ECLI:NL:RBMNE:2023:3804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/5668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om zorg- en huurtoeslag wegens te late aanvraag

Op 3 juli 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had verzocht om zorg- en huurtoeslag over het jaar 2020, maar zijn aanvragen werden afgewezen omdat deze te laat waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de wet duidelijk is over de termijn voor het indienen van aanvragen en dat er geen reden was om van deze termijn af te wijken op basis van het evenredigheidsbeginsel. Eiser had zijn aangifte inkomstenbelasting te laat ingediend, waardoor hij ook zijn aanvraag om toeslagen te laat indiende. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wettelijke termijn rechtvaardigden. Eiser had aangevoerd dat hij door onduidelijke communicatie van de Belastingdienst op het verkeerde been was gezet, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opgingen voor de aanvraag van toeslagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde toeslagen en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier M.E.C. Bakker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5668
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigden: mr. M. el Ahmadi en mr. M.H. Kok),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats 2] , verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 27 oktober 2022 op 3 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en de gemachtigden van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zorg- en huurtoeslag over het gehele jaar 2020. Eiser heeft op 14 en 15 maart 2022 verzocht om zorg - en huurtoeslag. Deze aanvragen zijn door verweerder afgewezen, omdat verweerder stelt dat eiser de aanvraag te laat heeft ingediend. Eiser moest namelijk, na uitgenodigd te zijn tot het doen van aangifte inkomstenbelasting, uiterlijk voor 1 september 2021 aangifte te doen voor het jaar 2020. Hij heeft op 31 augustus 2021 aangifte gedaan. Ook zijn fiscale partner heeft toen aangifte gedaan. Aan hem was geen uitstel verleend voor het na die datum doen van de aangifte.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dat hier van toepassing is, moet een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar uiterlijk op1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij verweerder. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die ná die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
Daarvan was, zoals gezegd, geen sprake. Eiser diende zijn aangifte inkomstenbelasting uiterlijk op 1 september 2021 in te dienen. Omdat eiser ruim ná 1 september 2021 heeft verzocht om toeslagen over het jaar 2020, is hij te laat. Verweerder heeft dat terecht vastgesteld.
Eiser heeft in beroep gesteld dat hij door de informatie van verweerder op het verkeerde been is gezet. Op de website van de overheid over de coronamaatregelen zou hebben gestaan dat hij tot 31 maart 2022 uitstel had om belastingaangifte te doen; eiser had dat in ieder geval zo begrepen. [1] Dit zou tot gevolg hebben dat hij ook zijn aanvraag om toeslag later mocht indienen en er dus sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn. Eiser wordt verder onevenredig zwaar getroffen door verweerders besluit en doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank is het met verweerder eens dat het hier gaat om een dwingende wettelijke bepaling waarvan niet zomaar kan worden afgeweken. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak. [2] De tekst van deze bepaling biedt geen mogelijkheid om van deze termijn af te wijken. Er is gekozen voor een harde eis en daarop zijn geen uitzonderingen mogelijk gemaakt. Het gaat hier om een bewuste keuze van de wetgever en de bestuursrechter mag een wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen zoals artikel 3:4 van Awb. [3] Dit zou alleen anders kunnen zijn als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat in deze situatie van zulke bijzondere omstandigheden sprake is. Wat eiser heeft aangevoerd over onduidelijke communicatie over coronamaatregelen gaat niet over de aanvraag van toeslagen en uitstel van het doen van belastingaangifte, zodat in dit geval geen sprake is van zulke bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen recht heeft op zorg- en huurtoeslag over het jaar 2020. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2023 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiser heeft verwezen naar de site https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-financiele-regelingen/overzicht-financiele-regelingen/belastingmaatregelen.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.
3.Artikel 120 van de Grondwet.