In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Wijdemeren. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 30 april 2022 de waarde van de woning vastgesteld op € 899.000,- per 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze waarde, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 5 juli 2023, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Eiser betwistte de vastgestelde WOZ-waarde en stelde dat deze maximaal € 823.000,- zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank vond de referentiewoningen die in de taxatiematrix waren opgenomen voldoende vergelijkbaar en concludeerde dat de heffingsambtenaar de bewijslast had voldaan.
Eiser voerde verschillende gronden aan, waaronder de staat van de woning en het energielabel, maar de rechtbank volgde het standpunt van de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de voorzieningen van de woning adequaat waren gewaardeerd en dat er geen aanleiding was om de WOZ-waarde te verlagen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.