ECLI:NL:RBMNE:2023:3233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
555352
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering in kort geding met betrekking tot bedrijfsdebiet en corporate opportunity

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een inzagevordering ingesteld in kort geding tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] B.V., [gedaagde sub 3] B.V., [gedaagde sub 4] B.V., en [gedaagde sub 5] B.V. De vordering is gericht op het verkrijgen van inzage in een groot aantal bescheiden die volgens [eiseres] noodzakelijk zijn voor een lopende bodemprocedure. [eiseres] stelt dat haar bedrijfsdebiet, dat gebaseerd is op de PEC/PEM-methode, onrechtmatig is ontnomen door [gedaagde sub 1] en andere gedaagden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er weliswaar sprake is van een spoedeisend belang, maar dat [eiseres] niet voldoende rechtmatig belang heeft aangetoond voor de gevorderde inzage. De vorderingen zijn afgewezen omdat de gevraagde stukken te algemeen zijn en er onvoldoende bewijs is geleverd van de onrechtmatige handelingen van de gedaagden. In reconventie hebben [gedaagden sub 5 en sub 6] opheffing van het beslag gevorderd, wat ook is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/555352 / KG ZA 23-185
Vonnis in kort geding van 4 juli 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaten: mrs. Y.A. Wehrmeijer, L.H.J. Baijer en A.E. van Eck te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V., t.h.o.n. [handelsnaam] ,

te [vestigingsplaats 6] ,
advocaat: mr. M.H.G. Plieger te Nieuwegein,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,

2.2. [gedaagde sub 2] B.V.,

te [vestigingsplaats 2] ,
advocaten: mrs. L. van Leeuwen en T.E. Deenik te Haarlem,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,

3.3. [gedaagde sub 3] B.V.,

te [vestigingsplaats 3] ,
advocaat: mr. K.A. Cerutti te Hoorn Nh,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,

4.[gedaagde sub 4] B.V.,

te [vestigingsplaats 4] ,
advocaten: mrs. J.M. van den Hil-ten Thij en H.A. de Haas van Dorsser te Amsterdam,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,

5.[gedaagde sub 5] B.V.,

te [vestigingsplaats 5] ,
advocaten: mrs. L. van Leeuwen en T.E. Deenik te Haarlem,

6.[gedaagde sub 6] B.V.,te [vestigingsplaats 5] ,

advocaten: mrs. L. van Leeuwen en T.E. Deenik te Haarlem,
gedaagden sub 5 en 6 hierna samen te noemen: [gedaagden sub 5 en sub 6] ,
gedaagde partijen.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen met producties 1 t/m 67
- de akte overlegging producties 68 t/m 79 van [eiseres]
- de akte overlegging producties 80 t/m 83 van [eiseres]
- de akte overlegging producties A t/m E van [gedaagde sub 1]
- de akte tot niet ontvankelijkheid van [gedaagde sub 4]
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 7 van [gedaagde sub 4]
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 3 van [gedaagde sub 2] en
[gedaagden sub 5 en sub 6]
- de producties 1 t/m 4 van [gedaagde sub 3]
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota’s van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 5 en sub 6] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] .

2.Waar gaat het over?

