ECLI:NL:RBMNE:2023:325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
22/3713
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer. De werknemer had per 11 oktober 2021 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had besloten dat hij geen recht had op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) vanwege de niet-duurzame aard van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de argumenten van de werkgeefster en de werknemer beoordeeld, waarbij de focus lag op de medische beoordeling en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat er voldoende aanknopingspunten waren voor verbetering van zijn situatie op basis van de ingezette behandeling. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden en dat de motivering van het Uwv voldoende was. Het beroep van de werkgeefster werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat de werknemer recht had op een WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: C. Rigters-Snijders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: M.G. Velten).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats 2]

(gemachtigde: mr. R.de Jong).
Hierna zullen partijen worden genoemd: de werkgeefster, het Uwv en de werknemer.

Inleiding

1. Met het besluit van 24 december 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv besloten dat de werknemer per 11 oktober 2021 recht heeft op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij bepaald op 80-100%.
1.1.
Zowel de werkgeefster als de werknemer heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van de werkgeefster en de werknemer ongegrond verklaard.
1.3.
De werkgeefster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. De werkgeefster en haar gemachtigde, gemachtigde van het Uwv, en de werknemer hebben zich afgemeld voor de zitting. De gemachtigde van de werknemer is, zonder berichtgeving van verhindering, niet verschenen.
1.5.
De werknemer heeft toestemming gegeven voor het delen van de medische informatie.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het recht op de WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die de werkgeefster heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. De werknemer is consultant geweest bij de werkgeefster voor wisselende uren per week en is op 14 oktober 2019 uitgevallen. Vervolgens heeft de werknemer op 5 juli 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft aan de werknemer een WGA-uitkering toegekend omdat hij per 11 oktober 2021 geen benutbare mogelijkheden heeft en daarom 80-100% (volledig) arbeidsongeschikt is.
Het geschil
5. De werkgeefster en de werknemer vinden dat er recht bestaat op een uitkering op grond van de inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA). Omdat de werknemer vanaf 11 oktober 2021 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, bestaat er volgens het Uwv geen recht op een IVA-uitkering. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren brengen, beoordelen of het bestreden besluit van het Uwv juist is.
Beoordelingskader
6. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Als een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, brengt de aard van de betrokken belangen mee dat het Uwv het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert. [1]
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
7. De werkgeefster voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de werknemer niet door een verzekeringsarts is onderzocht.
7.1.
Vastgesteld wordt dat de werknemer niet is onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de primaire fase is hij onderzocht door een arts van het Uwv, niet zijnde een verzekeringsarts, en in de bezwaarfase is er geen spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geweest.
7.1.1.
Ten aanzien van het niet plaatsvinden van het spreekuurcontact door een verzekeringsarts in bezwaar is de hoofdregel, zoals die voortvloeit uit de vaste rechtspraak [2] , dat dit moet plaatsvinden als in de primaire fase de beoordeling door een arts heeft plaatsgevonden. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek in de regel niet volstaan. Als dan toch door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt afgezien van spreekuurcontact, dan moet dat deugdelijk worden gemotiveerd.
7.1.2.
Uit het rapport van 23 december 2021 van de primaire arts blijkt dat hij het dossier en de medische gegevens heeft bestudeerd en op 22 december 2021 een spreekuur met de werknemer heeft gehouden. Tijdens het spreekuur heeft de arts een uitgebreide anamnese afgenomen en is de werknemer psychisch onderzocht. Ook is informatie van de bedrijfsarts en van de GZ-psycholoog bij de beoordeling betrokken. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2022 blijkt dat deze arts zijn conclusies heeft gebaseerd op het rapport van de primaire arts, de overige informatie in het dossier en de gronden van bezwaar, waaronder de door de werkgeefster overgelegd rapportage van haar medisch adviseur van 17 februari 2022. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de behandelend sector opgevraagd en bij de herbeoordeling betrokken.
