ECLI:NL:RBMNE:2023:3205

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/5235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en inkomsten uit drugshandel

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een alleenstaande man en een alleenstaande moeder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. Eisers ontvingen bijstandsuitkeringen, maar het college heeft deze uitkeringen ingetrokken en terugvorderingen ingesteld op basis van de bevindingen van een onderzoek naar hun woonsituatie en inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voerden, wat zij niet hadden gemeld bij het college. Dit leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenplicht hadden geschonden. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat eiser inkomsten uit drugshandel had, wat ook door de strafrechter was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waardoor de intrekking van de bijstandsuitkeringen en de terugvorderingen van het college standhielden. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante informatie aan het college en de gevolgen van het niet nakomen van de inlichtingenplicht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser), uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] (het college),verweerder
(gemachtigde: mr. E. Diepenbroek).

Inleiding

Eiser ontving vanaf 24 mei 2011 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres 1] . Eiser huurt hier een kamer in een woning (hierna: de kamer), waarbij hij de keuken en badkamer met anderen deelt.
Eiseres ontving vanaf 15 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres staat ingeschreven op het adres [adres 2] (hierna: de woning). Eiseres heeft drie kinderen met haar ex-partner. Twee van de kinderen woonden in de te beoordelen periode in de woning. Eén kind was uitwonend. Eiser is niet de vader van deze kinderen.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 6 maart 2018 is de sociale recherche een onderzoek opgestart naar de woonsituatie van eisers. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 24 december 2021 en de rapportage van 15 oktober 2021.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om met het primaire besluit van 11 januari 2022 de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 24 mei 2011 tot en met 31 augustus 2021 in te trekken. Ook heeft het college het recht op bijzondere bijstand over de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2016 ingetrokken. Het college vordert een bedrag van € 137.524,72 van eiser terug.
Met het primaire besluit van 12 januari 2022 heeft het college naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 15 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2021 ingetrokken. Het college vordert een bedrag van € 127.624,09 van eiseres terug.
Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Eisers zijn met de vonnissen van 4 maart 2022 door de strafrechter onder meer veroordeeld voor het in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2021 in strijd met artikel 17 van de Participatiewet (Pw) opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van hen en zij wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op bijstand omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Eiser is ook veroordeeld voor de handel in drugs in de periode van 19 februari 2020 tot en met 17 juli 2021 en de periode van 3 augustus 2021 tot en met 30 augustus 2021. Eisers hebben geen hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen. De vonnissen staan dus in rechte vast.
Het college heeft met het bestreden besluit van 27 september 2022 de bezwaren van eisers gegrond verklaard. Het college trekt de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2021 in, omdat zij de inlichtingenplicht geschonden hebben door niet te melden zij in deze periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit is een kortere periode dan in de primaire besluiten. Ook vindt het college het aannemelijk dat eiser vanaf 2016 inkomsten heeft uit drugshandel, waar eisers beiden voordeel van genoten hebben zonder dit te melden bij het college. Hierdoor hebben eisers beiden vanaf 2016 geen recht meer op een bijstandsuitkering. Het college baseert zich hierbij op de onderzoeksbevindingen. Het college vordert een bedrag van € 85.090,72 terug van eiser en een bedrag van € 106.130,11 terug van eiseres.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

11. Tussen partijen is in geschil is vanaf welk moment eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Volgens het college volgt uit de onderzoeksbevindingen dat dit het geval is vanaf 1 januari 2016. Eisers vinden dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eisers vanaf 1 januari 2016 een gezamenlijke huishouding voeren. Eisers stellen dat zij pas vanaf januari 2020 een gezamenlijke huishouding voeren. Ook is tussen partijen in geschil vanaf wanneer eiser inkomsten heeft verkregen uit drugshandel.

