ECLI:NL:RBMNE:2023:3551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
UTR 21/4266
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en proceskostenveroordeling in belastingzaak met betrekking tot WOZ-waarde

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar toegestaan om een informatiebeschikking te nemen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, maar heeft niet tijdig de gevraagde inlichtingen verstrekt. De heffingsambtenaar heeft daarop een informatiebeschikking genomen, waartegen eiser in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in zijn recht stond om de informatiebeschikking te nemen en dat er geen schending was van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser kreeg een termijn van zes weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking voor de jaren 2022 en 2023, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (de heffingsambtenaar)

(gemachtigde: I.K. Beek).

Inleiding

De heffingsambtenaar heeft een beschikking genomen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en daarbij de waarde van de onroerende zaak [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar eiser in de brief van 8 april 2021 op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzocht om inlichtingen te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft eiser het Formulier Secondaire Kenmerken (IFSO) verstuurd en verzocht binnen vier weken inlichtingen te geven over de toestand van de woning. In deze brief heeft de heffingsambtenaar erop gewezen dat, als het formulier niet binnen de gestelde tijd wordt geretourneerd, er een informatiebeschikking wordt genomen. Daarbij is opgenomen dat dit inhoudt dat er met betrekking tot de gevraagde gegevens een omgekeerde en verzwaarde bewijslast geldt.|
Eiser heeft de gevraagde inlichtingen niet binnen de gestelde termijn aangeleverd. De heffingsambtenaar heeft daarom op 13 mei 2021 een informatiebeschikking genomen.
Eiser heeft op 28 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak van bezwaar van 9 september 2021 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen op 21 oktober 2021 beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op 10 januari 2022 de uitspraak op bezwaar van 9 september 2021 ingetrokken en een vervangende uitspraak op bezwaar genomen, waarin de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet het beroep van eiser ook op de uitspraak van bezwaar van 10 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
6. De heffingsambtenaar heeft vooraf het verzoek gedaan de beroepen van UTR 21/4252 en UTR 21/4266 gevoegd te behandelden in verband met de grote overeenkomsten. De rechtbank heeft de zaken daarom gevoegd behandeld op de zitting van 11 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
7. Op 22 augustus 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van de uitkomst van een hoger beroepsprocedure bij het Gerechtshof. Op 22 november 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak [1] gedaan. Op 10 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar zijn zienswijze en reactie kenbaar gemaakt. Op 30 januari 2023 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld haar zienswijze en reactie kenbaar te maken. Dit heeft de gemachtigde van eiser niet gedaan.
8. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 13 april 2023 en de zaken weer gesplitst. Vandaag wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Vaststellen informatiebeschikking in bezwaar
9. In geschil is of de heffingsambtenaar in bezwaar een informatiebeschikking mocht nemen en of de heffingsambtenaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
10. Op grond van artikel 47 AWR moet eiser aan de heffingsambtenaar de gevraagde gegevens en inlichtingen verstrekken, die van belang zijn voor de belastingheffing. Als eiser niet aan deze voorwaarde voldoet kan de heffingsambtenaar op grond van artikel 52a AWR een informatiebeschikking nemen.
11. Artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ verklaart met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de AWR van overeenkomstige toepassing.
12. Volgens het arrest van de Hoge Raad [2] blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 52a van de AWR dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de onderzoeksbevoegdheden van de heffingsambtenaar in de bezwaarfase te beperken. Ook dan gelden de bevoegdheden van de heffingsambtenaar in bezwaar onverkort.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is het de heffingsambtenaar toegestaan in de bezwaarfase inlichtingen te vragen en daarbij zo nodig een informatiebeschikking te nemen. Uit het bezwaarschrift volgt, dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak wordt betwist. Nu de vragen zien op de feitelijk staat van de onroerende zaak, heeft de heffingsambtenaar zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het antwoord op zijn vragen van belang kan zijn voor de heroverweging van de vastgestelde waarde van de onroerende zaak en daarmee voor de uitspraak op bezwaar.
Schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur
14. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De heffingsambtenaar heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het verbod op willekeur en fair play gehandeld. Ook stelt eiser dat er sprake is van détournement de pouvoir. De heffingsambtenaar keert ten onrechte de bewijslast om en probeert hiermee artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van de Uitvoeringsregeling buiten spel te zetten. Eiser wijst er verder op dat artikel 52a van de AWR is bedoeld als noodgreep. Eiser stelt verder dat de heffingsambtenaar het formulier enkel stuurt aan gemachtigden die op een zogenoemde “no cure no pay” basis werken. Doordat veelal niet de gemachtigde van eiser maar enkel eiser zelf de in het formulier gestelde vragen kan beantwoorden, heeft de heffingsambtenaar in feite de gemachtigde buiten spel gezet. Door op deze wijze te handelen, handelt de heffingsambtenaar volgens eiser in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
15. De heffingsambtenaar brengt hiertegen in, dat in alle zaken die door tussenkomst van een gemachtigde zijn gestart een dergelijk verzoek hebben gekregen. Belanghebbenden die zelf bezwaar indienen kunnen door de heffingsambtenaar direct worden benaderd om dezelfde informatie te verkrijgen als waar in het formulier om wordt gevraagd. Verder stelt de heffingsambtenaar dat er in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats vindt van de vastgestelde WOZ-waarde.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij het vaststellen van de informatiebeschikking niet geschonden. Bij een volledige heroverweging van de WOZ-waarde is de in het formulier gevraagde informatie over de feitelijke staat van de onroerende zaak van belang. Het staat eiser vrij om na ontvangst van de stukken waar zij in het bezwaarschrift om heeft gevraagd, het bezwaar nader te motiveren.
17. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt, dat de heffingsambtenaar belanghebbenden die zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde ongelijk worden behandeld of dat bij belanghebbenden die zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde ongelijk heeft behandeld ten opzichte van belanghebbenden die zich niet laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank ziet geen grond voor de veronderstelling van eiser dat het formulier alleen wordt gestuurd in gevallen waarin een belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde die op “no cure no pay” basis werkt. Dat de heffingsambtenaar na de indiening van een bezwaarschrift wel telefonisch contact opneemt, maar dit niet doet als het bezwaarschrift door een gemachtigde wordt ingediend, maakt dit niet anders.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld bij het vaststellen van de informatiebeschikking.
18. De heffingsambtenaar mocht dan ook de informatiebeschikking voor zover deze is gegeven met betrekking tot de uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking voor het kalenderjaar 2021, vaststellen. Voor zover de informatiebeschikking ziet op de vaststelling van de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2022 en 2023, dient deze vernietigd te worden. De heffingsambtenaar heeft immers geen vragen gesteld met betrekking tot het vaststellen van de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor deze jaren, zodat niet vast staat dat eiser niet of niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52 van de Awr [3] .
20. Nu de informatiebeschikking in stand blijft voor zover deze betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking voor het kalenderjaar 2021, zal de rechtbank eiser een termijn van zes weken geven om de in de informatiebeschikking gestelde vragen alsnog te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.
21. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

Proceskosten en griffierecht

22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat de heffingsambtenaar aan eiser het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
23. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266,- (1 punt voor het indienden van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een factor 1). Daarbij is de rechtbank voor de beroepsfase in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 837,-. [4]
24. De heffingsambtenaar verzoekt om een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) in bezwaar, omdat er sprake is van geringe werkzaamheden die de gemachtigde tot de uitspraak op bezwaar heeft moeten verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2022 en 2023;
- bepaalt dat eiser binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dagtekening van deze uitspraak, de in de informatiebeschikking gestelde vragen met betrekking tot de uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking voor het kalenderjaar 2021 dient te beantwoorden en de daarin verzochte informatie dient te verstrekken,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266,-; en
- veroordeelt de heffingsambtenaar aan eiser het door haar betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10087
2.Arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895.
3.Zie ECLI:NL:GHARL:2022:10087, r. 4.12.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.