Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Pension [geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de huurster] tegen [de verhuurster] over de betaling van btw in het kader van een huurovereenkomst voor een kamer in een pension. [de huurster] huurde vanaf 1 februari 2014 een kamer en betaalde een vast bedrag per maand, inclusief diensten. In 2018 kondigde [de verhuurster] een verhoging van de huurprijs aan, inclusief een verhoging van het btw-tarief van 6% naar 9%. [de huurster] was het niet eens met deze verhoging en stelde dat zij geen btw verschuldigd was, omdat de huur voor langere tijd was en niet belast zou zijn met btw. De kantonrechter wees de vordering van [de huurster] af, omdat er volgens hem geen sprake was van onverschuldigde betaling, aangezien de prijs was overeengekomen door beide partijen.
In hoger beroep herhaalde [de huurster] haar standpunt, maar het hof oordeelde dat de rechtsgrond voor de betalingen lag in de overeenkomst tussen partijen. Het hof stelde vast dat de overeengekomen prijs een totaalprijs betrof zonder uitsplitsing van de huur, diensten en btw. Het hof oordeelde dat het feit dat [de verhuurster] mogelijk geen btw aan de Belastingdienst verschuldigd was, niet relevant was voor de rechtsgrond van de betalingen. De grieven van [de huurster] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [de huurster] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.