Overwegingen
8. Omdat de aanslag ten aanzien van de antenne in de uitspraak op bezwaar is vernietigd, heeft het geschil in beroep geen betrekking meer op deze onroerende zaak. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de gronden tegen de opgelegde aanslag voor de antenne.
9. De rechtbank oordeelt dat de uitspraken op bezwaar geacht moeten worden zowel betrekking te hebben op een heroverweging van de beschikking van 26 februari 2021, als op een heroverweging van de aanslag OZB-eigenaren van 7 mei 2021. Hoewel de aanslag is opgelegd nadat eiseres bezwaar had ingesteld, moest de heffingsambtenaar uit de behandeling van dat bezwaar afleiden dat de bezwaren van eiseres zich ook uitstrekten tot de latere aanslag onroerendezaakbelastingen ten aanzien van het hotel. In de uitspraak op bezwaar wordt bovendien expliciet overwogen dat die aanslag in stand blijft. Ten aanzien van het hotel heeft het geschil in beroep daarom zowel betrekking op de waardevaststelling op grond van de WOZ als op de aanslag onroerendezaakbelasting. Dit geschil beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak.
10. Het geschil in beroep heeft ook betrekking op de waardevaststelling op grond van de Wet WOZ en op de aanslag onroerendezaakbelastingen ten aanzien van de woning. De rechtbank heeft dat pas op de zitting onderkend en de heffingsambtenaar heeft geen verweer gevoerd tegen dit object. Om die reden zal de rechtbank de behandeling van dit onderdeel van het beroep separaat voortzetten onder het nieuwe zaaknummer
UTR 23/2925. Daarvoor wordt niet opnieuw griffierecht geheven. De rechtbank stelt de heffingsambtenaar in de gelegenheid om binnen 4 weken een verweerschrift en taxatierapport in te dienen. De rechtbank verwijst deze zaak terug naar de enkelvoudige kamer.
11. Eiseres heeft daarnaast beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 18 januari 2022 die de heffingsambtenaar
van de gemeente [gemeente 2]heeft gedaan over de aanslag rioolheffing die hij ten aanzien van het perceel van het hotel heeft opgelegd. Dat beroep wordt door de rechtbank behandeld in de procedure met zaaknummer UTR 22/1028.
12. In het object aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] wordt viersterren hotel “ [eiseres] ” geëxploiteerd. Het bouwjaar van het hotel is 1980. Het hotel heeft een totaaloppervlakte van 9.166 m².
13. Partijen zijn het niet eens over de WOZ-waarde van dit object. Volgens eiseres is de WOZ-waarde te hoog vastgesteld. Zij bepleit op de zitting een waarde van
€ 6.065.234,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de bij de bestreden uitspraken op bezwaar vastgestelde waarde.
14. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de
WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2020 niet hoger zijn vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De waarde in het economisch verkeer is de prijs die zou zijn betaald door de meestbiedende koper als het object op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop zou zijn aangeboden.
15. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het bezwaar de waarde van het hotel opnieuw getaxeerd via het Rekenblad Taxatiewijzer Hotels 2020 dat deel uitmaakt van de Taxatiewijzer Hotels, uitgegeven door de VNG en het WOZ-Datacenter (hierna: de Taxatiewijzer). De waarde wordt hierbij gebaseerd op de genormaliseerde omzet, genormaliseerde variabele kosten en de genormaliseerde huurwaarde. Er is gerekend met een genormaliseerde omzet van € 5.449.178,-, genormaliseerde variabele kosten van € 3.650.949,- en een genormaliseerde huurwaarde van € 980.852,-. Er is een kapitalisatiefactor van 11,76 gehanteerd. De kapitalisatiefactor is gebaseerd op de Taxatiewijzer en de bijlage bij de taxatiewaarde. In het taxatieverslag wordt een waarde k.k. van € 10.784.520,- getaxeerd. Op deze waarde is een correctie van circa 4,5% gehanteerd in verband met de WOZ-fictie van waardering in lege staat en er is een correctie van circa 11% toegepast in verband met coronamaatregelen bij aanvang van het belastingjaar. Daarmee blijft een waarde over van € 9.161.000,-. De WOZ-waarde van € 7.668.000,- is volgens de heffingsambtenaar dan ook zeker niet te hoog vastgesteld.
