ECLI:NL:RBMNE:2023:3753

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
UTR_22_1480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van Unique Diensten B.V. tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, Unique Diensten B.V., had beroep ingesteld omdat zij schadevergoeding verlangde wegens tekortkomingen van het Uwv in de verzuimbegeleiding van een ex-werknemer tijdens de Ziektewet (ZW)-periode. Het Uwv had de ZW-uitkering van de ex-werknemer beëindigd omdat de wachttijd van 104 weken was volbracht, en had vervolgens een WGA-uitkering toegekend. Eiseres stelde dat zij procesbelang had, omdat het Uwv niet had besloten op haar bezwaar dat het tekortgeschoten was in de begeleiding van de ex-werknemer.

De rechtbank oordeelde echter dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen financieel nadeel had geleden, aangezien de WIA-uitkering niet aan haar werd toegerekend. Bovendien was er geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat de ZW-uitkering beëindigde, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat eiseres met haar beroep niet kon bereiken wat zij wilde, namelijk een schadevergoeding voor de ZW-periode. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

Unique Diensten B.V., uit Almere, eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: S. Elfert).

Inleiding

1.1.
In een besluit van 20 augustus 2021 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van de ex-werknemer van eiseres [naam] (de ex-werknemer) per 12 september 2021 beëindigd omdat de wachttijd van 104 weken is volgemaakt. Het Uwv heeft een kopie van dit besluit naar eiseres gestuurd. Er is geen bezwaar tegen dit besluit gemaakt.
1.1.
Bij besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv per
12 september 2021 een WGA-uitkering aan de ex-werknemer toegekend op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,51%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar van eiseres was gericht tegen de toekenning van de
WGA-uitkering aan de ex-werknemer en tegen de toerekening van deze uitkering aan eiseres als eigenrisicodrager.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opnieuw geraadpleegd zonder uitsluiting van opleidingsrichtingen. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de geduide SBC-codes vijf functies met een deels hogere verdiencapaciteit geschikt geacht voor de ex-werknemer. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie nieuwe functies geduid op grond waarvan de ex-werknemer 30,02% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Op 17 januari 2022 heeft het Uwv een voornemen wijziging beslissing aan eiseres gestuurd. De voorgenomen wijziging houdt in dat de WGA-uitkering van de
ex-werknemer wordt beëindigd omdat hij per 12 september 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In reactie op dit voornemen heeft eiseres zich verenigd met de beslissing tot beëindiging van de uitkering. Verder heeft eiseres het Uwv verzocht in de beslissing op bezwaar te bevestigen dat de lopende WGA-uitkering niet voor rekening van eisers kan komen.
1.4.
Bij besluit van 9 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De WGA-uitkering van de ex-werknemer wordt beëindigd, omdat de ex-werknemer op 12 september 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De uitkering wordt beëindigd op de dag dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt. Dat is op 12 september 2023. Het wel of niet doorbelasten van de uitkering maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit.
1.5.
Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat de
WGA-uitkering van de ex-werknemer niet aan eiseres wordt toegerekend.
1.6.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op
19 mei 2023 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft de rechtbank op 20 mei 2023 laten weten op de zitting op het verweerschrift te zullen reageren.
1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Eiseres en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Geheimhouding
2. De ex-werknemer heeft geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak alsnog openbaar worden.
Procesbelang
Standpunt van het Uwv
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiseres geen belanghebbende is. Het bezwaar van eiseres tegen de toerekening van de WGA-uitkering aan eiseres is immers gegrond verklaard. De
WGA-uitkering wordt vanaf de eerste WIA-dag, 12 september 2021, niet aan eiseres toegerekend. Gelet hierop heeft eiseres geen financieel nadeel geleden in het kader van de WIA-procedure.
4. Verder stelt het Uwv zich op het standpunt dat er in deze WIA-procedure geen ruimte is voor een ZW-beoordeling. Het besluit van 20 augustus 2021 waarin het Uwv aan de
ex-werknemer heeft meegedeeld dat de wachttijd van 104 weken is volgemaakt, is doorgestuurd naar eiseres. Er zijn geen rechtsmiddelen tegen dit besluit ingesteld. Daarom staat dit besluit in rechte vast, aldus het Uwv op de zitting. Eiseres kan met haar beroep daarom niet bereiken wat zij wil: een schadevergoeding ten aanzien van de
ZW-periode omdat het Uwv zou zijn tekortgeschoten in de begeleiding van het ziekteverzuim van de ex-werknemer. Het Uwv wijst eiseres er op dat indien eiseres meent schade te hebben geleden gedurende de ZW-periode van de ex-werknemer, zij hiervoor een schadeclaim kan indienen bij het Uwv.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij wel procesbelang heeft. Het Uwv heeft namelijk niet besloten op de primaire bezwaargrond dat het Uwv is tekortgeschoten in de begeleiding van het ziekteverzuim van de ex-werknemer. Eiseres wil daarom een schadevergoeding. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van de CRvB van 14 december 2016. [1] Uit deze uitspraak volgt dat in een situatie waarin te lang ZW-uitkering is verstrekt, sprake kan zijn van onrechtmatig handelen van het Uwv jegens een (ex-)werkgever en dat er een bestuursrechtelijk oordeel kan worden gegeven over de vraag of de ZW-uitkering terecht is voortgezet.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank is het met het Uwv eens dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank legt dit hierna uit.
7. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [2] Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] volgt dat de
(ex-)werkgever die beroep instelt tegen een besluit met betrekking tot de aanspraken van één van zijn (ex-)werknemers op een uitkering ingevolge de ZW, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Uit dezelfde rechtspraak volgt echter ook dat de werkgever bij een procedure tegen een ZW-besluit een processueel belang moet hebben. Daarvan is sprake als de werkgever met het ingestelde bezwaar of beroep eventueel het door hem gewenste resultaat kan bereiken en aan dat resultaat voor hem feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
8. Zoals onder 1.1. vermeld zijn er geen rechtsmiddelen ingesteld tegen het besluit van
20 augustus 2021 waarin het Uwv de ZW-uitkering van de ex-werknemer per
12 september 2021 heeft beëindigd omdat de wachttijd van 104 weken is volgemaakt. Omdat er geen rechtsmiddelen tegen dit besluit zijn ingesteld, staat in rechte vast dat de ex-werknemer op 11 september 2021 de wachttijd heeft volgemaakt. De vraag of de
ex-werknemer daadwerkelijk gedurende die 104 weken ziek is geweest en daarmee de wachttijd heeft volbracht staat in de aan nu aan de rechtbank voorgelegde procedure dan ook niet ter beoordeling. Ter beoordeling staat slechts het besluit dat, uitgaande van het volbrengen van de wachttijd, eiser aan het einde van de wachttijd geen recht op een WIA-uitkering had. Eiseres kan daarom met haar beroep in deze zaak niet bereiken wat zij wil, te weten een schadevergoeding omdat het Uwv tijdens de ZW-periode van de ex-werknemer zou zijn tekortgeschoten in de begeleiding van het ziekteverzuim van de ex-werknemer. Eiseres kan hiertoe nog wel een afzonderlijk schadevergoedingsverzoek bij het Uwv indienen.
9. Verder is de rechtbank het met het Uwv eens dat eiseres geen financieel nadeel heeft ondervonden. De WIA-uitkering wordt immers vanaf de eerste WIA-uitkeringsdag niet aan eiseres toegerekend. Voor zover sprake is geweest van toerekening aan eiseres van deze uitkering, is deze gecrediteerd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dit volgt uit artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4697.