ECLI:NL:RBMNE:2023:2822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/16/540037 / HA ZA 22-325
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst met betrekking tot concurrentie- en relatiebedingen in de autobranche

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2023, stonden de vorderingen van [eiseres c.s.] en [gedaagde c.s.] centraal. [Eiseres c.s.] vorderde onder andere een schadevergoeding van €450.000,00 wegens vermeende schending van concurrentie- en relatiebedingen door [gedaagde c.s.]. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen, die betrekking had op samenwerking in de autobranche, feitelijk niet was uitgevoerd zoals bedoeld. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst omstreeks februari 2022 was beëindigd, en dat [gedaagde c.s.] geen bedingen had overtreden. De vorderingen van [eiseres c.s.] werden afgewezen, terwijl de vorderingen van [gedaagde c.s.] gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat [eiseres c.s.] onrechtmatig had gehandeld door derden te informeren over het geschil, wat leidde tot schade voor [gedaagde c.s.]. De rechtbank legde [eiseres c.s.] ook op om de gelegde beslagen op te heffen en te communiceren met betrokken derden over de onterecht gemaakte uitlatingen. De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde c.s.].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/540037 / HA ZA 22-325
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna te noemen respectievelijk [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en samen in vrouwelijk enkelvoud: [eiseres c.s.] ,
advocaat: mr. M. Karel,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en samen in vrouwelijk enkelvoud: [gedaagde c.s.] ,
advocaat: mr. B.J.L. Baas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 mei 2022, met 20 producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met 11 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met zeven producties (21 tot en met 27);
  • de nadere producties 12 en 13 van [gedaagde c.s.] ;
  • de mondelinge behandeling van 13 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] drijven allebei een onderneming binnen de autobranche. Zij bemiddelen (los van elkaar) bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten voor auto’s. Zij vormen de schakel tussen enerzijds bedrijven of consumenten die een auto willen leasen en anderzijds de financiële instellingen die het krediet verstrekken voor de leaseauto. [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] ontvangen van de financiële instelling een provisie als een leaseovereenkomst tot stand komt na het verrichten van de bemiddelingswerkzaamheden. [eiser sub 2] is de indirect aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 1] . [gedaagde sub 2] is de indirect aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] waren vele jaren vrienden van elkaar. Op 22 juni 2020 zijn [eiseres c.s.] en [gedaagde c.s.] een overeenkomst met elkaar aangegaan (hierna: de overeenkomst). De heer [belanghebbende sub 1] (hierna: [belanghebbende sub 1] ) en zijn onderneming [bedrijf 1] B.V. (hierna samen: [belanghebbende c.s.] ) zijn ook partij bij die overeenkomst. De overeenkomst bestaat uit twee documenten: een document van 27 mei 2020 en een document van 22 juni 2020. In de overeenkomst is onder meer een concurrentie- en relatiebeding en een geheimhoudingsbeding opgenomen.
2.3.
Het doel van de samenwerking tussen partijen was dat zij samen op zoek zouden gaan naar nieuwe klanten voor wie zij konden bemiddelen bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten. Op die manier konden zij op grote(re) schaal bij de financiële instellingen aanvragen indienen. Dit zouden zij doen onder de naam van [eiseres sub 1] . Daarmee zouden zij hogere provisies ontvangen dan als zij allebei uitsluitend onder hun eigen naam zouden bemiddelen. Naast deze samenwerking, zouden beide partijen ieder hun (destijds) eigen klanten blijven bedienen op eigen naam.
2.4.
Omstreeks januari 2022 hebben partijen gesproken over het aangaan van een nieuwe (samenwerkings)overeenkomst. Dit initiatief kwam vanuit [eiseres c.s.] Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de inhoud van een nieuwe overeenkomst. [gedaagde c.s.] heeft in een e-mail van 21 januari 2022 aangegeven de huidige samenwerking te willen voortzetten of anders – indien [eiseres c.s.] en [belanghebbende c.s.] dat niet zien zitten – de samenwerking te beëindigen en daartoe een beëindigingsovereenkomst te sluiten. In een e-mail van 27 januari 2022 heeft [eiseres c.s.] aangestuurd op het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Die vaststellingsovereenkomst is echter nooit gesloten. De feitelijke samenwerking tussen partijen is wel geëindigd omstreeks februari 2022.
2.5.
[eiseres c.s.] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst na januari 2022 van kracht is gebleven, omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van een vaststellingsovereenkomst. Volgens [eiseres c.s.] heeft [gedaagde c.s.] gedurende de overeenkomst het concurrentie- en relatiebeding en het geheimhoudingsbeding overtreden. [eiseres c.s.] heeft [gedaagde c.s.] hierop aangesproken en haar aansprakelijk gesteld voor de hierdoor door [eiseres sub 1] geleden schade. [gedaagde sub 1] heeft de aansprakelijkheid niet erkend. Dit heeft ertoe geleid dat [eiseres c.s.] deze procedure is gestart tegen [gedaagde c.s.]

3.Wat vordert [eiseres c.s.] en wat is het verweer daarop van [gedaagde c.s.] ?

3.1.
