De zaken UTR 22/3017 en UTR 22/5917 – besluitvormingsbevoegdheid college
10. De rechtbank stelt vast dat de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 van het college geen inhoudelijk besluit bevat op het handhavingsverzoek over de geluidsoverlast. Ten aanzien van dit onderdeel is de beslissing op bezwaar niet volledig. Met de aanvullende beslissing op bezwaar van 6 december 2022 heeft het college de eerdere beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 gecompleteerd. In zoverre kwalificeert de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 als een besluit in de zin van artikel 6:19 Awb. Eisers hoefden hierdoor geen (aanvullend) bezwaarschrift of beroepschrift in te dienen. De rechtbank heeft echter wel administratief een nieuw dossier met zaaknummer UTR 22/5917 aangemaakt, terwijl dit niet hoefde. De rechtbank zal daarom het betaalde griffierecht in de zaak met zaaknummer UTR 22/5917 terugstorten.
11. Het bezwaar/beroep tegen het aanvullende besluit van het college van 6 december 2022 zal als onderdeel van de zaak met kenmerk UTR 22/3017 worden behandeld en de zaak met kenmerk UTR 22/5917 wordt door de rechtbank als vervallen verklaard.
Geluidsoverlast
12. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat zij de meeste hinder ondervinden van de geluidsoverlast die zij ervaren door de activiteiten van [horecabedrijf] . Dit aspect komt ook in verschillende onderdelen in het onderhavige geschil aan de orde. De rechtbank ziet daarom aanleiding om eerst een oordeel te geven over dit onderdeel van het geschil. De rechtbank beoordeelt in dit verband of sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend moet optreden. Hierover verschillen partijen van mening.
Het college heeft het verzoek om handhaving voor de geluidsoverlast afgewezen met het besluit van 6 december 2020. Ter onderbouwing van dit besluit heeft het college op 1 september 2022 een geluidsonderzoek laten uitvoeren door ODRU. De onderzoeksbevindingen zijn opgenomen in het rapport van
16 september 2022. Uitgaande van de verhoogde geluidsnorm heeft het college vastgesteld dat er geen sprake is van een overtreding.
Welke geluidsnorm is van toepassing?
13. Eisers bestrijden dat het overgangsrecht ten aanzien van de toegestane geluidswaarden van toepassing is. Dit overgangsrecht houdt in dat [horecabedrijf] recht heeft op een hogere geluidsnorm van 5 dB(A) dan de standaardnorm. Volgens eisers is de standaardgeluidsnorm uit tabel 2.17a bij artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Eisers hebben op de zitting hun beroepsgrond nader toegelicht en duidelijk is geworden dat zij vinden dat ten onrechte niet door het college is nagegaan of er afwijkende milieuvergunningen zijn verleend, die de toegestane geluidswaarden kunnen beperken, en of de inrichting in de tussentijd is gewijzigd.
14. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank legt dit uit.
15. In het rapport van ODRU van 16 september 2022 is toegelicht waarom volgens ODRU het overgangsrecht uit artikel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Volgens ODRU heeft de inrichting nog steeds recht op 5 dB(A) hogere geluidsnorm dan de standaardnorm uit tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer omdat sinds december 1992 tot heden onafgebroken sprake is geweest van een horeca-inrichting.
Op de zitting heeft de deskundige van ODRU toegelicht op welke manier het onderzoek is uitgevoerd. Duidelijk is geworden dat door ODRU is onderzocht welke vergunningen zijn verleend, of er wijzigingen in de horeca-activiteiten of onderbrekingen in de bedrijfsvoering hebben plaatsgevonden en of sprake is geweest van wijzigingen van de inrichting. Eisers hebben niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waarom de conclusies van ODRU onjuist zouden zijn. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om aan de uitkomst van het onderzoek van ODRU te twijfelen.
16. De feitelijke veranderingen aan het horecapand en het perceel maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat het overgangsrecht is komen te vervallen. De aard en de werking van de inrichting is namelijk niet in zodanige mate gewijzigd dat geen sprake meer is van dezelfde inrichting. De rechtbank acht daarbij van betekenis dat op deze locatie sinds 1952 een horecabedrijf is gevestigd en sindsdien op deze locatie een horecabedrijf in bedrijf is geweest. De feitelijke veranderingen aan het gebouw en het perceel doen hier niet aan af.
