In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde van haar woning voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 1.358.000,-. Eiseres ging in bezwaar, maar de uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2022 verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de WOZ-waarde. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij een taxatierapport van het NWWI overlegde, dat een marktwaarde van € 1.100.000,- aangaf. Verweerder ging akkoord met een waardeverlaging naar € 1.050.000,-. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder de eerder vastgestelde waarde niet langer handhaafde. De rechtbank volgde niet het standpunt van verweerder dat het NWWI-rapport niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat eiseres dit rapport niet in de bezwaarfase had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiseres het rapport in beroep mocht inbrengen, aangezien de bewijslast bij verweerder lag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, stelde de WOZ-waarde vast op € 1.050.000,- en droeg verweerder op het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 2.226,- aan eiseres te vergoeden.