7.1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat een fysiek spreekuur in de bezwaarfase geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. Zo was de medische situatie bij de primaire arts bekend, heeft in de primaire fase een volledig onderzoek plaatsgehad waarbij de uitgebreide informatie van de behandelend sector van de werknemer voorhanden was en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat alle bevindingen van de primaire arts in overeenstemming waren met die van de behandelend sector. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bij de behandelend sector verkregen extra informatie van de GGZ-verpleegkundige betrokken. Een herhaald spreekuur zal de voorgeschiedenis niet wijzigen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit geldt voor de door de werknemer genoemde klachten, de behandelingen, het medicijngebruik en de bevindingen bij het onderzoek omdat dit alles wordt bevestigd met de medische informatie van de behandelend sector. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft een spreekuur geen nieuwe medische informatie voor de beoordeling op of rondom 11 oktober 2021.
7.1.4.
Tegen deze achtergrond volgt de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in dit geval een eigen psychisch onderzoek geen nieuwe inzichten over de beperkingen van de werknemer zou hebben opgeleverd. Naar voren komt dat bij de werknemer sprake is van vrij zware psychische problematiek, waarvoor hij verschillende behandelprogramma’s volgt. Ten tijde van de beoordeling van het bezwaar was die situatie onveranderd. Het gaat er dus om hoe de medische informatie van de behandelaars en de door de primaire arts tijdens zijn spreekuur verkregen onderzoeksgegevens moeten worden vertaald. De werkgeefster heeft niets inhoudelijks ingebracht tegen de uitvoerige motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom in bezwaar van het spreekuurcontact is afgezien. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk heeft gegeven op de hoogte te zijn geweest van de aard van alle relevante door de werknemer geclaimde klachten, en bij het onderzoek en de beoordeling alle aanwezige medische informatie inzichtelijk heeft betrokken. De rechtbank vindt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar en in overeenstemming met de medische informatie die afkomstig is uit de behandelend sector. Daarom kan niet worden ingezien waarom in dit geval de handelwijze van het Uwv in bezwaar als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de (verzekerings)artsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
8. De werkgeefster stelt dat er ten onrechte nagelaten is om een fictieve functionele mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen en op basis van die FML een loonkundige schatting te laten verrichten door een arbeidsdeskundige. Indien op basis van de fictieve FML onvoldoende functies kunnen worden geduid, dient aan de werknemer een IVA-uitkering te worden toegekend, aldus de werkgeefster. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de werkgeefster de rapporten van 7 juli 2022 en 21 oktober 2022 van de door haar ingeschakelde medisch adviseur [naam] overgelegd.
8.1.
Vast staat dat bij de werknemer op 11 oktober 2021 sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. [3] De vraag die voorligt is of het Uwv tevens had moeten beoordelen welke psychische beperkingen van de werknemer per 11 oktober 2021 duurzaam van aard waren, waarbij deze beperkingen in een FML zouden zijn neergelegd en arbeidskundig onderzoek had moeten volgen naar de vraag of met die beperkingen reeds sprake zou zijn van duurzame arbeidsongeschiktheid.
Duurzaamheid
8.1.1.
Van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is sprake als een verzekerde als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie, maar ook een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. [4]
8.1.2.
Volgens vaste rechtspraak [5] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een motivering vereist die ziet op een mogelijk resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De verzekeringsarts beoordeelt dit volgens drie stappen van het stappenplan volgens het vastgestelde beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen’. Dit beoordelingskader is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het beoordelen van de vraag of de arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken. Ook als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet, is niet reeds daarom sprake van een motiveringsgebrek, als in dat concrete geval het besluit is voorzien van een deugdelijke motivering.
8.1.3.
In stap 1 is de situatie aan de orde dat verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is. In stap 2 gaat het om mensen waarbij verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten. De verzekeringsarts beoordeelt of er in het eerstkomende jaar een verbetering kan worden verwacht. Er moet dan gekozen worden tussen een situatie waarin er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2a) en een situatie waarin verbetering in deze periode niet of nauwelijks te verwachten is (stap 2b). Als argumenten voor een keuze ontbreken dient te worden uitgegaan van redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 is van toepassing als verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is.