De intrekking van het recht op bijstand

12. De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2021.
12. Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Het is dan aan het bijstandverlenend orgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Het college moet daarom aannemelijk maken dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden.
12. Mensen hebben een gezamenlijke huishouding als zij (1) op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben en (2) voor elkaar zorgen, bijvoorbeeld doordat zij ieder meebetalen aan de boodschappen en andere huishoudelijke kosten. [1]
15. Zoals hiervoor vermeld in 7. zijn eisers strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer het in strijd handelen met artikel 17 van de Pw. De bestuursrechter is in de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden aan wat in een strafrechtelijk geding door de desbetreffende rechter is geoordeeld. Dit is zo omdat te er in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. [2] De rechtbank zal daarom in deze procedure zelf beoordelen of het college terecht stelt dat eisers in de te beoordelen de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de strafrechtelijke vonnissen een sterk bewijsmiddel zijn ter ondersteuning van het standpunt van het college.
Hoofdverblijf
16. Het eerste criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat eisers in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Iemand heeft zijn hoofdverblijf daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Als aannemelijk is dat eisers op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben, maakt het niet uit dat zij ingeschreven staan op verschillende adressen.
16. Eisers betwisten het standpunt van het college dat eiser vanaf 1 januari 2016 zijn hoofdverblijf bij eiseres in de woning had. Eisers wijzen erop dat de politiemutaties hierover geen eenduidig beeld geven. In de melding van 10 mei 2016 staat bijvoorbeeld dat gebeld is met de gezinsbeschermer die heeft verteld dat eiser zich zeker geen stiefvader mag noemen en niet betrokken is bij de dochter en haar moeder. Uit de registratie van 4 september 2019 volgt dat de zoon van eiseres heeft gezegd dat hij alleen met zijn moeder en zus in de woning woont. Verder heeft er alleen onderzoek plaatsgevonden bij de kamer die eiser huurde. Het college heeft ten onrechte geen onderzoek verricht bij de woning van eiseres. Ook uit de poststukken, waarvan er maar één in het besluit beschreven wordt, en het feit dat eisers samen op vakantie zijn gegaan volgt niet dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen in onderlinge samenhang voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiser vanaf 1 januari 2016 zijn hoofdverblijf bij eiseres in de woning had. De rechtbank overweegt als volgt.
16. De rechtbank kent zwaarwegende betekenis toe aan de getuigenverklaringen van de huisgenoten van eiser. De heer [A] heeft verklaard dat hij vanaf 2016 een kamer huurt in dezelfde woning als eiser, maar dat hij eiser nog nooit heeft gezien. De heer [B] verklaart dat hij vanaf 2018 een kamer in dezelfde woning als eiser huurt en eiser ook nog nooit heeft gezien. [3] Verder blijkt uit het dossier dat het waterverbruik in de woning vanaf september 2015 hoger is dan gemiddeld bij een driepersoonshuishouden. Ook laat eiser in de te beoordelen periode zijn bestellingen via Thuisbezorg en Otto steeds bij de woning bezorgen. Dit zijn sterke indicaties die bevestigen dat eiser in de te beoordelen periode bij eiseres in de woning zijn hoofdverblijf had. Dit wordt verder ondersteund door de waarnemingen die vanaf 2019 bij de woning zijn verricht. Hierbij zijn eiser of zijn auto veelvuldig gezien. Bij het doorzoeken van de woning op 31 augustus 2021 zijn verder verschillende aan eiser geadresseerde poststukken gevonden die zijn gedateerd vanaf 2016. [4]
20. Dat de mutaties - zoals eisers aanvoeren - geen eenduidig beeld geven over waar eiser zijn hoofdverblijf had, is gelet op de andere bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende voor een andere conclusie. Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat eiser zich geen stiefvader mocht noemen van de kinderen van eiseres niets zegt over de vraag of eisers een gezamenlijke huishouding voerden.
20. Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser vanaf 2016 zijn hoofdverblijf bij eiseres op het uitkeringsadres had. Dit betekent dat aan de eerste voorwaarde voor het voeren van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
Wederzijdse zorg
20. Het tweede criterium waaraan in de te beoordelen periode moet zijn voldaan is dat tussen eisers sprake moet zijn geweest van wederzijdse zorg. Wederzijdse zorg kan blijken uit het delen van kosten tussen eisers. Dit moet meer zijn dan dat zij samen de woonkosten betalen. Ook kan wederzijdse zorg blijken uit andere feiten en omstandigheden. Daaruit moet volgen dat eisers voor elkaar zorgen. Die zorg hoeft niet gelijk verdeeld te zijn, maar moet van beide kanten wel iets voorstellen.