[eiseres c.s.] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde c.s.] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 450.000,00 aan [eiseres c.s.] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot aan de dag waarop de hoofdsom volledig is betaald;
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde c.s.] in strijd met het concurrentie-, relatie en/of geheimhoudingsbeding van de overeenkomst van 22 juni 2020 heeft gehandeld, onder verwijzing naar een schadestaatprocedure om de omvang van de (verschuldigde) schadevergoeding daarin vast te stellen;
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde c.s.] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van 22 juni 2020 door deze (onrechtmatig) te ontbinden/te beëindigen, onder verwijzing naar een schadestaatprocedure om de omvang van de (verschuldigde) schadevergoeding daarin vast te stellen;
IV. [gedaagde c.s.] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten ter hoogte van
€ 3.445,88 aan [eiseres c.s.] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag waarop de beslagkosten volledig zijn betaald;
V. [gedaagde c.s.] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[eiseres c.s.] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde c.s.] minstens 18 keer de bedingen (concurrentie- en relatiebeding en geheimhoudingsbeding) uit de overeenkomst heeft overtreden. [gedaagde c.s.] is daarom tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Per overtreding is [gedaagde c.s.] een boete verschuldigd van € 25.000,00. In totaal is [gedaagde c.s.] dus een boete verschuldigd van € 450.000,00. Daarnaast dient [gedaagde c.s.] ook nog de verdere schade te vergoeden die [eiseres c.s.] heeft geleden als gevolg van de overtredingen. [gedaagde sub 1] heeft de overeenkomst op 26 april 2022 ontbonden, omdat [eiseres sub 1] niet aan haar betalingsverplichting tegenover [gedaagde sub 1] heeft voldaan. [gedaagde sub 1] had niet tot ontbinding van de overeenkomst mogen overgaan, omdat [eiseres sub 1] haar betalingsverplichting tegenover [gedaagde sub 1] terecht had opgeschort. De schade die [eiseres c.s.] hierdoor heeft geleden, dient [gedaagde c.s.] ook te vergoeden, aldus [eiseres c.s.]
3.3.
[gedaagde c.s.] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Zij heeft – samengevat – naar voren gebracht dat [gedaagde sub 1] het concurrentie- en relatiebeding en het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden. Ook had [gedaagde sub 1] voldoende reden om de overeenkomst te ontbinden. De vorderingen van [eiseres c.s.] dienen volgens [gedaagde c.s.] daarom afgewezen te worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Wat vordert [gedaagde c.s.] en wat is het verweer daarop van [eiseres c.s.] ?

4.1.
[gedaagde c.s.] heeft op haar beurt een tegenvordering ingesteld. Zij vordert in reconventie bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [eiseres c.s.] jegens [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken tussen partijen, doordat zij aangaf dat [gedaagde sub 1] moest kiezen tussen het aangaan van de door [eiseres c.s.] gewenste nieuwe overeenkomst en haar eigen onderneming en doordat [eiseres c.s.] niet positief reageerde op de wens van [gedaagde sub 1] om de bestaande overeenkomst voort te zetten, maar gepersisteerd heeft bij een beëindiging daarvan;
II. een verklaring voor recht dat [eiseres c.s.] jegens [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de betalingsafspraken tussen partijen, alsmede/dan wel dat zij door haar betalingen op te schorten jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld;
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] op goede gronden de overeenkomst tussen partijen heeft ontbonden;
IV. een verklaring voor recht dat hetgeen partijen overeenkwamen ten minste ten dele een franchiseovereenkomst is, welke overeenkomst een niet geldig
concurrentiebeding bevat, dat dan ook buiten beschouwing dient te worden
gelaten;
V. een verklaring voor recht dat [eiseres c.s.] jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft
gehandeld door (herhaaldelijk) beslag te leggen en dat zij aansprakelijk is voor daardoor ontstane schade aan de kant van [gedaagde c.s.] ;
VI. een verklaring voor recht dat [eiseres c.s.] jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door externe partijen, zoals [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , op een suggestieve wijze te informeren over haar geschil met [gedaagde sub 1] , en te bepalen dat [eiseres c.s.] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade aan de kant van [gedaagde sub 1] ;
VII. [eiseres c.s.] te gelasten om in ieder geval [bedrijf 3] , maar zo nodig ook andere door [eiseres c.s.] geïnformeerde partijen, te berichten dat er geen bezwaar zijdens [eiseres c.s.] wordt gemaakt tegen het verlenen van een aanstelling, althans de desbetreffende partijen zodanig te informeren en afschrift daarvan aan [gedaagde sub 1] te verstrekken, dat de kans op het verkrijgen van een aanstelling door [gedaagde sub 1] daardoor positief wordt beïnvloedt, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom;
VIII. [eiseres c.s.] te verbieden zich op negatieve wijze over [gedaagde sub 1] uit te laten, op
straffe van verbeurte van een dwangsom;
IX. [eiseres c.s.] te gelasten de gelegde beslagen op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
en voorwaardelijk, namelijk voor het geval dat er tussen partijen een agentuurovereenkomst bestaat/heeft bestaan:
X. [eiseres c.s.] te veroordelen tot het aan [gedaagde sub 1] betalen van redelijke vergoedingen;
en voorwaardelijk, namelijk voor het geval de tussen partijen gesloten overeenkomst nog niet is ontbonden:
XI. de overeenkomst te ontbinden, omdat [eiseres c.s.] tekortgeschoten is in de nakoming daarvan;
en in alle gevallen:
XII. [eiseres c.s.] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde c.s.] heeft – samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [eiseres c.s.] om meerdere redenen tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseres c.s.] heeft (1) [gedaagde sub 1] voor het blok gezet, omdat zij de inhoud van de overeenkomst wilde aanpassen, (2) zij heeft niet voldaan aan haar betalingsverplichting jegens [gedaagde sub 1] , en (3) zij heeft zich ten onrechte negatief uitgelaten over [gedaagde sub 1] jegens derden. Voor [gedaagde sub 1] bestond er (daarom) voldoende reden om de overeenkomst te ontbinden, aldus [gedaagde c.s.]
