ECLI:NL:RBMNE:2023:4314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
22/4117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en onduidelijke geldstromen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De intrekking vond plaats op 16 februari 2022, omdat verweerder niet kon vaststellen of er recht op bijstandsuitkering bestond. Eisers hadden eerder, op 31 maart 2022, een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen op 11 mei 2022. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 21 april 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksgegevens van verweerder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden bevatten om te concluderen dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht in een autospuiterij. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat de enkele aanwezigheid van eiser op het bedrijventerrein niet voldoende is om te concluderen dat hij daar daadwerkelijk arbeid verrichtte. De rechtbank oordeelt verder dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door het bezit van een auto niet te melden, wat relevant is voor hun recht op bijstand. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, omdat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht is gebeurd op basis van de schending van de inlichtingenplicht en onduidelijke geldstromen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4117

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Chahid).

Inleiding

1. In het besluit van 31 maart 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers per 16 februari 2022 ingetrokken omdat verweerder niet kan vaststellen of er recht bestaat op een bijstandsuitkering.
2. Op 7 april 2022 hebben eisers opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder op 11 mei 2022 (primair besluit 2) afgewezen omdat de situatie van eisers niet is veranderd. [1]
2.1.
Eisers hebben tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren van eisers met het besluit van 5 augustus 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M.L. Ayhcai als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eisers ontvingen sinds 12 oktober 2009 een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de kostendelersnorm in verband met vier inwonende kinderen waarvan er twee meerderjarig zijn.
4. Naar aanleiding van een fraudemelding [2] van 27 mei 2021 van milieu-inspecteur [inspecteur 1] van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH) - waarin staat dat eiser werkzaam is in een illegale autospuiterij in een garagebox op een bedrijventerrein - heeft team handhaving van de afdeling Werk en Inkomen (W&I) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. Tijdens het onderzoek van W&I zijn bewijsstukken opgevraagd. Uit opgevraagde bankafschriften – periode van 20 juli 2021 tot en met 22 februari 2022 - blijkt dat:
- eisers weinig uitgeven aan levensonderhoud;
- geen kasopnames zijn gedaan;
- geen pinbetalingen bij benzinestations zijn gedaan;
- eisers maandelijks geld ontvangen van hun dochter met de omschrijving ‘lening ’terwijl dit voor de huur blijkt te zijn.
Inspecteurs van VTH hebben eiser bij een hercontrole op 2 september 2021 gezien en gesproken op het bedrijventerrein. Eiser gaf aan dat zijn zoon er actief was. Nadat eiser het terrein had verlaten, kwam er een klant aan die uitvoerig naar de spuitcabine vroeg om zijn autoschade te laten repareren volgens de inspecteurs. Tevens hebben de inspecteurs de eigenaar van het terrein de heer [eigenaar] gesproken die aangaf dat eiser en zijn zoon er regelmatig aan auto’s sleutelen. Op 16 en 17 februari 2022 hebben inspecteurs van W&I controles uitgevoerd op het bedrijventerrein. Eiser is op 16 februari 2022 in de garagebox aangetroffen, hij was gekleed in een overall met verfspetters en had vieze handen. [3] Eiser heeft tijdens de controle verklaard dat hij de autogordels van zijn zoon bij zich heeft en dat hij voor de eerste keer op het terrein is en dat hij werkkleding omdat hij thuis aan het verven was. Op 17 februari 2022 is eiser tijdens door een inspecteur van VTH en een inspecteur van W&I gezien op het terrein. [4] [eigenaar] heeft die dag verklaard dat eiser en zijn zoon een garagebox huren en daar samen werken. [5] Op 22 februari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eisers en verweerder, waarin eiser onder andere heeft verklaard dat hij af en toe koffie drinkt in de garagebox.
5. Eisers hebben verweerder niet gemeld dat zij een auto bezitten en voor de aankoop daarvan € 3.600,- cash van hun kinderen hebben gekregen. Op 31 december 2021 is een bedrag van € 3.000,- gestort op de bankrekening van de minderjarige zoon [minderjarige] van eisers.
6. Eisers hebben op 7 april 2022 een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat de situatie van eisers ten opzichte van de intrekking van 31 maart 2022 niet is gewijzigd en er geen nieuwe feiten zijn gebleken.
Bestreden besluit
7. Naar aanleiding van de bovenstaande feiten en omstandigheden heeft verweerder beslist dat eiser in ieder geval vanaf 16 februari 2022 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht in een (zijn) autospuiterij omdat hij tijdens normale werktijden is aangetroffen op een bestaande werkplek in een bedrijf. Verweerder mag er dan van uitgaan dat eiser daar werkt. [6] Omdat eiser zijn werkzaamheden niet heeft gemeld, heeft hij volgens verweerder de inlichtingenplicht geschonden. [7] Ook werpt verweerder eiser tegen dat hij het autobezit niet heeft gemeld waardoor hij ook de inlichtingenplicht heeft geschonden. Bovendien is sprake is van onduidelijke (contante) geldstromen. Volgens verweerder kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld omdat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over de omvang van zijn werkzaamheden en het inkomen dat hij daarmee heeft verdiend of had kunnen verdienen.
8. Ten aanzien van de aanvraag van 7 april 2022 stelt verweerder zich op het standpunt dat deze terecht is afgewezen omdat in de periode in geding niets is veranderd in eisers situatie.
Standpunt eisers
9. Eisers voeren in essentie aan dat eiser geen op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht in de garagebox. Eisers overleggen een verklaring van [eigenaar] waarin staat dat hij nimmer de naam van eiser tegen de inspecteurs heeft uitgesproken. Verder voeren eisers aan dat geen sprake is van weinig uitgaves aan levensonderhoud. De kleine bedragen bij elkaar opgeteld komen overeen met wat er per week gebruikelijk is om aan boodschappen te besteden.