Kern
2.1.
[eiseres] vordert in conventie afschrift en inzage van een groot aantal bescheiden bij meerdere gedaagden, die volgens [eiseres] (mogelijk) allemaal (in meer of mindere mate) een rol hebben gespeeld bij het op onrechtmatige wijze afnemen van het bedrijfsdebiet/corporate opportunity van [eiseres] door [gedaagde sub 1] via onder andere de Pilot [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] -pilot) van Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ) en het [gedaagde sub 2] Platform (hierna: [gedaagde sub 2] -platform) van [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft al een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde sub 1] en nog een aantal andere partijen (niet gedaagden) en stelt de bescheiden nodig te hebben in die procedure en om haar rechtspositie tegenover de andere gedaagden te bepalen.
2.2.
Deze inzageprocedure volgt op de bewijsbeslagen, die onder [gedaagde sub 1] en ten laste van haar onder [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] als derden zijn gelegd. Naar aanleiding van de bevindingen van de deurwaarder tijdens de inbeslagneming is vervolgens ook onder [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] B.V. conservatoir bewijsbeslag gelegd. [gedaagden sub 5 en sub 6] heeft in reconventie opheffing van het onder haar gelegde beslag gevorderd, omdat zij meent dat het beslag nietig is vanwege met nietigheid bedreigde vormverzuimen.
2.3.
De vorderingen zullen zowel in conventie als in reconventie worden afgewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Wat is er aan de hand?
2.4.
Het draait allemaal om de PEC/PEM-methode, dat volgens [eiseres] een waardevol bedrijfsdebiet voor haar vormt. PEC staat voor Personal Employability Center en het daarmee samenhangende PEM voor Personal Employability Mapping. Deze methode is volgens [eiseres] ontwikkeld door dr. [A] (hierna: [A] ) en is volgens eigen zeggen een innovatieve methode waarmee het individu op intrinsieke wijze (competenties, kenmerken en talenten) in kaart wordt gebracht op basis van een data gestuurde persoonlijke analyse. Hét verschil tussen de PEM-methode en reeds bestaande meetinstrumenten is volgens [eiseres] dat bij de PEM-methode het individu centraal terwijl dit bij andere meetinstrumenten de betreffende functie is. De uitkomsten van de PEM-analyse, als ook diverse andere ‘tools’ worden weergegeven in een online omgeving (het PEC), die door het individu (en bepaalde geselecteerde stakeholders) zelf kan worden geraadpleegd om actief te werken aan zijn/haar competentie en talentontwikkeling, aldus [eiseres] .
2.5.
[A] heeft op enig moment in 2017 de samenwerking gezocht met [gedaagde sub 1] , althans haar (indirect) bestuurder [bestuurder BV] (hierna: [bestuurder BV] ), om schaalvergroting te kunnen bereiken voor de vermarkting van de PEM/PEC-methode. Inhoud van die samenwerking was volgens [eiseres] dat de PEM/PEC-methode werd geïntegreerd in het al bestaande assessment platform van [gedaagde sub 1] en om vanuit die samenwerking uiteindelijk gezamenlijk een bedrijf te starten, waartoe eind 2018 [eiseres] is opgericht. Het was volgens [eiseres] de bedoeling dat [A] onder licentie de PEC/PEM-methode in zou brengen in [eiseres] en [gedaagde sub 1] onder licentie haar assessment platform, waarin het PEM/PEC was geïntegreerd. [B] (hierna: [B] ), volgens [eiseres] op dat moment werkzaam bij [gedaagde sub 1] en [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ), een andere vennootschap van [bestuurder BV] , werd door [bestuurder BV] naar voren geschoven om namens [eiseres] naar buiten toe als CEO dan wel verkoper op te treden. [gedaagde sub 1] betwist de door [eiseres] geschetste gang van zaken echter gemotiveerd.
2.6.
Vast staat dat [eiseres] op dit moment een lege vennootschap is met alleen [A] nog als (middellijk) bestuurder/aandeelhouder. Volgens [eiseres] is haar bedrijfsdebiet (PEM/PEC-methode) haar in een aantal stappen ontnomen en hebben alle gedaagden in deze procedure daar in meer of mindere mate een rol in gespeeld.
2.7.
Het begint allemaal met een pilot in de regio Noord-Holland Noord, uitgevoerd in opdracht van de Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ), kort gezegd een regionaal (overheids)samenwerkingsprogramma ter verbetering van de arbeidsmarkt met als (uiteindelijke) doel het opleveren van een (wat later is komen te heten) [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] ) platform voor de regio Noord-Holland Noord. De voorzitter van [naam stichting] is/was [C] (hierna: [C] ), vanuit het Ministerie van Sociale Zaken verantwoordelijk voor het aandachtsgebied ‘leven lang leren’. Volgens [eiseres] zijn de eerste contacten met [C] gelegd door [A] en was de PEM/PEC-methode uiteindelijk de basis van dit [gedaagde sub 2] -platform, waarbij het eveneens volgens [eiseres] de bedoeling was dat zij in het hele project vanuit de leverancierskant (opdrachtnemer) de leidende rol zou gaan spelen. Deze weergave van [eiseres] wordt door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] gemotiveerd betwist. Vast staat in ieder geval dat niet [eiseres] , maar [gedaagde sub 3] door [naam stichting] als leverancier wordt gecontracteerd.
2.8.
