ECLI:NL:RBUTR:2012:BY0420

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11-2383
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie naar aanleiding van aanleg parkeerplaats en de rechtmatigheid van verleende vergunningen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, waarbij zijn verzoek om nadeelcompensatie naar aanleiding van de aanleg van een parkeerplaats is afgewezen. De rechtbank heeft op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelde dat eiser geen recht heeft op nadeelcompensatie. Eiser had in bezwaar en beroep tegen de verleende aanlegvergunningen kunnen betogen dat deze een aantasting van zijn eigendomsrecht opleveren en dat er geen sprake is van een 'fair balance' tussen het algemeen belang en zijn private belangen. Aangezien hij dit niet heeft gedaan, zijn de vergunningen in rechte onaantastbaar en moet van de rechtmatigheid worden uitgegaan.

De rechtbank overweegt verder dat er geen sprake is van ontneming of regulering van eigendom, omdat het parkeerterrein is aangelegd op andere gronden dan die van eiser. De gestelde schade moet worden gekwalificeerd als indirecte planschade en niet als directe planschade. Eiser had overwogen een verzoek om planschadevergoeding te doen, maar heeft daarvan afgezien. De rechtbank concludeert dat de schade niet is veroorzaakt door de aanlegvergunningen, maar door het bestemmingsplan dat de aanleg toestaat. Voor schade veroorzaakt door een bestemmingsplan is het verzoek om planschadevergoeding de aangewezen weg, en kan er geen aanspraak op nadeelcompensatie bestaan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. B.J. van Ettekoven en W.B. Lakeman op 11 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/2383
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2012 in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik,
v e r w e e r d e r.
Inleiding
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 juni 2011 (het bestreden besluit), waarbij verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 1 december 2010 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek om nadeelcompensatie naar aanleiding van de aanleg van een parkeerplaats, gelegen ten oosten van de toegang van [naam] en aan de noordzijde van de woningen langs de [laan] (Provincialeweg N411), afgewezen.
Het beroep was geagendeerd voor de zitting van 30 maart 2012, maar die zitting kon door een verhindering aan de zijde van eiser geen doorgang vinden. De zitting heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 1 juni 2012, waar eiser is verschenen vergezeld van zijn echtgenote [A], bijgestaan door mr. R. Keuken, advocaat te Waalre. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.S. Dijkstra, werkzaam bij de gemeente Bunnik.
Overwegingen
1. Eiser en zijn echtgenote wonen sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw in het pand [adres] te [woonplaats], gelegen aan de toegang(sweg) tot [naam]. Zij hebben het pand van de vader van eiser aangekocht in 1992. De directe omgeving van de woning van eiser is door de jaren van karakter veranderd. Was het eerst nog agrarisch, thans zijn de gronden direct grenzend aan de achterzijde van het woonperceel van eiser in gebruik als parkeerterrein ten behoeve van bezoekers van [naam]. Dit zorgt volgens eiser voor veel overlast door het aan- en afrijden van voertuigen, de bijbehorende drukte, stank en geluid. Eiser stelt dat zijn onroerende zaak als gevolg van de aanleg van het parkeerterrein sterk in waarde is gedaald. Verder stelt eiser schade te lijden als gevolg van verminderd woongenot. Hij heeft verweerder gevraagd om compensatie van zijn nadeel in de vorm van nadeelcompensatie. Hij wenst zijn schade vergoed te zien. Als grondslag voor vergoeding heeft eiser gewezen op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 3:4, lid 2 van de Awb, en of het égalité-beginsel. Eiser heeft een tweetal aanlegvergunningen als schadeveroorzaak aangewezen. Het gaat om de volgende besluiten.
2. Bij besluit van 21 juli 2009 heeft verweerder aan de gemeente Utrecht een (herziene) aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een parkeerplaats op het perceel, kadastraal bekend [nummer], plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats]. Deze vergunning is op 29 juli 2009 gepubliceerd. Het door eiser tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 12 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser heeft tegen dit laatste besluit van verweerder geen beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 april 2010 heeft verweerder aan de gemeente Utrecht een aanlegvergunning verleend voor het uitbreiden van de parkeerplaats aan de [laan], achter [adres]. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
3. Bij brief van 3 september 2010 heeft eiser bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie ingediend. Bij besluit van 1 december 2010 heeft verweerder afwijzend op eisers verzoek beslist. Het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft overwogen een verzoek om planschadevergoeding te doen, maar daarvan heeft afgezien. Tussen partijen is niet in geschil dat het parkeerterrein ook kon worden aangelegd op grond van bestemmingsplan Landelijk Gebied, dat in 1987 onherroepelijk is geworden. Het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 29 januari 2009, heeft in zoverre voor eiser geen planologische verslechtering opgeleverd. Daarnaast is gesteld dat de schade voor eiser voorzienbaar was toen hij in 1992 de woning kocht.