Oordeel van de rechtbank

Intrekking van de bijstandsuitkering
10. Het besluit tot intrekking van bijstand is voor eisers een belastend besluit. De bewijslast ligt bij verweerder: die moet aantonen dat er goede redenen zijn voor de intrekking. Het is vaste rechtspraak dat schending van de inlichtingenplicht een goede reden is voor intrekking. Met de inlichtingenplicht wordt bedoeld dat een burger verplicht is om uit zichzelf of als daarnaar wordt gevraagd alle informatie te geven waarvan het hem duidelijk is of zou moeten zijn dat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Als een burger zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en daardoor ten onrechte bijstand heeft gekregen, dan is verweerder op grond van de wet verplicht om de bijstandsuitkering in te trekken. Hierop is wel een uitzondering mogelijk, namelijk als de burger aantoont dat hij ook recht op bijstand had gehad als de inlichtingenplicht wél was nagekomen.
Op geld waardeerbare activiteiten
11. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de onderzoeksgegevens van verweerder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om te kunnen vaststellen dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare activiteiten als autospuiter in de desbetreffende garagebox verrichtte. Daartoe wordt het volgende overwogen.
12. De rechtbank stelt vast dat inspecteur [inspecteur 1] van VTH in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021 verklaart dat hij op 18 februari 2021 telefonisch contact had met eiser en dat eiser aangaf de huurder/eigenaar te zijn van de desbetreffende garagebox. De rechtbank merkt op dat in het dossier niet een ondertekende versie van dit proces-verbaal is opgenomen.
Ten aanzien van de signalering van eiser op 2 september 2021 bij de garagebox door inspecteur [inspecteur 2] van VTH stelt de rechtbank vast dat er geen proces-verbaal is opgemaakt. [8] Het dossier bevat wel een e-mail van [inspecteur 2] van 18 februari 2022. In deze e-mail schrijft [inspecteur 2] dat eiser ‘ter plaatse kwam’ toen de spuitcabine werd gecontroleerd. Verder volgt uit de e-mail dat [eigenaar] volgens [inspecteur 2] heeft verklaard dat eiser (en zijn zoon) daar ‘regelmatig aan auto’s sleutelen’ en dat een klant aan [inspecteur 2] vroeg ‘waar de spuiter zat’ nadat eiser was vertrokken.
Ten aanzien van de controle door inspecteurs [inspecteur 3] en [inspecteur 4] van W&I op 16 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat hun bevindingen zijn opgenomen in een handhavingsrapport, opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022. Zij hebben eiser in de garagebox naast een auto aangetroffen. Eiser was gekleed in een overall met witte en grijze verfspetters en had vieze handen. Volgens eiser was hij thuis aan het verven en stuken en was hij op het bedrijventerrein om autogordels te brengen.
Ten aanzien van de hercontrole door inspecteur [inspecteur 2] van VTH op 17 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat geen proces-verbaal is opgemaakt. [9] In de e-mail van 18 februari 2022 schrijft [inspecteur 2] dat hij eiser op het bedrijventerrein heeft gezien. Inspecteurs [inspecteur 3] en [inspecteur 4] van W&I waren eveneens aanwezig tijdens de hercontrole. Hun bevindingen zijn opgenomen in een handhavingsrapport, opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022. Uit het handhavingsrapport volgt dat [inspecteur 3] eiser op het bedrijventerrein heeft gezien. Verder hebben zij [eigenaar] gesproken, die heeft verklaard dat eiser en zijn zoon samen in een garagebox werken.