4.3.
[eiseres c.s.] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. De kern van haar verweer komt overeen met wat zij ten grondslag heeft gelegd aan haar vorderingen in conventie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.Wat beslist de rechtbank in conventie? (vorderingen van [eiseres c.s.] )

5.1.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres c.s.] af en veroordeelt [eiseres c.s.] tot betaling van de door [gedaagde c.s.] gemaakte proceskosten. Waarom dat zo is, wordt hierna uitgelegd.

6.Wat beslist de rechtbank in reconventie? (vorderingen van [gedaagde c.s.] )

6.1.
De rechtbank wijst de vorderingen II, V, VI, VII en IX toe. De andere vorderingen (I, III, IV, VIII, X en XI) worden afgewezen. Daarnaast wordt [eiseres c.s.] veroordeeld tot betaling van de door [gedaagde c.s.] gemaakte proceskosten. Waarom dat zo is, wordt hierna uitgelegd.
7. Wat is de motivering van de rechtbank? (vorderingen van [eiseres c.s.] en [gedaagde c.s.] )
7.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen van [eiseres c.s.] en [gedaagde c.s.] , worden deze hierna gezamenlijk besproken.
(1) Kwalificatie van de overeenkomst
7.2.
Partijen hebben samen een overeenkomst gesloten. De inhoud van de overeenkomst komt in de kern op het volgende neer:
  • Zowel [eiseres sub 1] als [gedaagde sub 1] hadden voorafgaand aan de samenwerking hun eigen klanten/relaties, die zij gedurende de samenwerking zelf zouden blijven bedienen; en
  • [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zouden samen onder de vlag van [eiseres sub 1] op zoek gaan naar nieuwe klanten/relaties en dat zouden direct klanten/relaties van [eiseres sub 1] (en dus niet (ook) van [gedaagde sub 1] ) worden.
7.3.
Partijen zijn het erover eens dat aan het tweede onderdeel van de overeenkomst – het samenwerkingsaspect – in de praktijk geen uitvoering is gegeven. Zij zijn dus nooit samen op zoek gegaan naar nieuwe klanten/relaties. Zowel [eiseres sub 1] als [gedaagde sub 1] hebben dat wel los van elkaar gedaan. [gedaagde sub 1] heeft bij de financieringsaanvragen voor zijn eigen klanten/relaties regelmatig gebruik gemaakt van de aanstelling die [eiseres sub 1] heeft bij verschillende financiële instellingen. Op grond van die aanstelling kan [eiseres sub 1] bemiddelingswerkzaamheden verrichten voor de betreffende financiële instelling en ontvangt zij hiervoor een afgesproken provisie.
7.4.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil hoe de tussen hen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd: is het (deels) een franchiseovereenkomst, een agentuurovereenkomst of een ‘algemene’ samenwerkingsovereenkomst? Bij de beantwoording van de vraag wat voor soort overeenkomst partijen hebben gesloten, is hoofdzakelijk van belang hoe partijen inhoud hebben gegeven aan hun rechtsverhouding (de inhoud van de overeenkomst). Hoe partijen de overeenkomst op papier hebben vormgeven (de vorm van de overeenkomst), is niet doorslaggevend.
Geen franchiseovereenkomst
7.5.
[gedaagde c.s.] stelt dat de overeenkomst (deels) aangemerkt dient te worden als een franchiseovereenkomst, omdat de samenwerking tussen partijen erop neerkwam dat zij samen vanuit één naam ( [eiseres sub 1] ) nieuwe klanten zouden gaan werven. Daarnaast beschikt [eiseres sub 1] volgens [gedaagde c.s.] over specifieke know-how, wat er ook op wijst dat sprake is van een franchiseovereenkomst. [eiseres c.s.] heeft op haar beurt naar voren gebracht dat [eiseres sub 1] geen franchiseformule heeft en dat ook niet als zodanig in de markt zet. Evenmin heeft [gedaagde sub 1] haar een vergoeding betaald om een franchiseformule te exploiteren. [gedaagde sub 1] heeft in het geheel geen franchiseformule geëxploiteerd, laat staan op een door [eiseres sub 1] aangegeven wijze, aldus [eiseres c.s.]
7.6.
De rechtbank volgt het standpunt van [gedaagde c.s.] niet. Het volgende is daarvoor van belang. Volgens artikel 7:911 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een franchiseovereenkomst een overeenkomst waarbij de franchisegever aan een franchisenemer tegen vergoeding het recht verleent en de verplichting oplegt om een franchiseformule op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten. Kenmerkend voor een franchiseovereenkomst is dus het gebruik van een herkenbare franchiseformule (operationele, commerciële en organisatorische formule voor de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten) door de franchisenemer waarvoor een vergoeding wordt betaald aan de franchisegever. Uit de gegeven omstandigheden volgt niet dat [eiseres sub 1] een franchiseformule heeft. Zij voert weliswaar een handelsnaam en beschikt over know-how, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres sub 1] een franchiseformule heeft. Daarvoor is meer nodig. Daarnaast blijkt niet dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 1] een vergoeding heeft betaald voor het gebruik van een eventuele franchiseformule. Verder is van belang dat [gedaagde sub 1] op geheel eigen wijze en op eigen naam heeft bemiddeld tussen klanten en financiële instellingen bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten en dat dus niet op een door [eiseres sub 1] aangegeven wijze heeft gedaan. Kortom: van een franchiseovereenkomst is geen sprake.