23. Eisers voeren aan dat er geen sprake was van wederzijdse zorg. Eisers stellen dat er maar in beperkte mate sprake is van financiële verstrengeling. Eiser heeft in de te beoordelen periode weinig bestellingen via Thuisbezorgd bij de woning laten bezorgen. Pas vanaf 2020 is sprake van een toename. Ook worden er in de periode van 30 mei 2017 tot en met 28 mei 2019 wel wat bedragen door eisers naar elkaar overgemaakt, maar dit is niet buitensporig veel. Eisers leggen het reclasseringsrapport van eiseres over, waaruit blijkt dat zij in een bijzonder kwetsbare situatie verkeert en dat haar maatschappelijke teloorgang dreigt. Ook wijzen zij op het rapport van de Raad van de Kinderbescherming waaruit niet blijkt dat eiseres zou beschikken over ruime middelen en dat het om een kwetsbaar gezin gaat. Eisers vinden dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan bij deze hulpverleningsinstanties.
24. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksresultaten ook voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat eisers vanaf 2016 gezamenlijk op vakantie gaan. Ook maken zij verschillende bedragen naar elkaar over en gebruikt eiseres de auto van eiser. [5] Verder blijkt uit de onderzoeksrapportages dat eisers vanaf 2016 een sterk van de NIBUD-norm afwijkend uitgavenpatroon hebben. Eiser geeft in 2016, 2017 en 2020 substantieel meer uit dan het voor een alleenstaande volwassene geldende gemiddelde, terwijl hij in 2019 en 2021 weer ver onder het gemiddelde uitkomt. Eiseres geeft in 2016, 2017 en 2018 beduidend meer uit dan de NIBUD-norm. In 2019 en vooral in 2021 geeft eiseres weer veel minder uit dan de NIBUD-norm. [6] De rechtbank kan de verklaring van het college dat dit afwijkende uitgavenpatroon samenhangt met de inkomsten van eiser uit drugshandel waar eisers beiden voordeel van hebben gehad, volgen. Deze bewijsmiddelen zijn in samenhang voldoende voor het standpunt dat in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg. Om deze reden hoefde het college naar het oordeel van de rechtbank - anders dan eisers aanvoeren - ook geen nader onderzoek te doen bij de betrokken hulpverleningsinstanties.
Tussenconclusie
25. Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. Eisers hebben dit niet gemeld bij het college. Dit betekent dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden.
Bijstandbehoevendheid
25. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, als daardoor niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan eisers om aannemelijk te maken dat, in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. [7]
27. Eisers betwisten dat zij vanaf 2016 inkomsten hebben uit drugshandel. Hierbij wijzen zij erop dat eiseres in die periode een bewindvoerder had die meekeek met haar financiën. Het aantal bestellingen bij Thuisbezorgd rechtvaardigt pas vanaf 2020 de conclusie dat er extra inkomsten waren uit drugshandel. Dit sluit aan bij het vonnis van de strafrechter die eiser heeft veroordeeld voor de handel in verdovende middelen vanaf 19 februari 2020 tot en met zijn aanhouding.
27. Eisers zijn er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Eiser heeft geen administratie bijgehouden van de inkomsten die hij uit de handel in drugs heeft verkregen. Verder vindt de rechtbank van belang dat de onderzoeksrapportages drugsgerelateerd beeldmateriaal bevatten dat erop duidt dat eiser vanaf 2016 al inkomsten heeft uit drugshandel. [8] Daarbij wijst de rechtbank er verder op dat, zoals hiervoor is overwogen, eisers vanaf 2016 een sterk van de NIBUD-norm afwijkend uitgavenpatroon hebben. Dat eiser door de strafrechter vanaf 2020 is veroordeeld voor handel in drugs maakt dit niet anders. In de strafrechtelijke procedure is immers niet beoordeeld of eiser vóór 2020 betrokken was bij drugshandel.
De terugvordering
29. In artikel 58, eerste lid, van de Pw, staat dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
30. Eisers hebben geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de terugvordering. Zij hebben de hoogte van de terugvordering niet betwist. Ook hebben eisers geen beroep gedaan op dringende redenen. Ook verder is niet gebleken dat de terugvordering geen stand kan houden. Dit betekent dat het college verplicht was om de te veel betaalde bijstand van eisers terug te vorderen.

Conclusie en gevolgen

31. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 3, lid 3, van de Pw.
3.Zie het proces-verbaal met nummer [nummer] .
4.Zie p. 9 – 27 van de rapportage van 24 december 2021 en het proces-verbaal met nummer [nummer] .
5.Zie p.5 van het advies van de bezwaaradviescommissie.
6.Zie p. 14 en p.16 van de rapportage van 24 december 2021.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 februari 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:292 r.o. 4.5, en van 3 december 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3946 r.o. 4.6
8.Zie pagina 5 van het advies van de bezwaaradviescommissie.