ECLI:NL:RBMNE:2023:4343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 22/5207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering na bezwaar en beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 mei 2022, waarin zijn recht op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021 werd herzien. Tevens werd er een terugvordering van € 16.744,01 opgelegd. Het bezwaar van de eiser werd ongegrond verklaard bij een besluit van 22 september 2022. Vervolgens trok de gemeente dit besluit in en stelde een nieuwe terugvordering van € 15.814,97 voor. De rechtbank behandelde het beroep op 19 juni 2023, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door inkomsten uit een persoonsgebonden budget niet te melden, wat leidde tot de herziening van de Tozo-uitkering. De rechtbank wees ook op het ontbreken van procesbelang voor het eerste besluit en oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet slaagden. De rechtbank droeg de gemeente op om het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 837,- aan de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5207

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op de uitkering van eiser op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2021 herzien en de over die periode teveel ontvangen uitkering van € 16.744,01 van eiser teruggevorderd.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 ingetrokken en in plaats daarvan bepaald dat de teveel ontvangen uitkering van € 15.814,97 van eiser wordt teruggevorderd.
Het beroep van eiser wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2.
Het beroep is op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 strekt ter vervanging van het bestreden besluit 1. Niet gesteld of gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit 1. De rechtbank zal het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Vanwege de gewijzigde besluitvorming in beroep, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van
€ 50,- vergoedt.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2
4. De rechtbank stelt vast dat niet weersproken is dat eiser zijn inkomsten uit arbeid bekostigd uit het persoonsgebonden budget (PGB) niet heeft gemeld bij verweerder. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvb) [1] zijn deze inkomsten aan te merken als middelen [2] en inkomsten [3] in de zin van de Participatiewet (Pw) en de Tozo. Deze inkomsten zijn relevant voor de beoordeling van het recht op een Tozo-uitkering. Door hier geen melding van te maken, heeft eiser zijn inlichtingenplicht [4] geschonden. Verweerder is dan in beginsel gehouden de Tozo-uitkering te herzien [5] en terug te vorderen [6] .
5. De rechtbank oordeelt dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel niet slaagt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat van de kant van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe verweerder in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [7] Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat eiser is medegedeeld dat de ontvangen inkomsten bekostigd vanuit het PGB geen invloed hebben op zijn Tozo-uitkering is hiervoor onvoldoende. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt evenmin, nu eiser hierover niets heeft aangevoerd.
6. Voor zover eiser de beroepsgrond dat de terugvordering te hoog is vastgesteld heeft willen handhaven, slaagt deze niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele stelling dat de berekening onjuist is, onvoldoende om de juistheid van de berekening te betwijfelen.
7. De beroepsgrond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak is het aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor eiser. Eiser is hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat sprake is van dringende redenen is daartoe onvoldoende. Ook heeft eiser in de gronden van beroep niet toegelicht wat de rol van het evenredigheidsbeginsel hierbij zou zijn.
8. Nu geen van de beroepsgronden slagen, is het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2587
2.Artikel 31, eerste lid, van de Pw
3.Artikel 32, eerste lid, van de Pw
4.Artikel 17, eerste lid, van de Pw
5.Artikel 54, derde lid, van de Pw
6.Artikel 58, eerste lid, van de Pw
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2497