ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4697
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- E.J. Govaers
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake belanghebbendheid van werkgever bij Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de gemeente Midden-Drenthe als werkgever belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Ziektewet-uitkering van een werkneemster. De werkneemster was in dienst bij de gemeente en had een voorwaardelijk strafontslag ondergaan, waarna haar dienstverband eindigde. Het Uwv had haar een ZW-uitkering toegekend, maar de gemeente stelde dat zij als werkgever wel degelijk belanghebbende was, omdat de uitkering invloed had op de premies die zij moest betalen.
De Raad overwoog dat de werkgever in bepaalde gevallen als categoraal belanghebbende kan worden aangemerkt bij besluiten over de aanspraken van werknemers op uitkeringen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de gemeente geen direct financieel belang had bij de toekenning van de ZW-uitkering, omdat deze niet bij de gemeente werd gedeclareerd en geen invloed had op de door haar af te dragen premies. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel, maar op andere gronden. De Raad concludeerde dat de gemeente niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat er geen direct verband was tussen de ZW-uitkering en de WIA-uitkering, die pas later aan de orde zou komen.
De uitspraak bevestigt dat de hoedanigheid van belanghebbende niet alleen afhankelijk is van de aard van het besluit, maar ook van de feitelijke betekenis van het resultaat dat de werkgever met zijn bezwaar of beroep kan bereiken. De Raad oordeelde dat de gemeente geen processueel belang had bij de ZW-uitkering, omdat de beoordeling van de WIA-uitkering een zelfstandig besluit is waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.