[gedaagde sub 3] heeft de ‘matching engine’, althans de portal waarin de kandidaten de vragenlijsten invulden, gemaakt, waarmee – volgens [eiseres] – via de PEM-methode, en volgens [gedaagde sub 3] via [gedaagde sub 1] , de data werden geanalyseerd en er een profiel van de deelnemer aan het [gedaagde sub 2] -programma uitrolt. Een andere speler betreft [gedaagde sub 4] , wiens platform wordt gebruikt om de zogenaamde (technische) achterkant van het [gedaagde sub 2] -platform te laten draaien en de daarvoor noodzakelijke koppelingen aan te leggen tussen bepaalde onderdelen om deze te laten samenwerken.
2.9.
Zoals al gezegd, staat vast dat [gedaagde sub 3] de contractspartij is geworden van [naam stichting] voor wat betreft het ‘bouwen’ van het [gedaagde sub 2] -platform. De stelling van [eiseres] is dat zij gedurende dat traject bewust buiten spel is gezet. [eiseres] wijst [gedaagde sub 1] als schuldige aan, en dan in het bijzonder in de personen van [bestuurder BV] en [B] . Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst [eiseres] onder andere naar de concept projectopdracht van 3 augustus 2020 (productie 37, dagvaarding) waar op de handtekeningenpagina de namen van [B] , namens [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [D] staan namens [gedaagde sub 3] , evenals [C] namens [naam stichting] . De definitieve projectopdracht van 15 september 2020 (productie 41, dagvaarding), is echter alleen nog getekend door [gedaagde sub 3] en [naam stichting] . [eiseres] en [gedaagde sub 1] komen daarop niet langer als contractspartijen voor. En zij wijst op een e-mailbericht van 26 januari 2021 van [C] (productie 48, dv) waarin zij schrijft dat [gedaagde sub 1] in het kader van de opdracht om het [gedaagde sub 2] -platform op te richten onderdeel is van [gedaagde sub 3] . Volgens [eiseres] hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] de opdracht voortgezet en hebben zij de aan [eiseres] toebehorende kennis geëxploiteerd.
2.10.
Volgens [eiseres] heeft [B] haar gedurende de pilot ten onrechte steeds voorgehouden dat de pilot niet succesvol was en niet zou worden voortgezet. Om die reden zou [bestuurder BV] op 11 juni 2021 ook ‘ineens’ zijn teruggetreden als bestuurder van [eiseres] .
Dat blijkt echter volgens [eiseres] helemaal niet waar te zijn gelet op het door [naam stichting] opgestelde einddocument (productie 54, dv). Daarin staat dat de pilot uiteindelijk tot 31 oktober 2021 heeft geduurd. Enkele weken voorafgaand aan de formele afronding van de pilot, op 13 oktober 2021, heeft de moedervennootschap van [gedaagde sub 3] , [bedrijf 2] B.V., een nieuwe vennootschap opgericht, genaamd [gedaagde sub 2] B.V. waarin vervolgens het [gedaagde sub 2] -platform is ondergebracht.
2.11.
Via de website van [gedaagde sub 2] wordt een platform aangeboden met een dashboard, talentenanalyse en een skills paspoort, dat volgens [eiseres] precies gelijk is aan de terminologie van de door [A] ontwikkelde PEM/PEC-methode. Op de website worden [gedaagde sub 1] en [naam stichting] als partners vermeld. Volgens [eiseres] blijkt hieruit dat het [gedaagde sub 2] -platform ook na het afronden van de pilot is voortgezet door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] , waarbij [gedaagde sub 2] het front end van het [gedaagde sub 2] -platform aanbiedt en [gedaagde sub 1] de daadwerkelijke assessment tool, en dat gelet op de gebruikte terminologie in dat platform gebruikt wordt gemaakt van de PEM/PEC-methode. Zij heeft daarvoor geen toestemming gegeven en ontvangt daar evenmin enige vergoeding voor.
2.12.
[eiseres] blijft daardoor achter met een aanzienlijke schade op grond waarvan zij er belang bij heeft om zo spoedig mogelijk openheid van zaken te krijgen. Zowel om haar rechtspositie nader te bepalen in de door haar gestarte bodemprocedure tegen onder meer [gedaagde sub 1] en om te kunnen vaststellen welke vorderingen zij heeft tegen [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] en de bestuurder van [gedaagde sub 2] , zijnde [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ). [gedaagden sub 5 en sub 6] is volgens [eiseres] bij de zaak betrokken, omdat [gedaagde sub 3] haar bedrijfsactiviteiten (met uitzondering van het [gedaagde sub 2] -platform en haar belang in [gedaagde sub 2] ) aan [gedaagden sub 5 en sub 6] zou hebben overgedragen.
2.13.
De hiervoor beschreven door [eiseres] geschetste weergave van de gebeurtenissen wordt door de respectievelijke gedaagden gemotiveerd betwist.
Beslaglegging
2.14.
[eiseres] heeft op 7 februari 2023 zoals gezegd conservatoir bewijsbeslag gelegd onder [gedaagde sub 1] en onder [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als derde partijen, op diverse (digitale) bescheiden (hierna: de beslagen bescheiden). En vervolgens ook onder [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] B.V. De beslagen bescheiden zijn in gerechtelijke bewaring gegeven. De beslagen bescheiden betreffen meer dan hetgeen waarvoor toestemming was verleend en moeten nog verder worden gesepareerd. Vanwege de omvang van de beslagen bescheiden heeft de deurwaarder voorgesteld om pas tot verdere separatie over te gaan nadat is beslist op een inzagevordering.
2.15.
De in deze procedure door [eiseres] gevorderde inzage ziet deels op bescheiden, die geacht moeten worden zich onder de (met toestemming) beslagen bescheiden te bevinden, maar deels ook op bescheiden waarvoor geen toestemming tot beslaglegging was verleend. De inzagevordering is dus omvangrijker.

