Oordeel van de rechtbank
Intrekking van de bijstandsuitkering
10. Het besluit tot intrekking van bijstand is voor eisers een belastend besluit. De bewijslast ligt bij verweerder: die moet aantonen dat er goede redenen zijn voor de intrekking. Het is vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenplicht een goede reden is voor intrekking. Met de inlichtingenplicht wordt bedoeld dat een burger verplicht is om uit zichzelf of als daarnaar wordt gevraagd alle informatie te geven waarvan het hem duidelijk is of zou moeten zijn dat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Als een burger zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en daardoor ten onrechte bijstand heeft gekregen, dan is verweerder op grond van de wet verplicht om de bijstandsuitkering in te trekken. Hierop is wel een uitzondering mogelijk, namelijk als de burger aantoont dat hij ook recht op bijstand had gehad als de inlichtingenplicht wél was nagekomen.
Op geld waardeerbare activiteiten
11. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de onderzoeksgegevens van verweerder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om te kunnen vaststellen dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare activiteiten als autospuiter in de desbetreffende garagebox verrichtte. Daartoe wordt het volgende overwogen.
12. De rechtbank stelt vast dat inspecteur [inspecteur 1] van VTH in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021 verklaart dat hij op 18 februari 2021 telefonisch contact had met eiser en dat eiser aangaf de huurder/eigenaar te zijn van de desbetreffende garagebox. De rechtbank merkt op dat in het dossier niet een ondertekende versie van dit proces-verbaal is opgenomen.
Ten aanzien van de signalering van eiser op 2 september 2021 bij de garagebox door inspecteur [inspecteur 2] van VTH stelt de rechtbank vast dat er geen proces-verbaal is opgemaakt.Het dossier bevat wel een e-mail van [inspecteur 2] van 18 februari 2022. In deze e-mail schrijft [inspecteur 2] dat eiser ‘ter plaatse kwam’ toen de spuitcabine werd gecontroleerd. Verder volgt uit de e-mail dat [eigenaar] volgens [inspecteur 2] heeft verklaard dat eiser (en zijn zoon) daar ‘regelmatig aan auto’s sleutelen’ en dat een klant aan [inspecteur 2] vroeg ‘waar de spuiter zat’ nadat eiser was vertrokken.
Ten aanzien van de controle door inspecteurs [inspecteur 3] en [inspecteur 4] van W&I op 16 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat hun bevindingen zijn opgenomen in een handhavingsrapport, opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022. Zij hebben eiser in de garagebox naast een auto aangetroffen. Eiser was gekleed in een overall met witte en grijze verfspetters en had vieze handen. Volgens eiser was hij thuis aan het verven en stuken en was hij op het bedrijventerrein om autogordels te brengen.
Ten aanzien van de hercontrole door inspecteur [inspecteur 2] van VTH op 17 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat geen proces-verbaal is opgemaakt.In de e-mail van 18 februari 2022 schrijft [inspecteur 2] dat hij eiser op het bedrijventerrein heeft gezien. Inspecteurs [inspecteur 3] en [inspecteur 4] van W&I waren eveneens aanwezig tijdens de hercontrole. Hun bevindingen zijn opgenomen in een handhavingsrapport, opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022. Uit het handhavingsrapport volgt dat [inspecteur 3] eiser op het bedrijventerrein heeft gezien. Verder hebben zij [eigenaar] gesproken, die heeft verklaard dat eiser en zijn zoon samen in een garagebox werken.
13. Verweerder heeft de in overweging 12. besproken onderzoeksgegevens ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens van verweerder niet toereikend zijn als onderbouwing van het standpunt dat eiser op geld waardeerbare activiteiten als autospuiter heeft verricht. De rechtbank acht van belang dat de bewijslast bij verweerder ligt om aannemelijk te maken eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Dat eiser in de periode van een halfjaar driemaal op het bedrijventerrein is gezien, waarbij hij éénmaal in de garagebox is aangetroffen in een overall met verfspetters en vieze handen, is onvoldoende om het standpunt van verweerder te dragen. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de signalering van 2 september 2021. Dat [eigenaar] op 2 september 2021 tegen [inspecteur 2] heeft verklaard dat eiser regelmatig in de garagebox aan auto’s sleutelt, acht de rechtbank daarom eveneens onvoldoende. Daarbij is ook relevant dat de e-mail van [inspecteur 2] een half jaar na de controle is opgesteld. Verder blijkt uit de e-mail dat de klant op 2 september 2021 slechts heeft gevraagd naar de locatie van de spuiterij. Hieruit volgt niet dat eiser werkzaam was in de autospuiterij van zijn zoon. Dat [inspecteur 3] en [inspecteur 4] eiser op 16 februari 2022 in de garagebox aantroffen met vieze handen en gekleed in een overall met verfspetters, biedt eveneens onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare activiteiten verrichtte in de garagebox, nu dit slechts éénmaal is geconstateerd. De verwijzing van verweerder naar de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat de aanwezigheid van een belanghebbende tijdens reguliere arbeidstijden op een werkplek in een bedrijf de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze daar ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht, volgt de rechtbank in deze zaak niet omdat sprake is van één enkele constatering en in het onderhavige geval kennelijk sprake is van illegale spuiterinrichting.Dat [eigenaar] op 17 februari 2022 heeft verklaard dat eiser in de garagebox werkt, is ontoereikend om de conclusie van verweerder te dragen gezien de summiere ondersteunende onderbouwing.