16. Het voorgaande betekent dat het overgangsrecht van artikel 2.17a in combinatie met tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. De toepassing van het overgangsrecht zorgt voor een verhoging van de standaardgeluidsnorm met 5 dB(A). Dit betekent dat de rechtbank voor de vraag of sprake is van een overtreding waartegen handhavend moet worden opgetreden, aansluit bij de verhoogde geluidsnorm uit het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 2.17a in combinatie met tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Is het geluidsonderzoek zorgvuldig geweest?
18. Eisers voeren aan dat het geluidsonderzoek onzorgvuldig is. Volgens eisers is de meting verricht bij een niet-representatieve bedrijfsvoering, waarbij de datum van
1 september 2022 geen representatief beeld geeft en ten onrechte niet is gemeten na
23:00 uur in de avond. De uitkomsten van het geluidsonderzoek in het rapport van ODRU van 16 september 2022 dienen volgens eisers daarom te worden geëxtrapoleerd naar een volledige bezetting van het terras omdat het terras ten tijde van de geluidsmeting niet volledig bezet was. Volgens eisers zijn ook twee eerdere rapporten van ODRU van 13 en 21 augustus 2021 ten onrechte buiten beschouwing gelaten, terwijl hieruit volgens eisers een overschrijding van de geluidsnormen blijkt.
19. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het geluidsonderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De rechtbank licht dit hierna toe.
20. De rechtbank overweegt dat uit vast rechtspraak van de ABRvS volgt dat er ten tijde van een geluidsmeting sprake moet zijn van een representatief beeld en dat het daarbij niet gaat om een representatieve bedrijfsvoering.Een representatief beeld is daardoor niet hetzelfde als een maximale invulling van de bedrijfsvoering.
21. De rechtbank acht van belang dat de datum van 1 september 2022 waarop de geluidsmeting heeft plaatsgevonden, is vastgesteld in overleg met eisers. Op deze datum in de zomer was het terras in gebruik en waren daadwerkelijk gasten op het terras aanwezig. Dat er op 1 september 2022 niet na 23:00 uur is gemeten, maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. In het rapport van de ODRU van 16 september 2022 is vermeld dat er om 21:39 uur nog twee gasten op het zijterras aanwezig waren. Hierdoor bestond er geen aanleiding om na 23:00 uur een geluidsmeting te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden sprake van een representatief beeld en een toereikende controlemethode. De rechtbank is het daarom niet met eisers eens dat de meetresultaten geëxtrapoleerd moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Ook vindt de rechtbank dat het college de twee eerdere geluidsrapporten van ODRU van 13 en 21 augustus 2021 terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Dit omdat er ten tijde van de metingen op 13 en 21 augustus 2021 een stretchtent aanwezig was, die later is verwijderd. Hierdoor was de feitelijke situatie op 13 en 21 augustus 2021 niet dezelfde als de situatie ten tijde van het besluit van 10 mei 2022.
Is sprake van een overtreding?
23. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, uitgaande van de hogere geluidsnorm en de uitkomst van de geluidsmeting op 1 september 2022. Het college heeft terecht vastgesteld dat er daardoor geen bevoegdheid tot handhaving bestond. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een belangenafweging.
24. In het kader van dit handhavingsverzoek kan de rechtbank dus niet toekomen aan een belangenafweging. Een dergelijke weging van belangen, waar eisers om vragen, kan wel aan de orde komen in het kader van verlening van een omgevingsvergunning of exploitatievergunning, maar dat is in deze zaak niet aan de orde. De rechtbank overweegt dat ook de toetsing aan de norm van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet speelt in het kader van handhaving van bestaande geluidsnormen.
25. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de op 1 september 2022 verrichte geluidsmeting een momentopname is. Dit kan betekenen dat als op een ander moment een geluidsmeting plaatsvindt, wel een overschrijding van de geluidsnormen kan worden gemeten. In dat geval zou wel sprake kunnen zijn van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden.
26. Eisers hebben ook nog aangevoerd dat het college de klachten van eisers over de geluidsoverlast probeert te bagatelliseren. Zij hebben het gevoel dat het college hen niet serieus neemt omdat het college niets met hun klachten heeft gedaan. Zij wijzen erop dat het college niet met hen in gesprek is gegaan maar alleen met de exploitant van [horecabedrijf] . De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat het college heeft gedaan wat zij moet doen in een zaak als deze. Het college moet beoordelen of sprake is van een overtreding en indien sprake is van een overtreding, onderzoeken of die kan worden gelegaliseerd. Daarbij is niet de eerste stap om in contact te treden met degene die heeft verzocht om handhaving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zorgvuldig gereageerd op de klachten van eisers en zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat het college vooringenomen is.