3.De vorderingen

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert
primairten aanzien van alle gedaagden om:
toe te staan dat [eiseres] toestemming krijgt om een gedetailleerde beschrijving te ontvangen van de bescheiden die in gerechtelijke bewaring liggen bij deurwaarder;
te bepalen dat de deurwaarder en/of deskundige, eventueel bijgestaan door een (door de voorzieningenrechter te benoemen) IT-deskundige selecties mag maken op basis van het procesdossier in dit kort geding bij de bepaling van welke bescheiden onder de bepalingsreikwijdte van de hierna genoemde bescheiden vallen en conform het door [eiseres] beschreven inzageproces in hoofdstuk 9 van de dagvaarding;
toe te staan dat [eiseres] inzage en afschrift krijgt van de hierna genoemde bescheiden volgens het door [eiseres] beschreven inzageproces;
En ten aanzien van [gedaagde sub 1] om:
4. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot het verstrekken van (afschriften of uittreksels van) de volgende bescheiden:
1. over de periode 1 december 2018 t/m 31 oktober 2021:
1.1
Alle correspondentie, waaronder e-mailcorrespondentie (zowel [gedaagde sub 1] als voormalig ehrmvision e-mailadressen), whatsapp-correspondentie, Microsoft Teams chats, Microsoft Teams meeting opnames en Zoom chats in het kader van de Pilot [gedaagde sub 2] ( [gedaagde sub 2] -pilot) in ieder geval van of met de contactpersonen [B] , [bestuurder BV] , [D] , [E] en andere contactpersonen bij [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagden sub 5 en sub 6] , [C] en andere contactpersonen bij [naam stichting] dan wel de gemeente [gemeente] ;
1.2
Alle (concept)-overeenkomsten, die [gedaagde sub 1] in haar bezit heeft met betrekking tot de [gedaagde sub 2] -pilot, waaronder (maar niet gelimiteerd tot) (concept-) overeenkomsten met [naam stichting] , en/of [gedaagde sub 3] , althans [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] ;
1.3
Alle administratie, financiële administratie, bankafschriften en facturen die [gedaagde sub 1] in haar bezit heeft met betrekking tot de [gedaagde sub 2] -pilot, waaronder (maar niet gelimiteerd tot) facturen gestuurd aan en/of ontvangen van [naam stichting] , en/of [gedaagde sub 3] althans [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] ;
2. over de periode 11 juni 2021 tot heden:
2.1
Alle correspondentie, waaronder e-mailcorrespondentie (zowel [gedaagde sub 1] als voormalig ehrmvision e-mailadressen), whatsapp-correspondentie, Microsoft Teams chats, Microsoft Teams meeting opnames en Zoom chats in het kader van het [gedaagde sub 2] platform ( [gedaagde sub 2] -platform) in ieder geval van of met de contactpersonen [B] , [bestuurder BV] , [D] , [E] en andere contactpersonen bij [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] en contactpersonen bij [gedaagde sub 2] ;
2.2
Alle (concept)-overeenkomsten, die [gedaagde sub 1] in haar bezit heeft en/of is aangegaan met betrekking tot het [gedaagde sub 2] -platform, waaronder (maar niet gelimiteerd tot) overeenkomsten met [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] en [B] ;
2.3
Alle administratie, financiële administratie, bankafschriften en facturen, die [gedaagde sub 1] in haar bezit heeft met betrekking tot het [gedaagde sub 2] -platform, waaronder (maar niet gelimiteerd tot) facturen ontvangen van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] , alsmede aan hen gericht;
3. Alle data en databases in het bezit van [gedaagde sub 1] ten aanzien van de [gedaagde sub 2] -pilot, het
[gedaagde sub 2] -platform en andere vervolgopdrachten met betrekking tot de gebruikte
onderdelen van het PEC/PEM welke vermoed worden in de huidige assessment
tool aanwezig te zijn;
4. Alle data en databases in het bezit van [gedaagde sub 1] ten aanzien van [gedaagde sub 2] en het [gedaagde sub 2] -
platform voor zover betrekking op aantallen deelnemers en andere informatie die
inzicht geeft in schaal en omvang van het gebruik in het [gedaagde sub 2] -platform en
vervolgopdrachten;
5. te bepalen dat [gedaagde sub 1] moet toestaan dat de hiervoor beschreven afschriften van de bescheiden die in conservatoir bewijsbeslag zijn genomen, worden vrijgegeven conform het door [eiseres] beschreven inzageproces in hoofdstuk 9 van de dagvaarding, waarbij de deurwaarder zich ter zake mag laten bijstaan door de benoemde IT-deskundige;
6. [gedaagde sub 1] te veroordelen om de hiervoor beschreven bescheiden die niet in conservatoir bewijsbeslag zijn genomen overeenkomstig het in hoofdstuk 9 van de dagvaarding omschreven inzageproces binnen 7 dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag of gelegenheid (door [eiseres] te bepalen) dat [gedaagde sub 1] niet volledig voldoet aan dit bevel;
En ten aanzien van [gedaagde sub 2] om:
7. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het verstrekken van (afschriften of uittreksels van) de volgende bescheiden:
1. Alle correspondentie, e-mailcorrespondentie, whatsapp-correspondentie,
Microsoft Teams chats, Microsoft Teams meeting opnames en Zoom chats in het kader van het [gedaagde sub 2] -platform en de oprichting daarvan, in ieder geval van of met de contactpersonen [B] , [bestuurder BV] , [D] , [E] , andere contactpersonen bij [gedaagde sub 3] , contactpersonen van [bedrijf 3] , dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] en contactpersonen bij [gedaagde sub 1] (inclusief voormalig ehrmvision adressen);
2. Alle (concept)-overeenkomsten die [gedaagde sub 2] in haar bezit heeft en/of is aangegaan in