7.7.
Het voorgaande brengt mee dat vordering IV van [gedaagde c.s.] – de gevorderde verklaring voor recht dat ten minste ten dele sprake is van een franchiseovereenkomst – wordt afgewezen.
Geen agentuurovereenkomst
7.8.
Volgens [gedaagde c.s.] dient de overeenkomst (ook) aangemerkt te worden als een agentuurovereenkomst. Waarom dat zo is, heeft [gedaagde c.s.] niet gesteld. [eiseres c.s.] heeft aangevoerd dat geen sprake is van een agentuurovereenkomst, omdat [gedaagde sub 1] niet bemiddelde bij de totstandkoming van overeenkomsten op naam van [eiseres sub 1] . Zij zou [eiseres sub 1] alleen ondersteunen bij het werven van nieuwe klanten/relaties.
7.9.
Ook op dit punt volgt de rechtbank [gedaagde c.s.] niet. Het volgende is daarvoor van belang. Volgens artikel 7:428 BW is een agentuurovereenkomst een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn. Kenmerkend voor een agentuurovereenkomst is dus dat de handelsagent bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddelt voor de principaal. Nu tussen partijen vaststaat dat het tweede deel van de overeenkomst (gezamenlijk klanten werven onder de vlag van [eiseres sub 1] ) niet van de grond is gekomen en [gedaagde sub 1] dus niet voor [eiseres sub 1] /onder naam van [eiseres sub 1] heeft bemiddeld bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten, is van een agentuurovereenkomst geen sprake.
7.10.
Het voorgaande brengt mee dat aan de beoordeling van vordering X van [gedaagde c.s.] niet wordt toegekomen, nu niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, namelijk dat sprake is van een agentuurovereenkomst.
‘Algemene’ samenwerkingsovereenkomst
7.11.
Gelet op de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst, dient de overeenkomst naar het oordeel van de rechtbank gekwalificeerd te worden als een ‘algemene’ (ook wel onbenoemde) samenwerkingsovereenkomst. Voor een dergelijke overeenkomst geldt geen aparte regeling in het BW, maar zijn de algemene regels van boek 6 BW van toepassing.
(2) Einde van de overeenkomst
7.12.
Tussen partijen is (verder) in geschil of de overeenkomst nog bestaat (standpunt [eiseres c.s.] ) of dat die inmiddels is beëindigd (standpunt [gedaagde c.s.] ). Naar het oordeel van de rechtbank is de overeenkomst omstreeks februari 2022 beëindigd. Daarvoor is het volgende van belang.
7.13.
De beëindiging van een overeenkomst hoeft niet altijd uitdrukkelijk te volgen uit een mededeling van (een van) partijen of een daartoe gesloten beëindigingsovereenkomst. Ook in de gedragingen van partijen over en weer kan een nadere, tot beëindiging van de overeenkomst strekkende, beëindigingsovereenkomst besloten liggen. [1] Daarvan is hier sprake. [eiseres sub 1] heeft medio januari 2022 aan [gedaagde sub 1] een nieuwe overeenkomst aangeboden. Op 14 januari 2022 zijn partijen bij elkaar gekomen om die nieuwe overeenkomst te bespreken. Uit de notulen die van deze bespreking zijn opgemaakt, volgt dat [eiser sub 2] [gedaagde sub 2] twee opties heeft voorgehouden: (1) de samenwerking met [eiseres sub 1] voortzetten op basis van de nieuwe overeenkomst, of (2) enkel met [gedaagde sub 1] verdergaan (en dus de samenwerking beëindigen). [gedaagde sub 2] heeft toen aangegeven voor [gedaagde sub 1] te willen gaan. Uit de notulen volgt dat partijen op 17 januari 2022 verder met elkaar in gesprek zouden gaan over de uiteindelijke keuze van [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] . Op 21 januari 2022 heeft [gedaagde sub 2] per e-mail aan [eiser sub 2] meegedeeld dat het zijn voorkeur heeft om de samenwerking voort te zetten op basis van de bestaande overeenkomst. Mochten [eiseres c.s.] en [belanghebbende c.s.] dat niet zien zitten, dan resteert alleen beëindiging van de samenwerking, aldus [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft zijn e-mail afgesloten met de zin: “
Ik hoor graag van jullie of jullie de huidige samenwerking voort willen zetten of dat deze beëindigd dient te worden.”. Op deze e-mail is niet meer door [eiser sub 2] gereageerd. Wel heeft hij op 27 en 29 januari 2022 een e-mail naar [gedaagde sub 2] gestuurd waarin hij heeft voorgesteld om met elkaar om de tafel te gaan zitten om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Die afspraak heeft nooit plaatsgevonden. Wel is het zo dat partijen sinds februari 2022 feitelijk niet meer met elkaar hebben samengewerkt.
7.14.
