ECLI:NL:RBMNE:2023:369

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
20/2652
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot deskundigenkosten en rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als verweerder en een verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na het intrekken van een beroep tegen een besluit van de Minister, waarbij bestuurlijke boetes zijn opgelegd aan de verzoekster vanwege overtredingen van de Meststoffenwetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister in een herziene beslissing op bezwaar de opgelegde boetes heeft laten vervallen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) besproken. De rechtbank oordeelt dat de verzoekster recht heeft op vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand en deskundigenkosten, maar niet alle geclaimde deskundigenkosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 837,- en de kosten voor deskundigen op € 2.626,50, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 3.463,50. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het griffierecht van € 354,- door de verweerder moet worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen geen zitting hebben verzocht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [vestigingsplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Kram).

Procesverloop

Met het besluit van 13 maart 2020 heeft verweerder aan de maatschap bestuurlijke boetes opgelegd met een totaalbedrag van € 55.366,10 vanwege overtredingen van de Meststoffenwetgeving.
In het besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en de boetes in stand gelaten.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op verzoek van verweerder en met instemming van verzoekster heeft de rechtbank de zaak aangehouden in afwachting op een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
Naar aanleiding van de uitspraak van het CBb van 26 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:191) heeft verweerder op 17 juni 2022 een herziene beslissing op bezwaar genomen. Met deze herziene beslissing is het bezwaar alsnog gegrond verklaard en zijn de opgelegde boetes komen te vervallen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij een zitting willen. Omdat partijen daarom niet hebben gevraagd, heeft de rechtbank de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
3. Het verzoek ziet op vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand en op vergoeding van deskundigenkosten. De rechtbank wijst het verzoek toe en veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.385,50. Hierna zal zij uitleggen hoe zij tot deze beoordeling is gekomen.
Rechtsbijstand
4. Verzoekster verzoekt om vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand in de beroepsfase. Bij de herziene beslissing op bezwaar heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. Voor de beroepsfase stelt de rechtbank deze kosten op grond van het op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
Deskundigenkosten
5. Verzoekster verzoekt ook om vergoeding van een bedrag van € 5.052,77 exclusief BTW aan deskundigenkosten voor het inschakelen van ing. [A] van [adviesbureau] Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster een specificatie toegezonden waarop werkzaamheden in de periode van 14 september 2018 tot en met 11 maart 2022 staan vermeld, met het aantal gewerkte uren en het uurtarief.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat slechts de kosten in de periode van 26 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 betrekking lijken te hebben op het deskundigenrapport van [adviesbureau] en voor vergoeding in aanmerking komen. Verder wijst verweerder op de uitspraak van het CBb van 21 januari 2020 [1] , waaruit volgt dat de kosten voor een deskundigenrapport niet voor vergoeding in aanmerking komen als de herziene beslissing op bezwaar het gevolg is van gewezen jurisprudentie, zoals ook in deze zaak het geval is.
7. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de deskundigenkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de herziene beslissing op bezwaar het gevolg is van nieuwe jurisprudentie van het CBb. Het is vaste rechtspraak dat de kosten voor het inschakelen van een deskundige voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. [2]
8. Voor de vraag of het inroepen van een deskundige in deze zaak redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.
9. De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan deze maatstaf voor zover het om de werkzaamheden van de deskundige in de periode van 26 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 gaat. De werkzaamheden in deze periode hadden betrekking op het opstellen van een technisch rapport. In dit rapport van 15 juli 2020 is ing. [A] ingegaan op gebruiksruimte van dierlijke meststoffen en verschillende afvoer mestcodes. Gelet op de overtredingen die verzoekster verweten werden, mocht zij ervan uitgaan dat ing. [A] met dit technisch inhoudelijke rapport een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige uitkomst van de zaak. Voor een proceskostenveroordeling voor deskundigenkosten is niet vereist dat het rapport uiteindelijk ook heeft bijgedragen aan het gewijzigde standpunt van verweerder.
10. Voor vergoeding van deskundigenkosten is vereist dat het resultaat van de werkzaamheden is neergelegd in een schriftelijk verslag. Kosten voor onder andere het plegen van vooroverleg en het bezoeken van locaties worden niet vergoed. In de periode van 26 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 is in totaal 25,5 uur besteed aan werkzaamheden die verband houden met het opstellen van een rapport. Deze totale tijdsbesteding vindt de rechtbank in relatie tot de omvang en de zwaarte van de zaak niet onredelijk. Verder oordeelt de rechtbank dat het door ing. [A] gehanteerde uurtarief van € 103,- niet onevenredig hoog is.
11. Naar het oordeel van de rechtbank was het inroepen van de deskundige over de periode tot aan het boetebesluit niet redelijkerwijs noodzakelijk. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Op de specificatie staan in de periode van 28 januari 2021 tot en met 11 maart 2022 de volgende werkzaamheden: facturen specificatie rechtsbijstand, overleg advocaat stand van zaken, terugkoppeling termijn rechtbank, bezwaarschrift korting GLB-subsidie, e-mail ingestuurd bezwaar, overleg advocaat. Deze werkzaamheden kunnen n iet direct gerelateerd worden aan het uitgebrachte deskundigenrapport en daarom oordeelt de rechtbank dat het niet redelijk is om deze kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
12. De rechtbank stelt deskundigenkosten die voor vergoeding in aanmerking komen vast op (25,5 uur x € 103,- ) € 2.626,50.
Conclusie
13. De rechtbank wijst het verzoek toe en veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een totaalbedrag € 3.463,50 (€ 837,- + € 2.626,50)
Griffierecht
14. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 3.463,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van het CBb van 25 augustus 2020, ECLI:NL:CBB:2020:577.