De verklaring van [eigenaar] die eisers in beroep hebben overgelegd is overigens niet relevant, omdat dit hetgeen is opgenomen in het handhavingsrapport door [inspecteur 3] en [inspecteur 4] niet weerspreekt.
14. Het voorgaande betekent dat de onderzoeksbevindingen niet een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden ten aanzien van het uitvoeren van op geld waardeerbare activiteiten door eiser. Hierna beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden betreffende het verzwegen autobezit en de onduidelijke (contante) geldstromen.
Verzwegen autobezit en onduidelijke (contante) geldstromen
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat zij hebben nagelaten om het bezit van de VW Golf te melden. Zoals staat in overweging 10. zijn eisers verplicht alle informatie te geven waarvan het hen duidelijk is of zou moeten zijn dat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Het bezit van een auto is een voor bijstand relevant gegeven. Dat eisers achteraf openheid van zaken hebben gegeven door uit te leggen wat de auto heeft gekost en hoe zij aan het geld zijn gekomen, maakt dit oordeel niet anders omdat eisers op dat moment de inlichtingenplicht al hadden geschonden.
16. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat als zij wel aan de inlichtingenplicht hadden voldaan de auto buiten de vermogensopstelling moet worden gehouden omdat deze voor hen noodzakelijk was. Eiser heeft namelijk verschillend verklaard over de noodzaak van een auto nu hij enerzijds zou hij de auto nodig hebben voor zijn zieke zoon en anderzijds voor vakanties.
17. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onduidelijke (contante) geldstromen waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Verweerder heeft eisers mogen tegenwerpen dat zij in de periode van 20 juli 2021 tot en met 22 februari 2022 weinig uitgaves hebben gedaan aan levensonderhoud. In deze periode zijn geen kasopnames gedaan van de rekeningen van eisers. Verweerder heeft voldoende toegelicht en onderbouwd dat eisers met de aangetoonde uitgaven voor levensonderhoud in die periode onder de Nibud-norm uitkomen. De verklaring van eisers dat zij van hun kinderen cash kregen voor de boodschappen, draagt bij aan het standpunt van verweerder dat sprake is van onduidelijke geldstromen. Dit geldt eveneens voor de verklaring van eiser dat hij de VW Golf contant heeft bekostigd door twee auto’s te verkopen voor totaal € 1.900,- en de resterende € 3.600,- cash van zijn kinderen heeft gekregen. Eisers hebben geen aankoop- of verkoopbewijzen overgelegd om deze bedragen te onderbouwen. Ook zijn op de bankafschriften geen betalingen bij tankstations te zien, terwijl eiser (op een gegeven moment) heeft verklaard veel met de auto te rijden. Later verklaart eiser dat hij cash betaalt voor benzine. Deze verklaring draagt bij aan het standpunt van verweerder dat sprake is van onduidelijke (contante) geldstromen nu eisers in de desbetreffende periode geen kasopnames hebben gedaan. Ten aanzien van de kasstorting in december 2021 van € 3.000,- op de bankrekening van de minderjarige zoon [minderjarige] . overweegt de rechtbank dat verweerder zich ook hiertoe op het standpunt mag stellen dat sprake is van onduidelijke geldstromen, omdat [minderjarige] . over de maanden augustus tot en met december 2021 meerdere grote bedragen contant opneemt om vervolgens in december 2021 het bedrag terug te storten. Relevant is dat een bankrekening van iemand die bijstand ontvangt en diens minderjarige in de bijstand begrepen kinderen in beginsel als in aanmerking te nemen middelen moeten worden beschouwd.Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat vanwege de onduidelijke (contante) geldstromen het niet mogelijk is om recht op bijstand vast te stellen.
Afwijzing aanvraag van 7 april 2022
18. Eisers voeren aan dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat eiser een verklaring heeft opgesteld waarin hij stelt niet meer op het bedrijventerrein te komen om alle schijn te vermijden. Volgens eisers heeft verweerder hun aanvraag van 7 april daarom niet mogen afwijzen.
19. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in zaken zoals dezevolgt dat in een geval waarin een nieuwe aanvraag wordt ingediend na een eerdere intrekking van de bijstand het op de weg van de aanvrager ligt om aan te tonen dat sinds die intrekking een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan. De aanvrager moet dan aantonen dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de verweerder voor het recht op bijstand.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van 7 april 2022 terecht heeft afgewezen. Eisers hebben bij hun aanvraag verklaard dat hun situatie gelijk is gebleven na het stoppen van de eerdere bijstandsuitkering. Op 30 april 2022 hebben eisers een verklaring toegezonden waarin zij nogmaals schrijven dat niets is gewijzigd in hun situatie. Dat is voldoende voor verweerder om de aanvraag af te wijzen. Dat eiser een verklaring had opgesteld waarin hij aangeeft zich niet meer op het bedrijventerrein te begeven, is onvoldoende om te spreken van gewijzigde omstandigheden. Daarmee hebben eisers immers niet aangetoond dat zij nu wel voldoen aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.