Beoordeling door de rechtbank
16. De rechtbank moet beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarden voor de objecten niet te hoog heeft vastgesteld en zal daarbij ook meewegen wat eiseres over de vastgestelde waarden op de zitting heeft aangevoerd. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en een ‘pinpointbrief’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. De rechtbank zal deze stellingen daarom niet bespreken.
17. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van het hotel voor het belastingjaar 2021 niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft vóór uitvoering van de taxatie aan eiser gevraagd om gegevens aan te leveren die relevant zijn voor de waardering van het object. Daarop heeft de heffingsambtenaar geen reactie ontvangen. De gegevens van het hotel zijn daarom bepaald aan de hand van gegevens die beschikbaar zijn op de website van het hotel, bouwinformatie en foto’s. Samen met de gegevens uit de Taxatiewijzer en de kennis en kunde van de taxateur heeft de heffingsambtenaar op deze wijze invulling gegeven aan zijn bewijslast. De ongemotiveerde betwisting van de kapitalisatiefactor op de zitting door eiseres is tegen deze achtergrond onvoldoende. Eiseres is het eens met de gehanteerde correctie wegens coronamaatregelen. Op de zitting heeft zij aangevoerd dat deze correctie zou moeten worden afgetrokken van de vastgestelde waarde en niet van de in beroep getaxeerde waarde. Eiseres doet op deze manier aan
cherry picking: zij wil slechts de gunstige elementen uit de taxatie overnemen, maar zo werkt het niet. Eiseres heeft verder op de zitting de correctie vanwege de WOZ-fictie uit de taxatie ongemotiveerd betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om die correctie voor onjuist te houden.
Overschrijding van de redelijke termijn
18. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over zijn belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
19. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
20. De redelijke termijn is op 6 april 2021 aangevangen, toen de heffingsambtenaar het bezwaarschrift heeft ontvangen. De rechtbank had in beginsel binnen twee jaar, dus uiterlijk op 5 april 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ruim vier maanden overschreden.
21. De rechtbank heeft het beroepschrift op 8 februari 2022 ontvangen. De rechtbank heeft in beide zaken op 11 maart 2022 een nota gestuurd voor de voldoening van het verschuldigde griffierecht binnen vier weken. De gemachtigde van eiser heeft het griffierecht echter niet betaald. Op 18 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiser een verzoek tot uitstel van betaling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht gedaan. Op 9 april 2022 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser een herinnering tot betaling van het griffierecht binnen vier weken gestuurd. Op 10 mei 2022 is met betaling van een bedrag van € 50,- een deel van het griffierecht voldaan. Op 1 juli 2022 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser verzocht om het beroep op betalingsonmacht binnen één week te onderbouwen. De gemachtigde van eiser heeft hier op 6 juli 2022 gereageerd. Daarbij heeft hij verwezen naar verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf] B.V. Op 14 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht afgewezen en de gemachtigde van eiser wederom in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken te betalen. Op 11 augustus 2022 is met betaling van een bedrag van € 315,- het restant van het griffierecht betaald.
22. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2562, overwogen dat de gemachtigde van eiseres al lang weet dat de verzoeken om uitstel van betaling voor het griffierecht die hij zonder enige ter zake doende onderbouwing steeds weer doet, geen enkele kans van slagen hebben. Het oponthoud in de procedure bij de rechtbank dat daardoor ontstaat moet daarom tot verlenging van de redelijke termijn leiden. De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan en verwijst naar overweging 21 van de uitspraak van 31 mei 2023. Daar komt in deze zaak bij dat de gemachtigde van eiseres twee maanden na de nota het griffierechtgedeeltelijkheeft betaald. Ook dat doet hij in veel van de zaken waarin hij als gemachtigde optreedt als algemene handelswijze, terwijl hij weet dat dit een oneigenlijke manier is om een langere betalingstermijn te verkrijgen die geen kans van slagen heeft. De rechtbank verwijst naar en sluit aan bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1314. Ook hierdoor ontstaat oponthoud in de procedure bij de rechtbank die tot verlenging van de redelijke termijn moet leiden. 22. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn in dit geval niet is overschreden, gelet op de hiervoor beschreven door de gemachtigde van eiseres veroorzaakte vertraging in de procedure.