het kader van het [gedaagde sub 2] -platform, waaronder (maar niet gelimiteerd tot) overeenkomsten met [gedaagde sub 1] , [B] en de [gedaagde sub 3] -groep, (waaronder, maar niet uitsluitend, de participatie van) [bedrijf 3] in [gedaagde sub 2] , dan wel [gedaagde sub 4] , dan wel [bedrijf 4] , en overeenkomsten met gebruikers (klanten) van [gedaagde sub 2] , die gebruik maken van het [gedaagde sub 2] -platform;
3. Alle administratie, financiële administratie, bankafschriften en facturen die [gedaagde sub 2]
in haar bezit heeft met betrekking tot het [gedaagde sub 2] -platform, waaronder (maar niet gelimiteerd tot) facturen ontvangen van [gedaagde sub 1] , [B] , [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [bedrijf 4] , alsmede aan hen gericht;
4. De uitgebreide jaarrekeningen en financiële rapportages opgemaakt binnen [gedaagde sub 2] over de gang van zaken sinds de oprichting van [gedaagde sub 2] ;
5. Alle vergader- en bespreekstukken en gespreksnotities in het bezit van [gedaagde sub 2] in het kader van het [gedaagde sub 2] -platform en de oprichting daarvan, in het bijzonder met (contactpersonen van) [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 3] -groep, waaronder [B] , [bestuurder BV] en [E] ;
6. De transactiestukken in het kader van de participatie van [bedrijf 3] in [gedaagde sub 2] , waaronder gebruikte waarderingen voor de onderneming van [gedaagde sub 2] , due dilligence rapportages en contracten en het aandeelhoudersregister van [gedaagde sub 2] ;
7. Een kopie van de administratie van de website van [gedaagde sub 2] ( [websitenaam] ), het [gedaagde sub 2] -platform en alle data en databases gekoppeld aan de [gedaagde sub 2] -website en het [gedaagde sub 2] -platform, zodat aan de hand van die website- en portal data kan worden vastgesteld hoeveel actieve deelnemers gebruik maken van de door [gedaagde sub 1] aangeboden onderdelen in het [gedaagde sub 2] -platform;
8. te bepalen dat [gedaagde sub 2] moet toestaan dat de hiervoor onder 7. omschreven afschriften van de bescheiden die in conservatoir bewijsbeslag zijn genomen, worden vrijgegeven overeenkomstig het in hoofdstuk 9 van de dagvaarding omschreven inzageproces, waarbij de deurwaarder zich ter zake mag laten bijstaan door de benoemde IT-deskundige;
9. [gedaagde sub 2] te veroordelen om de hiervoor onder 7. omschreven bescheiden die niet in conservatoir beslag zijn genomen, binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 20.000,- voor elke dag of gelegenheid (door [eiseres] te bepalen) waarop (de voorzieningenrechter leest) [gedaagde sub 2] niet voldoet aan dit bevel;
En ten aanzien van [gedaagde sub 3] om:
10. [gedaagde sub 3] te veroordelen tot het verstrekken van (afschriften of uittreksels van) de volgende bescheiden:
1. Alle correspondentie, e-mailcorrespondentie, whatsapp-correspondentie,
Microsoft Teams chats, Microsoft Teams meeting opnames en Zoom chats in het kader van het [gedaagde sub 2] -platform en de oprichting daarvan, in ieder geval van of met de contactpersonen [B] , [bestuurder BV] , [D] , [E] , andere contactpersonen bij [gedaagde sub 3] , contactpersonen van [bedrijf 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] en contactpersonen bij [gedaagde sub 1] (inclusief voormalig ehrmvision adressen;
2. Alle data en databases ten aanzien van de [gedaagde sub 2] -pilot en het [gedaagde sub 2] -platform;
3. De software, softwaredocumentatie, applicatie, broncode, historische bestanden
en ontwikkelomgeving in het kader van de [gedaagde sub 2] -pilot;
4. De software, softwaredocumentatie, applicatie, broncode, historische bestanden
en ontwikkelomgeving in het kader van het [gedaagde sub 2] -platform;
5. Alle overeenkomsten tussen [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] ,
in het bijzonder de transactiestukken waarmee de [gedaagde sub 3] -groep haar onderneming heeft verkocht aan [gedaagde sub 4] / [bedrijf 4] , waaronder gebruikte waarderingen, due dilligence rapportages en contracten;
11. te bepalen dat [gedaagde sub 3] moet toestaan dat de hiervoor onder 10. omschreven afschriften van de bescheiden die in conservatoir bewijsbeslag zijn genomen, worden vrijgegeven overeenkomstig het in hoofdstuk 9 van de dagvaarding omschreven inzageproces, waarbij de deurwaarder zich ter zake mag laten bijstaan door de benoemde IT-deskundige;
11. [gedaagde sub 3] te veroordelen om de hiervoor onder 10. omschreven bescheiden die niet in conservatoir beslag zijn genomen, binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 20.000,- voor elke dag of gelegenheid (door [eiseres] te bepalen) waarop (de voorzieningenrechter leest) [gedaagde sub 3] niet voldoet aan dit bevel;
En ten aanzien van [gedaagde sub 4] en [gedaagden sub 5 en sub 6] om:
13. [gedaagde sub 4] en [gedaagden sub 5 en sub 6] te veroordelen tot het verstrekken van (afschriften of uittreksels van) de volgende bescheiden:
1. Alle correspondentie, e-mailcorrespondentie, whatsapp-correspondentie,
Microsoft Teams chats, Microsoft Teams meeting opnames en Zoom chats in het kader van het [gedaagde sub 2] -platform en de oprichting daarvan, in ieder geval van of met de contactpersonen [B] , [bestuurder BV] , [D] , [E] , andere contactpersonen bij [gedaagde sub 3] , contactpersonen van [bedrijf 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] en contactpersonen bij [gedaagde sub 1] (inclusief voormalig ehrmvision adressen;
2. Alle data en databases ten aanzien van de [gedaagde sub 2] -pilot en het [gedaagde sub 2] -platform;
3. De software, softwaredocumentatie, applicatie, broncode, historische bestanden
en ontwikkelomgeving in het kader van de [gedaagde sub 2] -pilot;
4. De software, softwaredocumentatie, applicatie, broncode, historische bestanden
en ontwikkelomgeving in het kader van het [gedaagde sub 2] -platform;
5. Alle overeenkomsten tussen [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 4] dan wel [gedaagden sub 5 en sub 6] ,