Uit de voorgaande omstandigheden volgt dat partijen een vaststellingsovereenkomst zouden sluiten ter beëindiging van hun samenwerking. Die vaststellingsovereenkomst is er weliswaar niet gekomen, maar sinds februari 2022 hebben partijen ook niet meer met elkaar samengewerkt. Uit de stukken volgt ook niet dat partijen elkaar nadien hebben verzocht om samen te werken; [eiseres c.s.] heeft [gedaagde c.s.] enkel aangesproken op grond van vermeende schendingen van het concurrentie- en relatiebeding en geheimhoudingsbeding. Partijen hebben elkaar op de mondelinge behandeling van 13 april 2023 weer voor het eerst gezien en gesproken. Klaarblijkelijk was sprake van een vertrouwensbreuk tussen partijen die zo ernstig was dat geen van hen een samenwerking nog zag zitten. In de voormelde gedragingen van partijen ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat hun samenwerking en daarmee ook de overeenkomst omstreeks februari 2022 is beëindigd.
7.15.
Nu de overeenkomst tussen partijen reeds in februari 2022 is beëindigd, behoeft niet meer beoordeeld te worden of [gedaagde sub 1] de overeenkomst in april 2022 op goede gronden heeft ontbonden. De overeenkomst bestond op dat moment immers niet meer. Vordering III van [eiseres c.s.] – een verklaring voor recht dat de ontbindingsverklaring van [gedaagde sub 1] onterecht was – wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor vordering III van [gedaagde c.s.] (het spiegelbeeld van de vordering van [eiseres c.s.] , namelijk een verklaring voor recht dat de ontbindingsverklaring rechtsgeldig was). Ten aanzien daarvan geldt bovendien nog dat partijen ontbinding van de overeenkomst in de overeenkomst uitgesloten hebben
(“De overeenkomst kan ontbonden worden na akkoord van alle partijen. Alle bepalingen blijven dan van kracht mits anders is besloten.”), zodat ook om die reden vordering III van [gedaagde c.s.] wordt afgewezen. Aan de beoordeling van vordering XI van [gedaagde c.s.] – gerechtelijke ontbinding onder de voorwaarde dat de eerdere ontbindingsverklaring onterecht was – wordt niet toegekomen.
7.16.
[gedaagde c.s.] heeft in het kader van de beëindiging van de overeenkomst nog een verklaring voor recht gevorderd (vordering I). Die verklaring voor recht houdt in dat [eiseres c.s.] jegens [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken tussen partijen, omdat [eiseres c.s.] [gedaagde c.s.] voor het blok heeft gezet (de nieuwe overeenkomst aangaan of de samenwerking beëindigen) en [eiseres c.s.] gepersisteerd heeft bij beëindiging van de samenwerking nadat [gedaagde c.s.] kenbaar had gemaakt dat zij de bestaande overeenkomst met [eiseres sub 1] wilde voortzetten. Deze vordering wordt afgewezen. Het stond [eiseres sub 1] namelijk vrij om aan [gedaagde sub 1] een nieuwe overeenkomst aan te bieden. Net zoals het [gedaagde sub 1] vervolgens vrijstond om niet akkoord te gaan met de nieuwe overeenkomst, zoals zij ook heeft gedaan. In die handelingen is geen tekortkoming van één van partijen gelegen. De samenwerking is daarna feitelijk gestopt. Dat het einde van de samenwerking overwegend te wijten is aan [eiseres sub 1] , zoals [gedaagde c.s.] met haar vordering onder I lijkt te suggereren, blijkt nergens uit. Ook om die reden is vordering I niet toewijsbaar.
(3) Concurrentie- en relatiebeding en geheimhoudingsbeding
7.17.
In de overeenkomst is een concurrentie- en relatiebeding en een geheimhoudingsbeding opgenomen. De overeenkomst is inmiddels geëindigd, maar deze bedingen blijven volgens de overeenkomst in stand tot drie jaar na het einde van de overeenkomst. Volgens [eiseres c.s.] heeft [gedaagde sub 1] herhaaldelijk de bedingen overtreden en is [gedaagde c.s.] daarom een boete verschuldigd van € 450.000,00 (vordering I in conventie). [gedaagde c.s.] heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 1] de bedingen niet heeft overtreden.
Uitleg concurrentie- en relatiebeding
7.18.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij van mening verschillen over de vraag hoe het concurrentie- en relatiebeding moet worden uitgelegd. Partijen zijn het erover eens dat zij voorafgaand aan hun samenwerking eigen relaties/klanten hadden en dat ieder die zelf zou blijven bedienen. Het was dus niet de bedoeling dat zij elkaars relaties zouden benaderen. Partijen zijn het er ook over eens dat de klanten die zij samen zouden werven gedurende hun samenwerking, klanten van [eiseres sub 1] zouden worden en dat voor hen via het agentschap van [eiseres sub 1] een financieringsaanvraag zou worden gedaan. Waar partijen van mening over verschillen is het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] bij het aanvragen van financiering voor haar eigen relaties gebruik moet maken van het agentschap van [eiseres sub 1] (standpunt [eiseres c.s.] ) of dat zij dat ook bij een andere tussenpersoon met een agentschap (concurrent van [eiseres sub 1] ) mag doen (standpunt [gedaagde c.s.] ). Verder verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag van wie de relaties worden die [gedaagde sub 1] zelf heeft geworven gedurende de overeenkomst en voor wie hij een financieringsaanvraag heeft gedaan via het agentschap van [eiseres sub 1] . Volgens [eiseres c.s.] worden dat relaties van [eiseres sub 1] en volgens [gedaagde c.s.] blijven dat relaties van [gedaagde sub 1] .
7.19.