Het realiseren van een terras in de bestemming ‘‘groen’’ zonder omgevingsvergunning
27. Eisers voeren aan dat terrassen zijn gerealiseerd in strijd met de bestemming ‘‘groen’’ zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. Volgens eisers gaat het hierbij om zowel het voor- als het zijterras. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij vergunningverlening niet waarschijnlijk achten vanwege een overschrijding van de kadastrale grens.
28. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is vermeld dat er inmiddels een omgevingsvergunning voor het terras is aangevraagd, voor het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening. Volgens het college is daarom sprake van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft in de beroepsprocedure een kennisgeving van een aanvraag overgelegd. De aanvraag ziet blijkens deze kennisgeving op een omgevingsvergunning voor het wijzigingen van een groenstrook naar horeca. Daarna is blijkens de publicatie in het Gemeenteblad van 4 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van gebruik van een groenstrook naar horeca. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er concreet zicht was op legalisatie en dat van handhaving kon worden afgezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Het plaatsen van terrasschermen zonder omgevingsvergunning
29. Eisers voeren ook aan dat terrasschermen zijn geplaatst zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning.
30. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is door het college aangegeven dat een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van terrasschermen. Ook is door het college aangegeven dat hij bereid is om de vereiste omgevingsvergunning te verlenen. Volgens het college is daarom sprake van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft in de beroepsprocedure een kennisgeving van een aanvraag overgelegd. De aanvraag ziet blijkens deze kennisgeving op een omgevingsvergunning voor het plaatsen van terrasschermen en een overkapping. Hierna is blijkens de publicatie in het Gemeenteblad van 4 januari 2023 een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het plaatsen van terrasschermen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er concreet zich was op legalisatie en dat van handhaving kon worden afgezien. De beroepsgrond slaagt niet.
Het plaatsen van afvalcontainers zonder omgevingsvergunning
31. Eisers voeren aan dat afvalcontainers zijn geplaatst zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. De strook waarin de afvalcontainers zijn geplaatst heeft de enkelbestemming ‘‘groen’’ en de dubbelbestemmingen ‘‘waarde – beschermd stadsgezicht’’ en ‘‘waarde – archeologie’’.
32. Het college heeft onderzocht of de situatie mogelijk te legaliseren is. Hiervoor is noodzakelijk dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en wordt verleend. Het college heeft aangegeven niet onwelwillend tegenover vergunningverlening te staan. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is door het college echter aangegeven dat het verzoek om handhaving op dit onderdeel wordt toegewezen omdat geen aanvraag om een omgevingsvergunning ten tijde van de beslissing op bezwaar is ontvangen. Hierna heeft het college op 10 mei 2022 aan [horecabedrijf] een last onder dwangsom opgelegd ter beëindiging van deze overtreding. Daarmee is in de beslissing op bezwaar tegemoetgekomen aan het handhavingsverzoek van eisers. Zij hebben daarmee geen procesbelang meer bij een beoordeling van dit onderdeel. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat na de beslissing op bezwaar op 23 juni 2022 een aanvraag is ingediend waarmee een lopende aanvraag is uitgebreid voor het plaatsen van de afvalcontainers. Door het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van de afvalcontainers is inmiddels concreet zicht op legalisatie ontstaan. Gelet hierop heeft het college, na de beslissing op bezwaar, alsnog in redelijkheid van handhaving kunnen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Het plaatsen van fietsenrekken in de bestemming ‘‘groen’’ zonder omgevingsvergunning
33. Eisers voeren aan dat de geplaatste fietsenrekken in strijd zijn met de bouw- en gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan. Volgens eisers is er geen sprake van vergunningsvrij straatmeubilair. Eisers menen dat slechts sprake is van straatmeubilair als de fietsenrekken zijn geplaatst op publieke gronden ten behoeve van een publieke dienst. Volgens eisers is dit niet het geval omdat de fietsenrekken worden gebruikt door de bezoekers van [horecabedrijf] .
34. Volgens het college kunnen de fietsenrekken worden aangemerkt als vergunningvrij straatmeubilair in de zin van artikel 2, achttiende lid, onder g van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat voor het plaatsen van de fietsenrekken geen vergunning nodig is. De rechtbank is van oordeel dat het college een correcte uitleg aan deze bepaling geeft. Deze bepaling houdt niet in dat er alleen sprake kan zijn van straatmeubilair als het is geplaatst op publieke gronden ten behoeve van een publieke dienst. Een dergelijke beperking bevat het artikel niet. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van vergunningvrije bouwwerken en is er geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden door het college. Het college heeft dan ook terecht besloten niet handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
De aanleg en het gebruik van een toegangspad zonder omgevingsvergunning
35. Eisers voeren aan dat er een toegangspad naar [horecabedrijf] is aangelegd en dat dit wordt gebruikt zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning.
36. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 en in het verweerschrift van 30 december 2022 heeft het college het standpunt ingenomen dat er sprake is van concreet zicht op legalisatie waardoor hij van handhavend optreden kon afzien. [horecabedrijf] had ten tijde van de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening door het wijzigen van de bestemming ‘‘groen’’ naar de bestemming ‘‘horeca’’. Volgens het college was ook een aanlegvergunning vereist op grond van artikel 27.4, onder a, sub 1 van het geldende bestemmingsplan. In deze aanvraag werd ook voorzien in een aanvraag aanlegvergunning en dus was sprake van het legaliseren van het aangelegde toegangspad naar [horecabedrijf] .
37. Op de zitting heeft het college zijn standpunt echter gewijzigd en aangegeven dat er geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. Volgens het college is op grond van artikel 27, lid 3, onder c van het geldende bestemmingsplan geen aanlegvergunning vereist. Ook past het gebruik van een toegangspad volgens het college binnen de bestemming ‘‘groen’’. Het college heeft daarbij gewezen op de voorbeelden van een stoep en een uitrit die ook onder de bestemming ‘‘groen’’ vallen. Op grond hiervan is er geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden door het college.
38. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht besloten om niet handhavend op te treden. Het college heeft echter de motivering van de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 ter zitting gewijzigd, van het standpunt dat er wegens zicht op legalisering niet hoefde te worden opgetreden naar het standpunt dat er helemaal geen sprake was van een overtreding. De rechtbank is het met verweerder eens dat er geen sprake was van een overtreding, omdat het bestaande bestemmingsplan het gebruik toelaat. Doordat verweerder heeft aangegeven dat de motivering van de beslissing op bezwaar onjuist was, kleeft er in zoverre een gebrek aan de motivering van de beslissing op het bezwaar van 10 mei 2022.
38. Hierdoor berust de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 op een ondeugdelijke motivering, zodat het in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vindt dat het college in beroep alsnog een afdoende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De uitkomst van de beslissing (er is geen aanleiding voor handhavend optreden) verandert ook niet. Daarom wordt dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd omdat aannemelijk is dat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. Eisers hebben hierdoor wel recht op vergoeding van het griffierecht.
40. Volgens eisers worden de verkeersregels in de buurt van [horecabedrijf] vaak overtreden. Er is sprake van langdurig parkeren met gevaarlijke verkeerssituaties tot gevolg. Eisers stellen dat zij met toezichthouders meerdere keren hebben geconstateerd dat verkeersregels zijn overtreden. Eisers zijn het er niet mee eens dat hiertegen geen actie wordt ondernomen of een structurele oplossing wordt geboden.
41. De rechtbank is het met het college eens dat niet is gebleken van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. De rechtbank legt dit uit.
42. In de beslissing op bezwaar van 10 mei 2022 is vermeld dat een toename van onveilige situaties het college niet is gebleken. Het college heeft hierbij ook aangegeven dat foutparkeerders regelmatig worden beboet door de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s). Volgens het college blijkt uit de rapportages van de boa’s niet van een toename van overtredingen. Het college heeft in het verweerschrift verder nog toegelicht dat actie wordt ondernomen op het moment dat er situaties ontstaan die tot gevaarzetting leiden. Indien verkeersonveilige situaties ontstaan of wanneer foutparkeren wordt geconstateerd, treden de boa’s hiertegen handhavend op.
43. Eisers stellen dat veelvuldig overtredingen plaatsvinden waar niet handhavend tegen wordt opgetreden. Dit onderbouwen eisers echter niet met concrete informatie. De foto’s die eisers in bezwaar hebben overgelegd bieden geen concrete aanwijzingen voor een overtreding. De rechtbank kan hierdoor geen concrete overtreding vaststellen waartegen het college handhavend kan optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
44. Het college is terecht tot de conclusie gekomen dat hij niet handhavend hoefde op te treden, omdat voor een deel van de activiteiten geen sprake is van overtredingen en voor een deel van de activiteiten sprake is van concreet zicht op legalisatie. De beroepen zijn daarom ongegrond. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverwegingen 38 en 39 ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,-- moet vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.