in het bijzonder de transactiestukken waarmee de [gedaagde sub 3] -groep haar onderneming heeft verkocht aan [gedaagde sub 4] / [bedrijf 4] , waaronder gebruikte waarderingen, due dilligence rapportages en contracten;
En voor zover deze bescheiden in conservatoir bewijsbeslag zijn genomen, aan [eiseres] worden vrijgegeven overeenkomstig het door [eiseres] omschreven inzageproces, waarbij de deurwaarder zich ter zake mag laten bijstaan door de benoemde IT-deskundige.
3.2.
[eiseres] vordert
subsidiairten aanzien van alle gedaagden om te bepalen dat zij moeten toestaan dat [eiseres] inzage neemt in de afschriften van de bescheiden, voor zover de door de voorzieningenrechter benoemde onafhankelijke deskundige heeft bepaald dat het documenten betreft die voldoen aan de hiervoor onder 4., 7., 10. en 13. weergegeven omschrijving, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- voor ieder dag(deel) dat [gedaagde sub 1] daarmee in gebreke blijft en een dwangsom van € 20.000,- voor ieder dag(deel) dat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] daarmee in gebreke blijft;
3.3.
Meer subsidiairvordert [eiseres] ten aanzien van alle gedaagden om te bepalen dat zij moeten toestaan dat een door de voorzieningenrechter aan te wijzen onafhankelijke deskundige (i) inzage neemt in alle bescheiden waarop het beslag rust, (ii) bepaalt welke documenten voldoen aan de hiervoor onder 4., 7. 10. en 13. weergegeven omschrijving, (iii) op basis van nader te formuleren onderzoeksvragen een onderzoek uitvoert aan die bescheiden en (iv) daarover aan partijen rapporteert.
In reconventie
3.4.
[gedaagden sub 5 en sub 6] vordert in reconventie opheffing van het onder [gedaagde sub 5] B.V. gelegde conservatoire derdenbeslag op grond van artikel 705 lid 2 Rv, omdat deze volgens haar nietig is als gevolg van het verzuim om te voldoen aan de voorgeschreven vormen.
3.5.
Volgens [gedaagden sub 5 en sub 6] is er geen beslag gelegd onder [gedaagde sub 6] B.V. en is zij ten onrechte gedagvaard. Op geen enkele wijze maakt [eiseres] duidelijk waarom deze entiteit bij dit geding betrokken zou zijn, of zou kunnen worden. Er is geen beslag gelegd onder of bij deze partij en ook anderszins is de betrokkenheid van deze entiteit niet toegelicht. Bovendien blijkt nergens uit dat het verzoekschrift en/of de beschikking inhoudende het verlof om bewijsbeslag te mogen leggen aan [gedaagde sub 5] B.V. is betekend. Evenmin is het proces-verbaal inzake het bewijsbeslag (het beslagexploot) onder [gedaagde sub 5] , aan [gedaagde sub 5] betekend. Zie productie 58 zijdens [eiseres] : er is aan “ [bedrijf 4] B.V.” overbetekend, waarbij geen KvK-nummer is genoemd waaruit opgemaakt zou kunnen worden op welke vennootschap gedoeld wordt.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
Ter onderbouwing van haar spoedeisend belang heeft [eiseres] aangevoerd dat zij de inzage in de bescheiden spoedig nodig heeft (1) ter onderbouwing van haar vorderingen in de al aanhangige bodemprocedure, (2) ter bepaling van haar rechtspositie ten opzichte van ieder van de gedaagden, (3) ter beperking van verdere schade en (4) ter voorkoming dat haar bedrijfsdebiet dusdanig wordt weggeschoven dat zij niet langer in staat is om het bedrijfsdebiet terug te halen. De gedaagden hebben allemaal de aanwezigheid van een spoedeisend belang bij [eiseres] betwist en gesteld dat dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] wel een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen ex artikel 843a Rv. De omstandigheid dat tussen partijen een bodemprocedure aanhangig is, vormt geen beletsel om deze vordering in kort geding in te kunnen stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat die zaak op dit moment voor vonnis na antwoord staat. Zeer waarschijnlijk zal de eerstvolgende stap zijn dat een comparitie tussen partijen wordt bepaald. Partijen hebben de mogelijkheid om voorafgaand aan de comparitie nadere stukken in het geding te brengen. [eiseres] heeft er in zoverre dan ook belang bij om op korte termijn de stukken in te kunnen zien dan wel daar afschrift van te ontvangen. Daarnaast is ook de wens om op korte termijn haar rechtspositie ten opzichte van de gedaagden te bepalen, niet onbegrijpelijk gelet op de door [eiseres] geschetste gang van zaken. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] in ieder geval ontvankelijk is in haar inzagevordering.
Juridisch kader inzagevordering
4.4.
Artikel 843a Rv biedt iemand die daar een rechtmatig belang bij heeft de mogelijkheid om kennis te nemen van bepaalde stukken die in het bezit zijn van een andere partij. Daarvoor moet aan vier voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet [eiseres] een rechtmatig belang hebben. Het moet daarnaast gaan om bepaalde stukken en die stukken moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [eiseres] zelf partij is. Een laatste voorwaarde is dat gedaagden daadwerkelijk over de gevraagde stukken beschikken of onder hun berusting hebben. Het artikel ziet op de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij wel bekend is, maar dat zij niet in haar bezit heeft. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid om stukken op te vragen waarvan slechts het bestaan wordt vermoed en die wellicht steun zouden kunnen geven aan de eigen stellingen. In dat geval wordt het een fishing expedition en dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling.
[eiseres] heeft geen recht op inzage
