Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
2 [gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
Partijen komen ter beëindiging van dit geschil het volgende overeen.
3.De vorderingen en het verweer
In conventie
4.De beoordeling
handelsrente verschuldigd is. Bovendien is zij geen partij bij de huurovereenkomst op grond waarvan de contractuele rente wordt gevorderd. Uit de garantstellingsovereenkomst blijkt ook niet dat zij de contractuele rente verschuldigd is. Op 27 april 2019 is de garantstellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde sub 2] zich garant heeft gesteld voor de vordering die [handelsnaam eiseres] op dat moment had op [gedaagde sub 1] . Alle bedragen waaruit de hoofdsom bestaat waren op dat moment al opeisbaar, zodat [gedaagde sub 2] voor de betaling van al deze bedragen hoofdelijk aansprakelijk is. Bij de vaststelling van het op dat moment door [gedaagde sub 1] aan [handelsnaam eiseres] verschuldigde bedrag waren ‘rente en kosten en schade’ tot dat moment inbegrepen. Met uitzondering van die reeds inbegrepen rente kan [gedaagde sub 2] dan ook niet, zoals [handelsnaam eiseres] vordert, eerder dan 27 april 2019 rente verschuldigd zijn. Voor die tijd kan zij immers niet in verzuim zijn geraakt. Niet is gebleken per wanneer [gedaagde sub 2] in verzuim is. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, 10 mei 2022.
1.985,00(2,5 punten x tarief € 794,00)
5.De beslissing
- de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 1.000 vanaf 7 september 2018 tot de voldoening;
- de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 10.000 vanaf 7 oktober 2018 tot de voldoening;
- de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 10.000 vanaf 7 november 2018 tot de voldoening;
- de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 10.000 vanaf 7 december 2018 tot de voldoening;
- de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 6.782,70 vanaf 7 januari 2019 tot de voldoening;