Eiser ontving vanaf 24 mei 2011 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres 1] . Eiser huurt hier een kamer in een woning (hierna: de kamer), waarbij hij de keuken en badkamer met anderen deelt.
Eiseres ontving vanaf 15 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres staat ingeschreven op het adres [adres 2] (hierna: de woning). Eiseres heeft drie kinderen met haar ex-partner. Twee van de kinderen woonden in de te beoordelen periode in de woning. Eén kind was uitwonend. Eiser is niet de vader van deze kinderen.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 6 maart 2018 is de sociale recherche een onderzoek opgestart naar de woonsituatie van eisers. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 24 december 2021 en de rapportage van 15 oktober 2021.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om met het primaire besluit van 11 januari 2022 de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 24 mei 2011 tot en met 31 augustus 2021 in te trekken. Ook heeft het college het recht op bijzondere bijstand over de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2016 ingetrokken. Het college vordert een bedrag van € 137.524,72 van eiser terug.
Met het primaire besluit van 12 januari 2022 heeft het college naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 15 augustus 2014 tot en met 31 augustus 2021 ingetrokken. Het college vordert een bedrag van € 127.624,09 van eiseres terug.
Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Eisers zijn met de vonnissen van 4 maart 2022 door de strafrechter onder meer veroordeeld voor het in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2021 in strijd met artikel 17 van de Participatiewet (Pw) opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van hen en zij wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op bijstand omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Eiser is ook veroordeeld voor de handel in drugs in de periode van 19 februari 2020 tot en met 17 juli 2021 en de periode van 3 augustus 2021 tot en met 30 augustus 2021. Eisers hebben geen hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen. De vonnissen staan dus in rechte vast.
Het college heeft met het bestreden besluit van 27 september 2022 de bezwaren van eisers gegrond verklaard. Het college trekt de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2021 in, omdat zij de inlichtingenplicht geschonden hebben door niet te melden zij in deze periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit is een kortere periode dan in de primaire besluiten. Ook vindt het college het aannemelijk dat eiser vanaf 2016 inkomsten heeft uit drugshandel, waar eisers beiden voordeel van genoten hebben zonder dit te melden bij het college. Hierdoor hebben eisers beiden vanaf 2016 geen recht meer op een bijstandsuitkering. Het college baseert zich hierbij op de onderzoeksbevindingen. Het college vordert een bedrag van € 85.090,72 terug van eiser en een bedrag van € 106.130,11 terug van eiseres.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.