13. Verweerder heeft de in overweging 12. besproken onderzoeksgegevens ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens van verweerder niet toereikend zijn als onderbouwing van het standpunt dat eiser op geld waardeerbare activiteiten als autospuiter heeft verricht. De rechtbank acht van belang dat de bewijslast bij verweerder ligt om aannemelijk te maken eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Dat eiser in de periode van een halfjaar driemaal op het bedrijventerrein is gezien, waarbij hij éénmaal in de garagebox is aangetroffen in een overall met verfspetters en vieze handen, is onvoldoende om het standpunt van verweerder te dragen. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de signalering van 2 september 2021. Dat [eigenaar] op 2 september 2021 tegen [inspecteur 2] heeft verklaard dat eiser regelmatig in de garagebox aan auto’s sleutelt, acht de rechtbank daarom eveneens onvoldoende. Daarbij is ook relevant dat de e-mail van [inspecteur 2] een half jaar na de controle is opgesteld. Verder blijkt uit de e-mail dat de klant op 2 september 2021 slechts heeft gevraagd naar de locatie van de spuiterij. Hieruit volgt niet dat eiser werkzaam was in de autospuiterij van zijn zoon. Dat [inspecteur 3] en [inspecteur 4] eiser op 16 februari 2022 in de garagebox aantroffen met vieze handen en gekleed in een overall met verfspetters, biedt eveneens onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare activiteiten verrichtte in de garagebox, nu dit slechts éénmaal is geconstateerd. De verwijzing van verweerder naar de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat de aanwezigheid van een belanghebbende tijdens reguliere arbeidstijden op een werkplek in een bedrijf de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze daar ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht [10] , volgt de rechtbank in deze zaak niet omdat sprake is van één enkele constatering en in het onderhavige geval kennelijk sprake is van illegale spuiterinrichting. [11] Dat [eigenaar] op 17 februari 2022 heeft verklaard dat eiser in de garagebox werkt, is ontoereikend om de conclusie van verweerder te dragen gezien de summiere ondersteunende onderbouwing.
De verklaring van [eigenaar] die eisers in beroep hebben overgelegd is overigens niet relevant, omdat dit hetgeen is opgenomen in het handhavingsrapport door [inspecteur 3] en [inspecteur 4] niet weerspreekt.
14. Het voorgaande betekent dat de onderzoeksbevindingen niet een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden ten aanzien van het uitvoeren van op geld waardeerbare activiteiten door eiser. Hierna beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden betreffende het verzwegen autobezit en de onduidelijke (contante) geldstromen.
Verzwegen autobezit en onduidelijke (contante) geldstromen
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat zij hebben nagelaten om het bezit van de VW Golf te melden. Zoals staat in overweging 10. zijn eisers verplicht alle informatie te geven waarvan het hen duidelijk is of zou moeten zijn dat die informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Het bezit van een auto is een voor bijstand relevant gegeven. Dat eisers achteraf openheid van zaken hebben gegeven door uit te leggen wat de auto heeft gekost en hoe zij aan het geld zijn gekomen, maakt dit oordeel niet anders omdat eisers op dat moment de inlichtingenplicht al hadden geschonden.
16. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat als zij wel aan de inlichtingenplicht hadden voldaan de auto buiten de vermogensopstelling moet worden gehouden omdat deze voor hen noodzakelijk was. Eiser heeft namelijk verschillend verklaard over de noodzaak van een auto nu hij enerzijds zou hij de auto nodig hebben voor zijn zieke zoon en anderzijds voor vakanties.
17. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onduidelijke (contante) geldstromen waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Verweerder heeft eisers mogen tegenwerpen dat zij in de periode van 20 juli 2021 tot en met 22 februari 2022 weinig uitgaves hebben gedaan aan levensonderhoud. In deze periode zijn geen kasopnames gedaan van de rekeningen van eisers. Verweerder heeft voldoende toegelicht en onderbouwd dat eisers met de aangetoonde uitgaven voor levensonderhoud in die periode onder de Nibud-norm uitkomen. De verklaring van eisers dat zij van hun kinderen cash kregen voor de boodschappen, draagt bij aan het standpunt van verweerder dat sprake is van onduidelijke geldstromen. Dit geldt eveneens voor de verklaring van eiser dat hij de VW Golf contant heeft bekostigd door twee auto’s te verkopen voor totaal € 1.900,- en de resterende € 3.600,- cash van zijn