Volgens vaste rechtspraak moet een overeenkomst worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. [2] Deze maatstaf houdt in dat niet alleen naar de zuiver taalkundige uitleg van bepalingen van de overeenkomst wordt gekeken (dus niet wat letterlijk in de overeenkomst staat), maar dat ook van belang is wat partijen over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden en wat zij op basis daarvan van elkaar mochten verwachten. Het gaat er daarbij niet om wat ieder van de partijen met zijn eigen verklaringen en gedragingen heeft beoogd, maar om de vraag hoe partijen in de gegeven omstandigheden elkaars verklaringen over en weer in redelijkheid mochten opvatten.
7.20.
Aan de hand van deze maatstaf legt de rechtbank het concurrentie- en relatiebeding zo uit dat:
  • [gedaagde sub 1] geen relaties van [eiseres sub 1] mag benaderen die [eiseres sub 1] óf voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst óf gedurende de overeenkomst heeft verworven. Hetzelfde geldt andersom: [eiseres sub 1] mag geen relaties van [gedaagde sub 1] benaderen die [gedaagde sub 1] óf voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst óf gedurende de overeenkomst zelfstandig heeft verworven.
  • [gedaagde sub 1] de keuze had om de aanvraag van een leaseovereenkomst voor haar eigen relaties te doen via het agentschap van [eiseres sub 1] of via een willekeurig ander agentschap.
  • De relaties van [gedaagde sub 1] (bestaande relaties voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst of relaties die zij gedurende de overeenkomst zelfstandig heeft verworven) van [gedaagde sub 1] blijven, ook als zij voor die relaties via het agentschap van [eiseres sub 1] aanvragen bij financiële instellingen heeft gedaan.
  • Voor relaties die partijen samen hebben verworven onder de vlag van de overeengekomen samenwerking, geldt dat die relaties van [eiseres sub 1] zijn en aanvragen voor hen via het agentschap van [eiseres sub 1] dienen te lopen.
7.21.
De rechtbank acht voor de voorgaande uitleg van het concurrentie- en relatiebeding het volgende van belang. In het eerste deel van de overeenkomst (het document van 27 mei 2020) staat, voor zover hier van belang:
Voorwaarden samenwerking
Beide partijen houden huidige dealers en relaties
Relatiebeding + boetebeding voor gezamenlijke relaties & startlijst met dealers die aanvragen doen. ([gedaagde sub 2] aangeleverd)
Gezamenlijke relaties blijven van de BV en kunnen door niemand afzonderlijk voor eigen rekening benaderd worden […].”
In het tweede deel van de overeenkomst (het document van 22 juni 2020) staat, voor zover hier van belang:
“Huidige dealers en contracten beide partijen
Huidige dealers blijven bij jouw en doe je de aanvragen zelf voor. Deze mag je indienen via [eiseres sub 1] of via eigen agentschap. De keuze is reuze. Huidige dealers komen op een lijst en kunnen wij niet benaderen en andersom. Relatie beding met boete 50K.
Nieuwe Samenwerking
Warme dealers via [eiseres sub 1] gaan we taart brengen voor het 1e contract. [gedaagde sub 2]gaat de dealers benaderen bezoeken, [belanghebbende sub 1]rijdt de contracten uit indien mogelijk, [eiser sub 2]verwerkt de administratie en doet de kantoor afspraken voor deze unit. In meax zullen we dit administreren onder accountmanager [gedaagde sub 2] . Na 3 jaar gaan we kijken of deze unit een aparte BV moet krijgen. Dealers blijven van [eiseres sub 1] en niemand kan deze afzonderlijk benaderen. Relatiebeding met boete 50K. opbrengsten gedeeld door 3 en kosten worden ook door 3 gedeeld. De formule is heel simpel waar we samenwerken en waar we samen verdienen wordt verdeeld.
[…]
Aanvullingen
Donderdag aanvullingen bespreken. Dan kunnen we deze erbij plaatsen.
Geen aanvragen via een andere TP zonder toestemming, boete 25K per gebeurtenis
Concurrentie en relatie beding 25 K per gebeurtenis bij overtreding
Geheimhoudingsplicht voor alle activiteiten van de samenwerking, 25K per gebeurtenis
Aanvragen vanuit [gedaagde sub 1] die wij moeten bewerken 50/50 en indien wij ze moeten uitrijden is het 1/3. Pp
Concurrentie en relatie beding 3 jaar na beëindiging van de overeenkomst.
Relaties die we samen bewerken blijven eigendom van [eiseres sub 1] B.V.
[gedaagde sub 2] zelf verantwoordelijk voor administratie contracten [gedaagde sub 1]
[…]
De overeenkomst kan ontbonden worden na akkoord van alle partijen. Alle bepalingen blijven dan van kracht mits anders is besloten.
De dealer lijsten zijn in excel aangeleverd.
[…].”
7.22.
Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst is onderverdeeld in twee delen. Het eerste deel ziet op de situatie zoals die geldt voor de relaties die partijen al hadden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst (in de overeenkomst ook wel ‘huidige dealers’ genoemd). Partijen hebben over en weer Excel-lijsten uitgewisseld waarop de huidige dealers staan vermeld. Onder ‘huidige dealers’ behoren ook de relaties die partijen ieder voor zich – dat wil zeggen zelfstandig zonder daarin de andere partij te betrekken – gedurende de overeenkomst hebben verworven. Dat hebben beide partijen op de mondelinge behandeling bevestigd. De lijst met huidige dealers/relaties kon dus gedurende de samenwerking worden uitgebreid. Zo heeft [gedaagde sub 1] bijvoorbeeld op 7 oktober 2021 een nieuwe dealerlijst gestuurd naar [eiseres sub 1] (productie 5 conclusie van antwoord). Daarop staan de klanten die [gedaagde sub 1] al voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst bediende, aangevuld met de nieuwe klanten die [gedaagde sub 1] gedurende de samenwerking met [eiseres sub 1] voor zichzelf heeft geworven. Voor aanvragen die [gedaagde sub 1] voor eigen klanten via het agentschap van [eiseres sub 1] indiende bij een leasemaatschappij hebben partijen afgesproken dat zij de provisie 50-50 zouden delen.
7.23.
Het tweede deel van de overeenkomst ziet op de situatie zoals die geldt voor de klanten die partijen gedurende de overeenkomst samen zouden werven (in de overeenkomst ook wel het deel ‘nieuwe samenwerking’ en/of ‘gezamenlijke relaties’ genoemd). Voor deze gezamenlijke klanten is afgesproken dat de provisie gelijkelijk verdeeld zou worden tussen de partijen bij de overeenkomst (dus ieder 1/3). Vast staat dat aan dit deel van de overeenkomst uiteindelijk geen uitvoering is gegeven. Partijen hebben op de mondelinge behandeling bevestigd dat zij niet gekomen zijn tot een gezamenlijke benadering en werving van (nieuwe) dealers en klanten.
7.24.
Voor wat betreft de eerste situatie staat in de overeenkomst:
7.25.
Voor wat betreft de tweede situatie staat in de overeenkomst:
  • ‘Relatiebeding + boetebeding voor gezamenlijke relaties & startlijst met dealers die aanvragen doen. ([gedaagde sub 2] aangeleverd)
  • ‘Gezamenlijke relaties blijven van de BV en kunnen door niemand afzonderlijk voor eigen rekening benaderd worden […]’
  • ‘Dealers blijven van [eiseres sub 1] en niemand kan deze afzonderlijk benaderen. Relatiebeding met boete 50K’
  • ‘Relaties die we samen bewerken blijven eigendom van [eiseres sub 1] B.V.’
7.26.
Verder staan op de laatste pagina van de overeenkomst een aantal bullets met afspraken over uiteenlopende zaken. Deze lijken te horen bij het kopje ‘Aanvullingen’ op de pagina ervoor (zie ook het doorlopende citaat in randnummer 7.21) en lijken dus op een later moment nog te zijn toegevoegd. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen het eerste deel (bestaande/eigen relaties) en het tweede deel (gezamenlijke relaties) van de overeenkomst.
7.27.
Op basis van het voorgaande mocht [gedaagde sub 1] redelijkerwijs verwachten dat zij haar eigen klanten/relaties – dus zowel de klanten die zij had bij aanvang van de overeenkomst als de klanten die zij zelfstandig verwierf tijdens de overeenkomst – zou houden en dat zij voor hen mocht kiezen of zij een financieringsaanvraag deed via het agentschap van [eiseres sub 1] of via een willekeurig ander agentschap. Bij een van de hiervoor genoemde bullets op de laatste pagina van de overeenkomst staat weliswaar de tekst:
“Geen aanvragen via een andere TP zonder toestemming, boete 25K per gebeurtenis”, maar [gedaagde sub 1] mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat die bepaling uitsluitend betrekking heeft op relaties die partijen gezamenlijk zouden werven. Voor klanten van [gedaagde sub 1] zelf is immers op de pagina daarvoor uitdrukkelijk en zonder voorbehoud opgenomen dat [gedaagde sub 1] een aanvraag kan doen via [eiseres sub 1] of een andere agentschap, zodat toestemming van [eiseres sub 1] hiervoor in zijn geheel niet nodig was. Het kan zo zijn dat [eiseres sub 1] met de bullet (alsnog) heeft willen regelen dat voor
alleaanvragen, dus ook voor die van de relaties van [gedaagde sub 1] , het agentschap van [eiseres sub 1] gebruikt diende te worden. Die bedoeling blijkt echter onvoldoende uit de tekst van de overeenkomst in zijn geheel. [gedaagde sub 1] hoefde hier dan ook niet op bedacht te zijn. Het had op de weg van [eiseres sub 1] gelegen om haar bedoeling in dat geval duidelijker naar voren te brengen.
7.28.
Verder volgt de rechtbank [eiseres c.s.] niet in haar betoog dat eigen relaties/klanten van [gedaagde sub 1] overgingen naar [eiseres sub 1] – als het ware van kleur verschoten – op het moment dat [gedaagde sub 1] ervoor koos een financieringsaanvraag te doen via [eiseres sub 1] . Dat volgt op geen enkele wijze uit de overeenkomst. In de overeenkomst staat enkel in het kader van de ‘Nieuwe samenwerking’ dat de dealers van [eiseres sub 1]
blijvenen dat
gezamenlijkerelaties van [eiseres sub 1] blijven.
Overtreding concurrentie- en relatiebeding
7.29.
In de dagvaarding heeft [eiseres c.s.] uiteengezet dat [gedaagde sub 1] 17 keer het concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres c.s.] dit gecorrigeerd naar 16 keer.
7.30.