8.1.4.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2022 blijkt dat getoetst is aan het stappenplan. Deze arts geeft aan dat de werknemer geen progressieve of stabiele ziekte zonder behandelmogelijkheden heeft. De werknemer heeft een depressieve stoornis en een angststoornis, maar er is bij hem geen sprake van een definitieve psychische defecttoestand zonder behandelmogelijkheden. De werknemer is immers niet meer opgenomen, niet meer suïcidaal en volgt groepstherapie. Verder wordt antidepressiva afgebouwd en omgezet. Hij wordt geactiveerd, begeleid en nog behandeld (stap 1). Vanuit een geïndiceerde opname is de werknemer stap voor stap verdere behandeling aan het volgen, zoals groepstherapie en overgang naar andere medicatie. Als de behandeling niet effectief is, dan moet op andere medicatie worden overgegaan en bij voldoende succes dient de medicatie ten minste zes tot twaalf maanden worden voortgezet. Daarom zijn niet alle behandelmogelijkheden benut en afgerond. De behandeling is ‘evidenced based’ waarvan bewezen is dat dit effectief is (stap 2). Dat de verbetering tot op heden matig is, wil volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zeggen dat verbetering niet meer mogelijk is. Gesteld kan worden dat de behandeling langduriger zal zijn dan zes maanden na 11 oktober 2021. In december 2021 moet de medicatie nog worden omgezet, een dergelijke omzetting vergt meerdere maanden. Daarna dient de groepsbehandeling nog afgerond te worden. Verder geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat afhankelijk van de resultaten van de behandeling, deze afgerond kan zijn, dan wel aanvullende behandeling in de vorm van nogmaals groepsbehandeling mogelijk is. Wat het effect van de lopende en komende behandeling zal hebben op het functioneren van de werknemer, is op het moment van beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet bekend (stap 3).
8.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat er in het licht van het beoordelingskader voldoende aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat de omzetting van medicatie en groepstherapie een reële behandelmogelijkheid is die ertoe kan leiden dat bij de werknemer sprake is van een meer dan geringe kans op herstel binnen het eerstkomende jaar na aanvang van de behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat bij de werknemer verbetering valt te verwachten, nu het effect van de lopende en de komende behandeling nog niet bekend is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de omzetting van de medicatie pas in december 2021 zal starten en dat deze omzetting meerdere maanden vergt en dus een situatie is van langere termijn. Bij onvoldoende resultaat kan ook nog een aanvullende groepsbehandeling gestart worden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de werknemer op 11 oktober 2021 niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Fictieve FML
8.2.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 juni 2022 voldoende gemotiveerd dat hij een verbetering van de belastbaarheid bij de werknemer aannemelijk acht. De rechtbank volgt verder de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het niet mogelijk is om een fictieve FML op te stellen waarbij een duidelijk onderscheid te maken is tussen duurzame en niet duurzame beperkingen van de werknemer. Het is namelijk niet duidelijk op welke wijze de psychische belastbaarheid van de werknemer zal verbeteren als gevolg van de ingezette behandeling en evenmin is duidelijk welke beperkingen daarbij uiteindelijk zullen resteren. Ook is niet duidelijk op welk deelgebied (depressie of angst) de grootste afname van de beperkingen bij de werknemer zal optreden. Dit leidt tot tal van verschillende opties en tal van verschillende combinaties in afname van beperkingen. Daarbij komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de medicatie wordt afgebouwd en anders wordt ingesteld en dat een deel van de klachten mogelijk gerelateerd is aan bijverschijnselen van deze medicatie. De rechtbank volgt de werkgeefster daarom niet in haar stelling dat het Uwv voor blijvend aanwezige beperkingen een fictieve FML had moeten opstellen en een arbeidsdeskundig onderzoek had moeten laten verrichten.
8.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft bepaald dat de werknemer per 11 oktober 2021 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, maar voor een WGA-uitkering waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 80-100 is gesteld. Het bestreden besluit kan standhouden.
10. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:258.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit.
4.Artikel 4, van de Wet WIA.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.