kinderen heeft gekregen. Eisers hebben geen aankoop- of verkoopbewijzen overgelegd om deze bedragen te onderbouwen. Ook zijn op de bankafschriften geen betalingen bij tankstations te zien, terwijl eiser (op een gegeven moment) heeft verklaard veel met de auto te rijden. Later verklaart eiser dat hij cash betaalt voor benzine. Deze verklaring draagt bij aan het standpunt van verweerder dat sprake is van onduidelijke (contante) geldstromen nu eisers in de desbetreffende periode geen kasopnames hebben gedaan. Ten aanzien van de kasstorting in december 2021 van € 3.000,- op de bankrekening van de minderjarige zoon [minderjarige] . overweegt de rechtbank dat verweerder zich ook hiertoe op het standpunt mag stellen dat sprake is van onduidelijke geldstromen, omdat [minderjarige] . over de maanden augustus tot en met december 2021 meerdere grote bedragen contant opneemt om vervolgens in december 2021 het bedrag terug te storten. Relevant is dat een bankrekening van iemand die bijstand ontvangt en diens minderjarige in de bijstand begrepen kinderen in beginsel als in aanmerking te nemen middelen moeten worden beschouwd. [12] Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat vanwege de onduidelijke (contante) geldstromen het niet mogelijk is om recht op bijstand vast te stellen.
Afwijzing aanvraag van 7 april 2022
18. Eisers voeren aan dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat eiser een verklaring heeft opgesteld waarin hij stelt niet meer op het bedrijventerrein te komen om alle schijn te vermijden. Volgens eisers heeft verweerder hun aanvraag van 7 april daarom niet mogen afwijzen.
19. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in zaken zoals deze [13] volgt dat in een geval waarin een nieuwe aanvraag wordt ingediend na een eerdere intrekking van de bijstand het op de weg van de aanvrager ligt om aan te tonen dat sinds die intrekking een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan. De aanvrager moet dan aantonen dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de verweerder voor het recht op bijstand. [14]
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van 7 april 2022 terecht heeft afgewezen. Eisers hebben bij hun aanvraag verklaard dat hun situatie gelijk is gebleven na het stoppen van de eerdere bijstandsuitkering. Op 30 april 2022 hebben eisers een verklaring toegezonden waarin zij nogmaals schrijven dat niets is gewijzigd in hun situatie. Dat is voldoende voor verweerder om de aanvraag af te wijzen. Dat eiser een verklaring had opgesteld waarin hij aangeeft zich niet meer op het bedrijventerrein te begeven, is onvoldoende om te spreken van gewijzigde omstandigheden. Daarmee hebben eisers immers niet aangetoond dat zij nu wel voldoen aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.

Conclusie en gevolgen

21. Verweerder heeft terecht het recht op bijstand per 16 februari 2022 ingetrokken omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij een auto hebben. Ook is sprake van onduidelijke (contante) geldstromen, waardoor het voor verweerder niet mogelijk is om het recht op bijstand vast te stellen. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 februari 2021 door inspecteur [inspecteur 1] van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving.
3.Handhavingsrapport van inspecteurs [inspecteur 3] en [inspecteur 4] , opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022.
4.E-mail van [inspecteur 2] van 18 februari 2022 en het handhavingsrapport, opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022.
5.Handhavingsrapport, opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2022.
6.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1327.
7.Artikel 17 van de Participatiewet (Pw).
8.Zoals blijkt uit de e-mail van [inspecteur 2] van 30 juni 2022.
9.Zoals blijkt uit de e-mail van [inspecteur 2] van 30 juni 2022.
10.Uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1327.
11.Zie het proces-verbaal van 24 februari 2020, blz 343 in het dossier.
12.In de zin van artikel 31, eerste lid van de Pw.
13.De Centrale Raad van Beroep.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3660.