In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers, een echtpaar dat bijstand ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Dit besluit, genomen op 15 februari 2023, verklaarde hun bezwaar tegen een eerder besluit van 16 november 2022 ongegrond. In het primaire besluit werd het recht op bijstand van eisers over de maanden september en oktober 2021 herzien en werd een bedrag van € 1.221,71 teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op de stelling dat eiser in die periode als chauffeur werkzaamheden had verricht voor een bedrijf, zonder dit door te geven aan de gemeente, waardoor hij de inlichtingenplicht had geschonden.
Tijdens de zitting op 16 juni 2023 hebben eisers betoogd dat het bestreden besluit onbegrijpelijk was gemotiveerd en dat de werkzaamheden die zij verricht hadden, geen op geld waardeerbare arbeid betroffen, maar stagewerkzaamheden waren. De rechtbank oordeelde echter dat de aanwezigheid van eiser op de werkplek tijdens reguliere arbeidsuren, in combinatie met de rittenadministratie van het bedrijf, voldoende bewijs vormde dat eiser daadwerkelijk werkzaamheden had verricht die onder de bijstandsregels vielen. De rechtbank hechtte weinig waarde aan de verklaring van de baas van eiser, die stelde dat het om stagewerkzaamheden ging, omdat deze niet overeenkwam met andere informatie.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er geen sprake was van op geld waardeerbare arbeid en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de herziening en terugvordering van de bijstand in stand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.