In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser. De eiser, die sinds 31 oktober 2016 ziek is door burn-outklachten, was het niet eens met de beslissing van het UWV om zijn arbeidsongeschiktheid op 76,34% vast te stellen. Hij voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft de procedurele bezwaren van de eiser, waaronder het niet houden van een hoorzitting en het niet tijdig ontvangen van het verweerschrift, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende gelegenheid had gegeven voor een hoorzitting en dat de procedure correct was verlopen. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid correct was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waardoor de beslissing van het UWV om de arbeidsongeschiktheid op 76,34% vast te stellen, in stand bleef.