4.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het ontnemen van een ‘corporate opportunity’. Volgens haar stond het [gedaagde sub 1] , [bedrijf 1] , [bestuurder BV] en [B] niet vrij om de [gedaagde sub 2] -pilot en eventuele vervolgopdrachten buiten [eiseres] om uit te voeren en verder te exploiteren. Bij die exploitatie zijn volgens [eiseres] niet alleen [gedaagde sub 1] , maar ook [gedaagde sub 2] , de [gedaagde sub 3] -groep, [gedaagde sub 4] en [naam stichting] in enige vorm betrokken. Voor deze onrechtmatige handelswijze bestaan volgens [eiseres] duidelijke aanwijzingen en zij stelt daarom een rechtmatig belang te hebben om enerzijds nadere informatie te krijgen om het onrechtmatige handelen en de omvang van de daardoor geleden schade in de al lopende bodemprocedure te onderbouwen en anderzijds om te onderzoeken in hoeverre zij rechtsvorderingen geldend kan maken met betrekking tot het gebruik van (delen van) PEC/PEM-methode door [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . [eiseres] heeft in haar pleitnota wat dat betreft nog meer en andere mogelijke grondslagen genoemd, zoals een inbreuk op auteursrechten, wanprestatie en het profiteren daarvan, onrechtmatige daad en/of ongerechtvaardigde verrijking. [eiseres] beschouwt [gedaagden sub 5 en sub 6] vooralsnog ‘slechts’ als derde, maar omdat zij over relevante bescheiden beschikt die zich niet volledig onder de beslagen bescheiden bevinden, is de inzagevordering breder dan in het bewijsbeslag, aldus [eiseres] .
4.6.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De omschrijving van de stukken waarvan [eiseres] inzage wenst, is zeer uitgebreid, zoals blijkt uit de onder 3.1 weergegeven vorderingen. Voor [gedaagde sub 1] geldt bijvoorbeeld dat over een periode van ruim vier en een half jaar (vanaf eind 2018) inzage wordt gevorderd in alle correspondentie, (financiële) administratie, overeenkomsten, data en databases in het kader van het gehele [gedaagde sub 2] -project (dus zowel de pilot als het uiteindelijke platform). Voor de andere gedaagden geldt dat (daarnaast) ook nog aanspraak wordt gemaakt op software, broncodes en dergelijke ten aanzien van het [gedaagde sub 2] -project, als ook due dilligence rapporten en contracten in verband met eventuele overnames.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast dat het in het kader van deze procedure onduidelijk is gebleven wat nu precies de corporate opportunity van [eiseres] is die haar zou zijn ontnomen. Dat geldt ook voor wat betreft de PEC/PEM-methode. Wat houdt dat nu precies in? In de dagvaarding worden veel algemene beschrijvingen gegeven van de PEC/PEM-methode, maar concreet wordt het niet. Toch mag van [eiseres] verwacht worden dat zij een zodanige duidelijke en nauwkeurige omschrijving geeft van de PEC/PEM-methode dat voor de procespartijen duidelijk is wat daaronder wordt verstaan. Het is ook niet duidelijk geworden wie nu precies de rechthebbende is op de PEC/PEM-methode en wat voor rechten [eiseres] dan precies zou hebben, zowel op de PEC/PEM-methode als op het [gedaagde sub 2] -platform. Volgens [eiseres] is de PEM/PEC-methode bedacht door [A] en mocht zij het met toestemming van [A] deels exploiteren. Maar anderzijds schrijft [A] zelf dat het platform door [C] ( [C] , toev.vzr) is verzonnen en dat hij daaraan heeft meegeholpen (prod. 48, dagvaarding). Er zijn door [eiseres] ook geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt welke rechten [eiseres] op de PEM/PEC-methode heeft, dat volgens haar eigen stellingen, de feitelijke basis van haar ‘corporate opportunity’ betreft. Gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagden is nadere bewijslevering nodig door [eiseres] , maar daarvoor leent de procedure in kort geding zich niet.
4.8.
Het is de voorzieningenrechter ook niet voldoende duidelijk geworden welke concrete handelingen [eiseres] gedaagden nu precies verwijt dan wel onrechtmatig acht. Ook niet ten aanzien van [gedaagde sub 1] . Er had in ieder geval van haar verwacht mogen worden dat zij had uitgelegd waarom bepaalde handelingen niet mochten, althans onrechtmatig zijn, gelet op het feit dat concurrentie tussen partijen in beginsel toelaatbaar is. Daarnaast geldt dat, voorzover [eiseres] bescherming inroept van een idee, een werkwijze of een methode, deze niet zonder meer beschermd zijn. [eiseres] heeft in haar pleitnota in aanvulling op haar dagvaarding zo ongeveer alle mogelijke grondslagen genoemd, zoals een inbreuk op een auteursrecht, wanprestatie, het profiteren van wanprestatie, onrechtmatige daad en/of ongerechtvaardigde verrijking, maar heeft dit niet concreet handen en voeten gegeven. Hoewel [eiseres] er op haar beurt belang bij heeft om feiten boven water te krijgen, is zij er in het kader van deze procedure niet in geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat en welke rechtsbetrekking er bestaat tussen [eiseres] en de respectievelijke gedaagden. Daarbij komt dat de door [eiseres] in het kader van de inzagevordering gestelde rechtsbetrekking tussen haar en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] niet in het verlengde ligt van de rechtsbetrekking, die zij in het kader van het bewijsbeslag heeft vermeld. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] werden door [eiseres] in het beslagrekest slechts als derden gezien ten aanzien van haar rechtsbetrekking met [gedaagde sub 1] . Voor [gedaagde sub 4] en [gedaagden sub 5 en sub 6] geldt dat zij op het moment van beslaglegging nog helemaal niet in beeld waren en pas tijdens de feitelijke beslaglegging als zogenaamde ‘derden-derden’ in beeld zijn gekomen. Dit alles maakt dat het, mede gelet op de omvang van de gevorderde exhibitie, om een fishing expedition lijkt te gaan en dat een rechtmatig belang van [eiseres] bij de gevorderde exhibitie tegenover ieder van de gedaagden ontbreekt. De inzagevordering zal om die reden worden afgewezen.

