In deze zaak gaat het om de woonkostentoeslag die appellant, eigenaar van een koopwoning, heeft aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Appellant ontving sinds 4 juli 2019 bijstand en vroeg op 19 september 2019 bijzondere bijstand aan in de vorm van een woonkostentoeslag. Het college van burgemeester en wethouders van Almere kende appellant een woonkostentoeslag toe, maar na bezwaar werd dit bedrag aangepast. Appellant was van mening dat zijn werkelijke woonlasten substantieel hoger waren dan de door het college gehanteerde forfaitaire bedragen. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bij de berekening van de woonlasten niet de door appellant betaalde dotaties voor groot onderhoud aan het reservefonds van de Vereniging van Eigenaren (VvE) had meegenomen, wat niet deugdelijk gemotiveerd was. Echter, zelfs als deze dotaties wel waren meegenomen, zou het totaalbedrag niet substantieel afwijken van de forfaitaire bedragen die het college hanteert. De Raad concludeerde dat het college de Beleidsregels consistent had toegepast en dat de hoogte van de toegekende woonkostentoeslag over 2019 juist was vastgesteld.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en het beroep tegen het nader besluit ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.036,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 14 juni 2022.