ECLI:NL:RBMNE:2023:3014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
UTR_22_3309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor inpandig dakterras

In deze zaak hebben eisers, bewoners van de gemeente Bunnik, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning voor het maken van een inpandig dakterras. De omgevingsvergunning werd op 13 december 2021 verleend door het college van burgemeester en wethouders, en het bezwaar van eisers werd op 14 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eisers stelden dat zij met hun bezwaar nadeelcompensatie wilden bereiken, maar de rechtbank oordeelde dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning geen ruimte had voor een belangenafweging, wat betekent dat er geen plaats is voor nadeelcompensatie. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de omgevingsvergunning enkel aan de wettelijke criteria van de Wabo plaatsvond, en dat er geen ruimte was voor een bredere belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat het doel van eisers, namelijk het verkrijgen van nadeelcompensatie, niet kon worden bereikt met het ingediende bezwaar. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en kregen eisers geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam op 23 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. B.G. Ronteltap),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, het college

(gemachtigde: O. Boubkari).

Inleiding

1.1.
Eiseres [eiseres] woont op het adres [adres 1] in [woonplaats] . Eiser [eiser] woont naast eiseres [eiseres] in dezelfde straat en huizenrij op [adres 2] . Aan de andere zijde van de woning [adres 1] ligt een pad met daaraan de woning aan de [adres 3] . Vanuit de achtertuinen van eisers is het dak van [adres 3] te zien. Op het dak van [adres 3] zijn eerder in totaal drie dakkapellen gerealiseerd. Deze woning ligt op een afstand van ongeveer 10 meter vanaf de [adres 1] en ongeveer 15 meter vanaf [adres 2] .
1.2.
Met een besluit van 13 december 2021 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) verleend voor het maken van een inpandig dakterras op het adres [adres 3] in [woonplaats] . Het bouwplan is in overeenstemming met het bestemmingsplan [locatie] 2012. Eisers hebben bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college verwijst daarbij naar het advies van de bezwaarschriftencommissie dat het college heeft overgenomen. Het college komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift.
1.4.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Procesbelang
2. Het college heeft het bezwaar van eisers in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college heeft daarbij verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Volgens deze commissie bestrijden eisers de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning niet. Het gaat eisers bij het instellen van het bezwaar om toekenning van nadeelcompensatie. Dit doel kan niet met het bezwaar worden bereikt.
3. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Het gaat in deze procedure alleen om de vraag of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in verband met het ontbreken van procesbelang. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [1]
5. Eisers hebben op de hoorzitting en op de zitting bij de rechtbank toegelicht dat zij met het maken van bezwaar toekenning van nadeelcompensatie willen bereiken. Volgens eisers had het college zelfstandig de gevolgen van de omgevingsverlening voor eisers moeten meewegen. Het college had bij de beoordeling van de vergunningaanvraag aan het evenredigheidsbeginsel moeten toetsen en zich daarom over nadeelcompensatie moeten uitlaten.
6. Het college heeft de omgevingsvergunning op 13 december 2021 verleend voor de activiteit bouwen [2] (het maken van een inpandig dakterras). Daarbij heeft het college de vergunningsaanvraag getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden zich niet voordoen.
7. Volgens eisers had het college formeel, na toetsing van de vergunningsaanvraag conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), geen grond om de omgevingsvergunning te weigeren. De toepasselijke wet- en regelgeving verzet zich er echter niet tegen dat het college een belangenafweging had moeten verrichten. Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 [3] waaruit volgens eisers kan worden afgeleid dat er wel ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel indien het gaat om de toepassing van lagere regelgeving. Hiervan is sprake omdat de vergunningsaanvraag niet alleen aan de Wabo maar ook aan lagere regelgeving is getoetst, te weten het Besluit omgevingsrecht (BOR), de ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR) en het bestemmingsplan. Het college had daarom volgens eisers een belangenafweging in het kader van het evenredigheidsbeginsel moeten maken. Omdat het college aan het evenredigheidsbeginsel had moeten toetsen had het college zich ook een oordeel moeten vormen over nadeelcompensatie, aldus eisers.
Beoordeling
8. De rechtbank is het niet met eisers eens en legt dit hierna uit.
9. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan (of beheersverordening), de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen. Dit heet een gebonden beschikking. Tussen partijen is niet in geschil dat de vier weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet aan de orde zijn.
10. Het is vaste rechtspraak dat de toets van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, geen ruimte laat voor een nadere belangenafweging. De gedachte van de wetgever is hierbij geweest dat die belangafweging al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan en de keuzes die daarbij zijn gemaakt voor de maximale toegestane bebouwing. Eisers hebben geen zienswijze ingediend tegen de totstandkoming van het bestemmingsplan [locatie] 2012 dat op 3 oktober 2013 onherroepelijk is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat met de bouwactiviteit geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening is. Het standpunt van eisers dat het bestemmingsplan oud is en dat bij de vaststelling hiervan niet redelijkerwijs voorzienbaar was dat op het dak van de woning aan de [adres 3] een inpandig dakterras zou worden gerealiseerd, maakt dit niet anders.
11. Zoals hiervoor overwogen heeft het bestuursorgaan bij een gebonden beschikking geen ruimte voor een belangenafweging. Voor nadeelcompensatie kan geen plaats zijn als het bestuursorgaan bij het nemen van het schadeveroorzakende besluit geen ruimte heeft voor een belangenafweging. [4] Bij gebonden beschikkingen bestaat dus geen ruimte voor nadeelcompensatie. De eventuele schade wordt namelijk niet veroorzaakt door de omgevingsvergunning voor het dakterras maar door het bestemmingsplan die de bouw van het dakterras toestaat. [5]
12. Eisers betogen desondanks dat het college in verband met recente rechtspraak van de Afdeling over het evenredigheidsbeginsel bij de vergunningverlening aandacht had moeten besteden aan nadeelcompensatie. Eisers verwijzen daarbij naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023. [6]
13. De rechtbank volgt eisers niet in deze uitleg van de uitspraak van de Afdeling. Op grond van artikel 120 van de Grondwet treedt de rechter niet in de beoordeling van de grondwettigheid van een wet in formele zin. In de uitspraak van de Afdeling 1 maart 2023 waar eisers naar verwijzen wordt, anders dan eisers stellen, overwogen dat dit toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Het college heeft de vergunningsaanvraag getoetst aan de wet in formele zin, te weten artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit artikel mag niet worden getoetst aan een algemeen rechtsbeginsel als het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheid dat de vergunningaanvraag ook is getoetst aan het BOR en de MOR maakt dat niet anders.
14. De rechtbank concludeert dat in deze zaak geen nadeelcompensatie kan worden bereikt, omdat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning geen ruimte heeft voor een belangenafweging in het kader van het evenredigheidsbeginsel. Dit past immers niet bij het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
15. Dit betekent dat het doel dat eisers met hun bezwaar voor ogen staat, nadeelcompensatie, met dit rechtsmiddel niet kan worden bereikt. Gelet hierop heeft het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
16. De rechtbank wijst er op dat het college op de zitting heeft opgemerkt dat eisers afzonderlijk van deze procedure een verzoek om nadeelcompensatie kunnen indienen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571.
2.Zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9958.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 oktober 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BY0420.