5.De beoordeling in reconventie

Opheffing beslag
5.1.
[gedaagden sub 5 en sub 6] vordert in reconventie opheffing van het onder [gedaagde sub 5] B.V. gelegde conservatoire derdenbeslag op grond van artikel 705 lid 2 Rv, omdat deze volgens haar nietig is. Het beslag is volgens het proces-verbaal van de deurwaarder aan [bedrijf 4] B.V.(niet zijnde [gedaagde sub 5] B.V. of [gedaagde sub 6] B.V.) overbetekend en niet aan [gedaagden sub 5 en sub 6] zelf, wat wettelijk wel vereist is.
5.2.
Uit de overlegde beslagstukken (productie 58, dagvaarding) blijkt dat er volgens het proces-verbaal van de deurwaarder twee keer beslag is gelegd onder [gedaagde sub 5] B.V., eenmaal op het adres [adres 1] in [vestigingsplaats 5] en eenmaal op het adres [adres 2] in [vestigingsplaats 5] . Uit het proces-verbaal van overbetekening blijkt dat de deurwaarder de beslagen heeft overbetekend aan [bedrijf 4] B.V., op het adres [adres 2] in [vestigingsplaats 5] . Hoewel het betreffende adres dus wel overeenkomt met het vestigings- en beslagleggingsadres van [gedaagde sub 5] B.V. klopt het dat op het proces-verbaal genoemde naam niet overeenkomt met [gedaagde sub 5] B.V. Een en ander is niet door [eiseres] betwist.
5.3.
De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Overeenkomstige toepassing ingevolge het derde lid van art. 705 Rv van art. 438 lid 3, derde zin, brengt mee dat de rechter opheffing van een conservatoir beslag wegens verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen kan weigeren wanneer hij in plaats daarvan een bevel tot herstel van het verzuim passend acht. Verder leidt de niet-naleving van de hier bedoelde voorschriften slechts tot nietigheid ingeval degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd (HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3771 (Carrier Tanker/Ice Shipping Eight)).
5.4.
In dit geval stelt de voorzieningenrechter vast dat hoewel er een onjuiste naam wordt genoemd op het proces-verbaal, [gedaagden sub 5 en sub 6] daardoor niet onredelijk is benadeeld nu uit de verschillende processen-verbaal blijkt dat zowel de beslaglegging als de overbetekening op hetzelfde adres ( [adres 2] , [vestigingsplaats 5] ) hebben plaatsgevonden en dat daarbij ook dezelfde persoon ( [F] ) was betrokken. [gedaagde sub 5] B.V. moet dan ook geacht worden alle stukken te hebben ontvangen.

6.De proceskosten

In conventie
6.1.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt in conventie en zij zal daarom in de proceskosten van gedaagden worden veroordeeld. [gedaagde sub 4] heeft verzocht om een volledige proceskostenveroordeling ad. € 19.000,-, omdat zij – kort gezegd – van mening is dat [eiseres] misbruik van procesrecht maakt door haar in de onderhavige procedure te betrekken tegelijk met vijf andere gedaagden, terwijl het geschil voor het overgrote deel onbekend is voor [gedaagde sub 4] en [eiseres] volledig de plank misslaat voor wat betreft de rol van [gedaagde sub 4] . Volgens [gedaagde sub 4] heeft [eiseres] voorafgaand aan deze procedure geen enkele inlichting ingewonnen bij [gedaagde sub 4] om duidelijkheid over haar rol bij het [gedaagde sub 2] -platform te krijgen, ondanks dat [gedaagde sub 4] bij brief inhoudelijk uitgebreid heeft gereageerd. Een aantal andere gedaagden hebben zich bij het standpunt van [gedaagde sub 4] aangesloten.
6.2.
Voor wat betreft de gedaagden die zich ter zitting bij het verzoek van [gedaagde sub 4] hebben aangesloten, geldt dat hun verzoek al moet worden afgewezen door het gebrek aan onderbouwing ten aanzien van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Dit geldt ten aanzien van [gedaagde sub 4] ook voor zover betrekking op de gevorderde kosten boven het in haar conclusie van antwoord genoemde en onderbouwde bedrag van € 15.000,-.
6.3.
Een volledige vergoedingsplicht van proceskosten is denkbaar in buitengewone omstandigheden, waarbij bijvoorbeeld sprake is van misbruik van procesrecht. Hoewel de wijze waarop [eiseres] de procedure heeft gevoerd (meerdere gedaagden met elk een andere (vermeende) rol in het geschil) in potentie met zich brengt dat gedaagden tot het maken van hogere kosten worden gedwongen, omdat zij zich zullen in moeten lezen in de volledige breedte van het geschil, levert dit niet per definitief misbruik van procesrecht op. Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Daarvan is pas sprake wanneer in dit geval [eiseres] haar vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dat hiervan sprake is geweest bij [eiseres] vindt de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij komt dat bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure terughoudendheid past, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233). Een veroordeling in de volledige proceskosten van [gedaagde sub 4] zal daarom worden afgewezen.
6.4.
De proceskosten zullen ten aanzien van alle gedaagden worden begroot conform het liquidatietarief. Dit leidt tot de volgende begroting.
6.4.1.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.619,00
Totaal
2.295,00
6.4.2.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.619,00
Totaal € 2.295,00
6.4.3.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 4] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.619,00
Totaal € 2.295,00
6.4.4.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 5 en sub 6] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.619,00
Totaal € 2.295,00
In reconventie
6.5.
[gedaagden sub 5 en sub 6] worden in reconventie in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden evenwel op nihil begroot nu zij geen verweer heeft gevoerd.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
7.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
7.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van gedaagden:
7.2.1.
aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
7.2.2.
aan de zijde van [gedaagde sub 3] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
7.2.3.
aan de zijde van [gedaagde sub 4] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
7.2.4.
aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 5 en sub 6] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
in reconventie:
7.3.
wijst de vordering van [gedaagden sub 5 en sub 6] af,
7.4.
veroordeelt [gedaagden sub 5 en sub 6] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op nihil,
in conventie en in reconventie:
7.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op
4 juli 2023.
CR4529