Overwegingen
2. Het college heeft het bezwaar van eisers in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college heeft daarbij verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Volgens deze commissie bestrijden eisers de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning niet. Het gaat eisers bij het instellen van het bezwaar om toekenning van nadeelcompensatie. Dit doel kan niet met het bezwaar worden bereikt.
3. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Het gaat in deze procedure alleen om de vraag of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in verband met het ontbreken van procesbelang. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
5. Eisers hebben op de hoorzitting en op de zitting bij de rechtbank toegelicht dat zij met het maken van bezwaar toekenning van nadeelcompensatie willen bereiken. Volgens eisers had het college zelfstandig de gevolgen van de omgevingsverlening voor eisers moeten meewegen. Het college had bij de beoordeling van de vergunningaanvraag aan het evenredigheidsbeginsel moeten toetsen en zich daarom over nadeelcompensatie moeten uitlaten.
6. Het college heeft de omgevingsvergunning op 13 december 2021 verleend voor de activiteit bouwen(het maken van een inpandig dakterras). Daarbij heeft het college de vergunningsaanvraag getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden zich niet voordoen.
7. Volgens eisers had het college formeel, na toetsing van de vergunningsaanvraag conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), geen grond om de omgevingsvergunning te weigeren. De toepasselijke wet- en regelgeving verzet zich er echter niet tegen dat het college een belangenafweging had moeten verrichten. Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023waaruit volgens eisers kan worden afgeleid dat er wel ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel indien het gaat om de toepassing van lagere regelgeving. Hiervan is sprake omdat de vergunningsaanvraag niet alleen aan de Wabo maar ook aan lagere regelgeving is getoetst, te weten het Besluit omgevingsrecht (BOR), de ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR) en het bestemmingsplan. Het college had daarom volgens eisers een belangenafweging in het kader van het evenredigheidsbeginsel moeten maken. Omdat het college aan het evenredigheidsbeginsel had moeten toetsen had het college zich ook een oordeel moeten vormen over nadeelcompensatie, aldus eisers.
8. De rechtbank is het niet met eisers eens en legt dit hierna uit.
9. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan (of beheersverordening), de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen. Dit heet een gebonden beschikking. Tussen partijen is niet in geschil dat de vier weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet aan de orde zijn.
10. Het is vaste rechtspraak dat de toets van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, geen ruimte laat voor een nadere belangenafweging. De gedachte van de wetgever is hierbij geweest dat die belangafweging al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan en de keuzes die daarbij zijn gemaakt voor de maximale toegestane bebouwing. Eisers hebben geen zienswijze ingediend tegen de totstandkoming van het bestemmingsplan [locatie] 2012 dat op 3 oktober 2013 onherroepelijk is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat met de bouwactiviteit geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening is. Het standpunt van eisers dat het bestemmingsplan oud is en dat bij de vaststelling hiervan niet redelijkerwijs voorzienbaar was dat op het dak van de woning aan de [adres 3] een inpandig dakterras zou worden gerealiseerd, maakt dit niet anders.
11. Zoals hiervoor overwogen heeft het bestuursorgaan bij een gebonden beschikking geen ruimte voor een belangenafweging. Voor nadeelcompensatie kan geen plaats zijn als het bestuursorgaan bij het nemen van het schadeveroorzakende besluit geen ruimte heeft voor een belangenafweging.Bij gebonden beschikkingen bestaat dus geen ruimte voor nadeelcompensatie. De eventuele schade wordt namelijk niet veroorzaakt door de omgevingsvergunning voor het dakterras maar door het bestemmingsplan die de bouw van het dakterras toestaat.
12. Eisers betogen desondanks dat het college in verband met recente rechtspraak van de Afdeling over het evenredigheidsbeginsel bij de vergunningverlening aandacht had moeten besteden aan nadeelcompensatie. Eisers verwijzen daarbij naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023.
13. De rechtbank volgt eisers niet in deze uitleg van de uitspraak van de Afdeling. Op grond van artikel 120 van de Grondwet treedt de rechter niet in de beoordeling van de grondwettigheid van een wet in formele zin. In de uitspraak van de Afdeling 1 maart 2023 waar eisers naar verwijzen wordt, anders dan eisers stellen, overwogen dat dit toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Het college heeft de vergunningsaanvraag getoetst aan de wet in formele zin, te weten artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit artikel mag niet worden getoetst aan een algemeen rechtsbeginsel als het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheid dat de vergunningaanvraag ook is getoetst aan het BOR en de MOR maakt dat niet anders.
14. De rechtbank concludeert dat in deze zaak geen nadeelcompensatie kan worden bereikt, omdat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning geen ruimte heeft voor een belangenafweging in het kader van het evenredigheidsbeginsel. Dit past immers niet bij het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
15. Dit betekent dat het doel dat eisers met hun bezwaar voor ogen staat, nadeelcompensatie, met dit rechtsmiddel niet kan worden bereikt. Gelet hierop heeft het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
16. De rechtbank wijst er op dat het college op de zitting heeft opgemerkt dat eisers afzonderlijk van deze procedure een verzoek om nadeelcompensatie kunnen indienen.