5. Eiser vraagt daarom geen planschadevergoeding, maar nadeelcompensatie. Hij stelt schade te lijden door de aanleg van het parkeerterrein, mogelijk gemaakt door de hiervoor genoemde aanlegvergunningen. De rechtbank staat daarmee voor de vraag of verweerder terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft nadeelcompensatie.
6. Eisers stelling dat zijn aanspraak op nadeelcompensatie volgt uit de schending van artikel 1 EP EVRM faalt. Eiser had in bezwaar en beroep tegen de verleende aanlegvergunningen kunnen betogen dat deze een aantasting van zijn eigendomsrecht opleveren en dat geen sprake is van een ‘fair balance’ tussen het algemeen belang gemoeid met de aanleg van de parkeervoorziening en zijn private belangen. Eiser heeft dat echter niet gedaan. Hij heeft tegen genoemde besluiten geen bezwaar en beroep ingesteld, althans deze rechtsmiddelen niet doorgezet. De aanlegvergunningen zijn daardoor in rechte onaantastbaar. In deze procedure moet daarom van de rechtmatigheid van die besluiten worden uitgegaan. Die besluiten worden derhalve geacht niet in strijd te zijn met het recht, waaronder genoemde verdragsbepaling. In deze situatie levert artikel 1 EP EVRM geen zelfstandige grondslag op voor nadeelcompensatie.
Overigens is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ontneming of regulering van eigendom, aangezien het parkeerterrein is aangelegd op andere gronden dan die in eigendom bij eiser. In de terminologie van het planschaderecht moet de gestelde schade worden gekwalificeerd als indirecte planschade en niet als directe planschade.
7. Om soortgelijke redenen als onder 6. weergegeven kan ook het beroep op artikel 3:4, lid 2 Awb niet slagen. Eiser had in bezwaar en beroep tegen de aanlegvergunningen kunnen betogen dat de nadelige gevolgen van de aanlegvergunningen voor eiser en zijn echtgenote onevenredig zijn in verhouding tot de met die besluiten te dienen doelen. Nu de besluiten voor rechtmatig moeten worden gehouden, moet er echter ook van worden uitgegaan dat die besluiten in overeenstemming zijn met artikel 3:4, lid 2 Awb. Aan de vraag of aan het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, lid 2) betekenis toekomt bij een gebonden beschikking als een aanlegvergunning komt de rechtbank in deze zaak niet toe.
8. Dit alles betekent echter niet dat er reeds daarom geen aanspraak op nadeelcompensatie zou kunnen bestaan. Eiser heeft in dit verband terecht verwezen naar de rechtspraak (ABRvS 8 november 2006, LJN: AZ1762, coffeeshop Venlo), waaruit blijkt dat ook in de situatie dat het schadeveroorzakende besluit in overeenstemming is met artikel 3:4, lid 2, van de Awb, of moet worden geacht daarmee in overeenstemming te zijn, schending van het (nog ongeschreven) égalité-beginsel kan nopen tot vergoeding van onevenredige schade.
Daarmee komt de rechtbank op de vraag of er ook in de onderhavige zaak ruimte is voor vergoeding van nadeelcompensatie. Verweerder meent van niet, reeds omdat de aanlegvergunning een gebonden beschikking is. Als het project in overeenstemming is met het bestemmingsplan, dan moet verweerder de gevraagde aanlegvergunning verlenen; dit volgt uit het limitatief-imperatieve stelsel van het ten tijde hier van belang geldende artikel 3.16 van de Wro. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar rechtspraak waaruit dit zou volgen (ABRvS 21 december 2005, LJN: AU8444, Helden). Eiser heeft betoogd dat die rechtspraak in dit geval niet kan worden toegepast.
9. De rechtbank zal in het midden laten het antwoord op de partijen verdeeld houdende vraag of bij onevenredige schade veroorzaakt door een gebonden beschikking aanspraak op nadeelcompensatie kan bestaan wegens schending van het égalité-beginsel. De rechtbank is van oordeel dat in een situatie als de onderhavige, waarin sprake is van schade beweerdelijk veroorzaakt door gebonden aanlegvergunningen, de eventuele schade niet wordt veroorzaakt door die vergunningen, maar door het bestemmingsplan dat het aanleggen toestaat. Voor schade veroorzaakt door een bestemmingsplan is het verzoek om planschadevergoeding de aangewezen weg. Voor een situatie als hier aan de orde is die weg exclusief in die zin dat daarnaast of daarenboven niet een aanspraak op nadeelcompensatie kan bestaan. Dat een verzoek om planschadevergoeding voor eisers mogelijk niets oplevert, omdat de voorzienbaarheid daaraan in de weg zou staan, doet daaraan niet af.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het verzoek om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Voor vergoeding van griffierecht of proceskosten is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.
De griffier: De rechter:
W.B. Lakeman mr. B.J. van Ettekoven
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.