Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar van de woning. De woning is een in 1955 gebouwde maisonnette met twee balkons en een tuin. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 101 m².
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiseres bepleit in beroep een hogere waarde, namelijk € 329.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde van € 274.000,-.
Strijd met de goede procesorde?
3. De rechtbank moet de goede procesorde bewaken, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
4. De heffingsambtenaar heeft op de zitting gesteld dat het pas op de zitting bepleiten van een hogere waarde in strijd is met een goede procesorde. Hij heeft zich daar niet op kunnen voorbereiden. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Eiseres had in bezwaar weliswaar een lagere waarde bepleit (€ 263.000,-), maar in beroep is in de ‘pinpointbrief’ van 14 april 2023 al een hogere waarde bepleit, omdat het een verhuurde zelfstandige woonruimte betreft en gemachtigde voor dergelijke woningen juist hogere waarden bepleit om een hogere (nieuwe aanvangs) huur te kunnen bevorderen en een hypothecaire financiering te vereenvoudigen. Dat het voor eiseres zou moeten gaan om een hogere waarde was dus voor de zitting al bekend.
5. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
6. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2020 in dit geval niet te laag is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
7. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in de wijk Ondiep, te weten:
- [adres 2] , maisonnette, verkocht op 19 november 2019 voor
- [adres 3] , appartement, verkocht op 22 oktober 2019 voor € 375.000,-;
- [adres 4] , appartement, verkocht op 17 december 2018 voor € 361.000,-.
Heeft de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk gemaakt?
8. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift, de taxatiematrix en de toelichting op de zitting er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te laag is vastgesteld. De rechtbank kan de toelichting van de heffingsambtenaar volgen dat de verkoop van de buurwoning goed vergelijkbaar is en laat zien dat de waarde niet te laag is vastgesteld. De buurwoning had ten tijde van de verkoop een matige staat van onderhoud en eenvoudige voorzieningen. De woning van eiseres scoort op die punten wel wat beter, maar heeft niet de luxe voorzieningen en de goede staat van onderhoud zoals de referentiewoningen aan Oudenoord. Afgezet tegen die beter onderhouden woningen en de buurwoning, is voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te laag is.
9. Over wat eiseres heeft aangevoerd over de grondstaffels merkt de rechtbank op dat het hier gaat om een maisonnette en geen grondgebonden woning, zodat een grondstaffel niet relevant is. Verder is de gemachtigde van eiseres gehoord op een online hoorzitting op
24 augustus 2021 en heeft hij bevestigd dat hij alle stukken van de heffingsambtenaar heeft ontvangen.
Huurder/gebruiker niet opgeroepen om deel te nemen aan de procedure
10. Eiseres heeft er in de ‘pinpointbrief’ op gewezen dat de rechtbank ten onrechte de huurder van de woning niet in de gelegenheid heeft gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid dateert van na de datum van de uitspraak op bezwaar. Alleen al daarom kan dit niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Met de beantwoording van de vraag of belanghebbende partijen wel of niet hadden moeten worden betrokken in de procedure is bovendien niet het belang van de eisende partij gediend, maar de belangen van die eventuele derde partijen.
Immateriële schadevergoeding
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd.
12. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De periode die moet worden beoordeeld begint op de datum waarop het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet.
13. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar gelet op ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 15 maart 2021 en de datum van de uitspraak op 7 juli 2023, meer dan twee jaar heeft geduurd. De bezwaarfase heeft langer dan een half jaar geduurd. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift, minder dan anderhalf jaar geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn met krap vier maanden is in dit geval te wijten aan de heffingsambtenaar.
14. De vraag die vervolgens voorligt, is hoe hoog de schadevergoeding zou moeten zijn. Voor iedere periode van zes maanden overschrijding van de redelijke termijn moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een immateriële schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, waarbij het totaal van de termijnoverschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank oordeelt dat er, binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM daarvoor biedt, door de Nederlandse bestuursrechter gedifferentieerd moet worden bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn.
15. De rechtbank overweegt in algemene zin dat het bij een procedure op grond van de Wet WOZ gaat om een eenmalige belastingaanslag, die niet doorwerkt in de toekomst. De WOZ-waarde wordt immers ieder kalenderjaar opnieuw vastgesteld door de heffingsambtenaar, waarna daartegen ieder jaar rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Wel is van belang dat het hier gaat om belastingheffing en daarmee om een – gerechtvaardigde – inmenging op het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Er is dan ook een fundamenteel recht in het geding.
16. De rechtbank overweegt verder dat de belangen in deze zaak alleen financieel van aard zijn. De rechtbank vindt de spanning en stress die met een zaak als deze gepaard kunnen gaan, niet opwegen tegen de spanning en stress van iemand die in afwachting is van een bestuursrechtelijke procedure over bijvoorbeeld een verblijfsvergunning of een uitkering. De financiële belangen in deze zaak zijn bovendien relatief klein. Eiseres heeft meerdere onroerende zaken als zakelijk verhuurder, waardoor financiële belangen ook gebruikelijker zijn. Het financiële belang in deze zaak zou daarom voor meer stress en spanning zorgen bij een doorsnee particulier dan het bij eiseres doet. Alles afwegend vindt de rechtbank een schadevergoeding van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in deze zaak billijk.
17. In dit geval is de redelijke termijn met krap vier maanden overschreden. Afgerond naar boven leidt dat in deze zaak tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding is te wijten aan de heffingsambtenaar. De rechtbank zal daarom de heffingsambtenaar daartoe veroordelen.
18. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
19. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd.Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
20. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in haar proceskosten die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
21. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
22. Omdat de rechtbank een schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn toekent, is er in beginsel wel aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de rechtsbijstandskosten die met het oog op het verzoek om schadevergoeding zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstandskosten daarom beoordelen aan de hand van de vraag welke kosten redelijkerwijs gemaakt moesten worden door de gemachtigde van eiseres.
23. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedure over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
24. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te laag is vastgesteld, is het beroep ongegrond. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn moet de heffingsambtenaar een bedrag van € 50,- aan schadevergoeding aan eiseres betalen.