ECLI:NL:RBMNE:2023:3018

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
23/1435
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van op geld waardeerbare arbeid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers, een echtpaar dat bijstand ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Dit besluit, genomen op 15 februari 2023, verklaarde hun bezwaar tegen een eerder besluit van 16 november 2022 ongegrond. In het primaire besluit werd het recht op bijstand van eisers over de maanden september en oktober 2021 herzien en werd een bedrag van € 1.221,71 teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op de stelling dat eiser in die periode als chauffeur werkzaamheden had verricht voor een bedrijf, zonder dit door te geven aan de gemeente, waardoor hij de inlichtingenplicht had geschonden.

Tijdens de zitting op 16 juni 2023 hebben eisers betoogd dat het bestreden besluit onbegrijpelijk was gemotiveerd en dat de werkzaamheden die zij verricht hadden, geen op geld waardeerbare arbeid betroffen, maar stagewerkzaamheden waren. De rechtbank oordeelde echter dat de aanwezigheid van eiser op de werkplek tijdens reguliere arbeidsuren, in combinatie met de rittenadministratie van het bedrijf, voldoende bewijs vormde dat eiser daadwerkelijk werkzaamheden had verricht die onder de bijstandsregels vielen. De rechtbank hechtte weinig waarde aan de verklaring van de baas van eiser, die stelde dat het om stagewerkzaamheden ging, omdat deze niet overeenkwam met andere informatie.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er geen sprake was van op geld waardeerbare arbeid en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de herziening en terugvordering van de bijstand in stand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Boogaard).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van de Participatiewet (Pw) over de maanden september en oktober 2021 herzien en de ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 1.221,71 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 februai 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2023. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers ontvangen bijstand naar de norm voor gehuwden. Op 10 november 2021 heeft de arbeidsinspectie een werkplekcontrole verricht bij het depot van [bedrijf 1] in [vestigingsplaats]. Gebleken is dat de naam van eiser op de rittenadministratie van [bedrijf 1] voorkomt. De ritten zijn gereden om naam van onderneming [bedrijf 2] in de periode van 11 september 2021 tot en met 30 oktober 2021. Het gaat in totaal om 132 uur en 57 minuten.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser in de periode van 11 september 2021 tot en met 30 oktober 2021 als chauffeur werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 2]. Eiser heeft deze werkzaamheden niet doorgegeven, waardoor hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft de inkomsten van eiser fictief berekend waarbij rekening is gehouden met het minimumloon. Volgens verweerder is daarom terecht overgegaan tot herziening en terugvordering van het recht op bijstand van eisers.
3. Eisers voeren in beroep aan dat het bestreden besluit onbegrijpelijk is gemotiveerd. Volgens eisers gaat het om een belastend besluit en is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van werkzaamheden die op geld waardeerbaar zijn. Volgens eisers is sprake geweest van stagewerkzaamheden die geen recht geven op loon en daardoor niet zijn te kwalificeren als op geld waardeerbare arbeid. Eisers wijzen erop dat de eigenaar van het bedrijf heeft verklaard dat er sprake is geweest van stagewerkzaamheden. Deze verklaring is objectief en controleerbaar. Eisers begrijpen niet waarom een stagiair zonder beloning niet zou kunnen worden vermeld op de rittenadministratie. Eisers wijzen tevens op de overgelegde whatsapp-berichten aan de jobcoach. Tot slot stellen eisers dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft namelijk uit zichzelf, voorafgaand aan het primaire besluit, de stagewerkzaamheden gemeld bij de jobcoach van verweerder. De jobcoach heeft dit een positieve ontwikkeling genoemd en zelfs meegedeeld op enig moment te willen helpen.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) veronderstelt de
aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht en het dan aan die persoon is om het tegendeel aannemelijk te maken. [1]
5. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat eiser in de periode van 11 september 2021 tot en met 30 oktober 2021 tijdens reguliere arbeidsuren als chauffeur werkzaamheden heeft verricht. Dit blijkt uit de rittenadministratie van [bedrijf 2] en de verklaring van de baas van eiser. Gelet hierop is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij daar geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een stage. Aan de verklaring van de baas van eiser dat het een stage betrof en dat hij niet kreeg uitbetaald, hecht de rechtbank geen waarde aangezien de baas eerder heeft verklaard dat eiser bij hem in loondienst was. Ook komt deze informatie niet overeen met de informatie van [bedrijf 1] waaruit blijkt dat [bedrijf 1] geen mensen inzet zonder dat daar loon tegenover staat. Afgezien daarvan is ook van belang dat het verrichten van op geld waardeerbare arbeid een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee de werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten [2]
6. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Van belang is dat eiser op
11 september 2021 is gestart met de werkzaamheden en dat de controle door de arbeidsinspectie heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 terwijl de berichten via whatsapp van eiser aan zijn jobcoach pas zijn verzonden op 17 november 2021.
7. Gelet op het voorgaande had het eiser duidelijk moeten zijn geweest dat zijn activiteiten voor de verlening van bijstand van belang konden zijn. Door na te laten van deze activiteiten melding te maken bij verweerder heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden. Gelet hierop heeft verweerder terecht, op basis van de beschikbare gegevens, het recht op bijstand herzien en teruggevorderd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1808).
2.Zie een uitspraak van de CRvB van 24 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:139).