Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
1.[eiser sub 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,hierna te noemen: [eiser sub 1] ,2. [eiser sub 2] ,wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers, hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s. (in mannelijk meervoud),
gemachtigde: mr. J. Bel,
[gedaagde] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. van der Meulen.
1.De procedure
- de betekende dagvaarding van 25 mei 2023 met 11 producties,
- de aanvullende producties 12 en 13 van [eiser sub 1] c.s.,
- de conclusie van antwoord met 9 producties, op de griffie ontvangen op 6 juni 2023,
- de aanvullende productie 10 van [gedaagde] .
€ 3.410,00, waarbij op het loon van [eiser sub 2] 10% in mindering wordt gebracht, omdat hij gebruik maakt van de regeling Generatiepact.
3.Waar gaat deze zaak in de kern over?
4.De beoordeling
De enkele omstandigheid dat [eiser sub 1] c.s. een paar maanden hebben laten verlopen voordat zij tot het instellen van hun vorderingen in kort geding zijn overgegaan, betekent nog niet dat daarmee geen spoedeisend belang bij de vordering bestaat. Beoordeeld moet worden of, gelet op de omstandigheden van het geval, (nog) voldoende spoedeisend belang bij de vordering bestaat. Dat is hier het geval, omdat duidelijk is dat [eiser sub 2] en [eiser sub 3] per 1 juli 2023 geen ploegentoeslag meer zullen ontvangen en [eiser sub 1] per 1 november 2023 niet meer. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser sub 1] c.s. gegeven.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een zaak niet geschikt is voor behandeling in kort geding bij 1) feitelijke onhelderheid of 2) wanneer de rechter de gevolgen van een door haar te geven beslissing niet kan overzien. Daar is hier geen sprake van, omdat de feiten in deze zaak helder en overzichtelijk zijn en de gevolgen van de beslissing van de rechter hier ook goed te overzien zijn.
Dat betekent dat de zaak geschikt is om in kort geding te behandelen, zodat de zaak inhoudelijk zal worden beoordeeld.
De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet, omdat voor de vraag of sprake is van een verworven recht het juist niet alleen gaat om wat in de arbeidsovereenkomst staat, maar dat ook moet worden gekeken naar hoe uitvoering is gegeven aan de arbeidsovereenkomst aan de hand van de onder rechtsoverweging 4.8. genoemde gezichtspunten.
Als alternatieven hebben [eiser sub 1] c.s. genoemd dat [gedaagde] de keus had moeten maken [eiser sub 1] c.s. in tweeploegendiensten te laten werken of de uitzendkrachten niet langer in te zetten in drieploegendiensten maar enkel in de dagdiensten zodat [eiser sub 1] c.s. de drieploegendiensten hadden kunnen behouden.
Daarnaast heeft [gedaagde] de afbouwregeling van de ploegentoeslag uit de cao toegepast. De kantonrechter begrijpt dat dit een druppel op de gloeiende plaat is, maar met deze regeling zijn de gevolgen voor [eiser sub 1] c.s. wel zoveel mogelijk verzacht.
Dat [eiser sub 1] c.s. hiermee een zodanig zwaarwegend belang hebben dat dit moet worden afgewogen tegen het belang van [gedaagde] , is door [eiser sub 1] c.s. dus niet aannemelijk gemaakt.
Van belang is dus of de maatregel van [gedaagde] om zestigplussers niet meer in drieploegendiensten te werk te stellen onderdeel is van een leeftijdsbewust personeelsbeleid en zo ja, of dit beleid als geheel objectief gerechtvaardigd is (artikel 7, aanhef en onderdeel c WGBL).
De kantonrechter volgt [eiser sub 1] c.s. daar niet in, omdat dat het aan [gedaagde] als werkgever is om in het kader van kostenbesparende maatregelen de beslissing te nemen die zij juist vindt. Dat [gedaagde] niet gekozen heeft om aan de hand van het afspiegelingsbeginsel werknemers te selecteren die worden overgeplaatst naar de dagdiensten, levert evenmin leeftijdsdiscriminatie op gelet op de voorgaande overwegingen.