zijn beslissing op de interne richtlijnen en concludeerde dat de woonlasten van eiseres lager zijn dan de voor haar geldende basishuur, en dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de door verweerder gehanteerde berekeningen en richtlijnen consistent zijn toegepast. De rechtbank oordeelde dat de woonkosten van eiseres, die volgens de richtlijnen € 115,- per maand bedragen, niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, omdat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bovendien werd vastgesteld dat eiseres een belastingteruggave ontvangt die als inkomen moet worden aangemerkt, wat ook invloed heeft op haar recht op bijstand.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag door de verweerder standhoudt. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Spelt en is openbaar uitgesproken op 7 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

Regionale Dienst Werk en Inkomen [plaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. V.V. Tuchkova).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft een koopwoning en ontvangt algemene bijstand. Zij heeft tot en met 11 december 2021 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend gekregen. Op 18 november 2021 heeft eiseres verzocht om verlenging daarvan.
Bij besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 18 november 2021 afgewezen.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen. Haar relevante woonlasten bedragen € 497,92 per maand. Volgens haar eigen berekening heeft zij dan recht op bijzondere bijstand voor de woonkosten. De uitgangspunten en berekening van verweerder kan eiseres niet volgen.
2. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voor de woonkosten. Verweerder baseert zich hierbij op de gegevens die eiseres in bezwaar heeft overgelegd en de berekening van verweerder conform de interne Richtlijn berekening woonkostentoeslag eigenaren (B146) (hierna: de Richtlijn). Daaruit volgt dat de woonlasten van eiseres per 1 februari 2022 € 115,- per maand bedragen en dat eiseres een belastingteruggave van € 190,- per maand ontvangt. De maandelijkse woonlasten zijn dan lager dan de voor eiseres geldende basishuur. Dat eiseres over 2021 wel bijzondere bijstand voor de woonkosten heeft ontvangen, berust op een foute aanname van de hoogte van haar maandelijkse hypotheekbedrag. Ten gunste van eiseres heeft verweerder deze bijzondere bijstand niet teruggevorderd.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. In artikel 35, eerste lid, van de Pw is, voor zover van belang, bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5. Kosten die verband houden met een aan de belanghebbende in eigendom toebehorende woning moeten in beginsel worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten moeten in beginsel worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Met die kosten wordt in beginsel iedere eigenaar van een woning geconfronteerd. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [1] Niet is gebleken dat in het geval van eiseres de woonkosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dat betekent dat voor verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten op grond van artikel 35, eerste lid van de Pw, geen plaats is.
6. Verweerder hanteert voor de verlening van bijzondere bijstand de gepubliceerde “Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen [plaats] houdende regels omtrent de Bijzondere Bijstand” (Beleidsregel bijzondere bijstand RDWI 2021).
In artikel 14, eerste lid, van de Beleidsregel is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
1.Woonlasten behoren tot de algemene kosten van bestaan, waarvoor geen bijzondere bijstand mogelijk is. In bijzondere omstandigheden kan een woonkostentoeslag worden verstrekt.
7. Verweerder hanteert verder de Richtlijn om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor woonkostentoeslag.
8. De Richtlijn luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘ De woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor de woonkostentoeslag zijn:
 De rente die verband houdt met de woning.
o (…)
o (…)
o De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.
 Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals:
o Rioolrechten;
o Eigenaarsdeel waterschapslasten;
o Erfpachtcanon;
o Premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);
o Eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).’
9. Naar het oordeel van de rechtbank moet het hiervoor genoemde beleid worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid voor zover met toepassing daarvan woonkostentoeslag wordt verleend in andere gevallen of tot een hoger bedrag dan met toepassing van artikel 35 van de Pw mogelijk is. De bestuursrechter moet het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven aanvaarden. De toetsing is dan beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast..
10. Uit de in bezwaar door eiseres overgelegde gegevens heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres over de periode van 18 november 2021 tot 1 februari 2022 een maandelijks hypotheekbedrag van € 176,96 heeft betaald. Vanaf 1 februari 2022 is de maandelijkse hypotheek verlaagd naar € 173,09 (bestaande uit een aflossingsvrij deel van € 58,13 en een spaarhypotheek van € 114,96). De rente die verband houdt met de woning bedraagt volgens verweerder dan € 58,13 per maand.
Eveneens volgt uit de door eiseres in bezwaar overgelegde gegevens, aldus verweerder, dat haar maandelijkse zakelijke lasten het volgende inhouden: € 20,80 aan rioolrechten eigenaar,
€ 4,97 aan eigenaarsdeel waterschapslasten, circa € 6,40 aan opstalverzekering en € 23,67 aan onroerende zaakbelasting. Totaal bedragen de woonkosten van eiseres dan circa € 115,- per maand. Dit heeft verweerder afgezet tegen de voor eiseres geldende basishuur (€ 220,68 per maand).
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder de Beleidsregel en de Richtlijn in zoverre consistent heeft toegepast en heeft mogen uitgaan van de in de Richtlijn opgenomen berekenwijze. De rechtbank ziet bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting door eiseres geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze berekening. Uitgaande van maandelijkse woonkosten van € 115,-, welke lager zijn dan de voor eiseres geldende basishuur, heeft eiseres op grond van het beleid van verweerder geen recht op een woonkostentoeslag.
12. Daarbij komt dat uit de door eiseres in bezwaar overgelegde bankafschriften uit 2022 en de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2022 van 15 januari 2022 volgt dat zij vanaf januari 2022 een bedrag van € 190,- per maand aan belastingvoordeel heeft ontvangen. Volgens rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2384)) moet de voorlopige teruggave inkomstenbelasting op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw als inkomen worden aangemerkt en moet dat inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. Dit betekent dat bij de berekening van de bijzondere bijstand de voorlopige belastingteruggave niet op de in aanmerking te nemen woonlasten, maar op de totale woonkostentoeslag in mindering moet worden gebracht. Ook daarvan uitgaande heeft eiseres geen recht op woonkostentoeslag.
13. Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1360.