In randnummer 24 van de dagvaarding heeft [eiseres c.s.] de eerste overtreding toegelicht. Volgens [eiseres c.s.] heeft [gedaagde sub 1] ten onrechte voor de aanvraag van een financiering voor een van haar relaties gebruik gemaakt van een ander agentschap dan het agentschap van [eiseres sub 1] . Nu hiervoor is geoordeeld dat het [gedaagde sub 1] op grond van de overeenkomst vrijstond om voor eigen relaties te kiezen via welke tussenpersoon hij een financieringsaanvraag indiende, is geen sprake van een overtreding van het concurrentie- en relatiebeding.
7.31.
In randnummer 25 en 26 van de dagvaarding heeft [eiseres c.s.] uiteengezet dat [gedaagde sub 1] voor zes bestaande relaties van [eiseres sub 1] aanvragen heeft ingediend bij [bedrijf 2] B.V. (een financiële instelling/leasemaatschappij, hiena: [bedrijf 2] ). [gedaagde c.s.] heeft in randnummer 62 tot en met 65 van haar conclusie van antwoord gemotiveerd betwist dat het gaat om bestaande relaties van [eiseres sub 1] . Volgens [gedaagde c.s.] zijn de door [eiseres sub 1] genoemde relaties, relaties van [gedaagde sub 1] . Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] nader toegelicht dat zij voor die relaties via het agentschap van [eiseres sub 1] aanvragen heeft ingediend. Dat is de reden dat [eiseres sub 1] beschikt over de gegevens van die relaties. Niet omdat het bestaande relaties van [eiseres sub 1] zijn. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiseres c.s.] onvoldoende naar voren gebracht om aan te nemen dat het gaat om relaties die zelfstandig door [eiseres sub 1] zijn verworven. Dit betekent dat de stelling van [eiseres c.s.] , dat [gedaagde sub 1] bestaande relaties van [eiseres sub 1] heeft bediend, niet is komen vast te staan. Voor zover [eiseres c.s.] heeft bedoeld te stellen dat het relaties van [eiseres sub 1] zijn, omdat [gedaagde sub 1] voor die relaties gebruik heeft gemaakt van het agentschap van [eiseres sub 1] , faalt dit betoog gelet op wat de rechtbank hierover in randnummer 7.28 heeft overwogen.
7.32.
In randnummer 27 van de dagvaarding heeft [eiseres c.s.] uiteengezet dat [gedaagde sub 1] voor acht nieuwe klanten een aanvraag heeft gedaan bij [bedrijf 2] via een andere tussenpersoon in plaats van via [eiseres sub 1] . Nu hiervoor is geoordeeld dat het [gedaagde sub 1] vrijstond om voor de aanvragen van haar relaties gebruik te maken van een agentschap van een andere tussenpersoon in plaats van het agentschap van [eiseres sub 1] , is geen sprake van een overtreding van het concurrentie- en relatiebeding.
7.33.
Ten slotte heeft [eiseres sub 1] in randnummer 28 van haar dagvaarding uiteengezet dat [gedaagde sub 1] heeft geprobeerd om bij [bedrijf 3] een agentschap te verkrijgen. Volgens [eiseres c.s.] is dat in strijd met het concurrentie- en relatiebeding. Dit standpunt slaagt niet. Ook hier geldt dat het [gedaagde sub 1] vrijstond om voor de aanvragen van haar relaties gebruik te maken van een agentschap van een andere tussenpersoon in plaats van het agentschap van [eiseres sub 1] . Dit betekent dat het [gedaagde sub 1] ook vrijstond om te proberen om bij [bedrijf 3] een agentschap te verkrijgen (en zo zelf als tussenpersoon op te treden voor haar eigen relaties). Van een overtreding van het concurrentie- en relatiebeding is dus geen sprake.
7.34.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde sub 1] het concurrentie- en relatiebeding niet heeft overtreden.
Overtreding geheimhoudingsbeding
7.35.
Volgens [eiseres c.s.] heeft [gedaagde sub 1] het geheimhoudingsbeding overtreden, omdat zij de overeenkomst heeft gedeeld met een derde, namelijk [bedrijf 4] B.V. [gedaagde c.s.] heeft op haar beurt aangevoerd dat [gedaagde sub 1] (alleen) de nieuwe conceptovereenkomst die door [eiseres sub 1] in januari 2022 werd aangeboden, heeft voorgelegd aan haar adviseur om daarover advies in te winnen. Die adviseur is niet werkzaam in de autobranche en is dus ook geen concurrent van [eiseres sub 1] . Hiermee heeft zij het geheimhoudingsbeding, dat overigens alleen betrekking heeft op de activiteiten van de samenwerking, niet overtreden, aldus [gedaagde c.s.]
7.36.
De rechtbank volgt [gedaagde c.s.] in haar standpunt. Een redelijke uitleg van het geheimhoudingsbeding brengt mee dat het [gedaagde sub 1] op basis van dat beding wel is toegestaan om bij derden (juridisch) advies in te winnen over het aangaan van een nieuwe overeenkomst. Van een overtreding van het geheimhoudingsbeding is dus geen sprake.
Conclusie concurrentie- en relatiebeding en geheimhoudingsbeding
7.37.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres c.s.] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde sub 1] het concurrentie- en relatiebeding en/of het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Dit brengt mee dat de vorderingen van [eiseres c.s.] onder I en II worden afgewezen. Ten aanzien van vordering II geldt bovendien dat op grond van artikel 6:92 lid 2 BW hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. Er is dus geen ruimte om naast het boetebeding verdere schade vast te stellen in een schadestaatprocedure. Om die reden dient het tweede deel van vordering II ook afgewezen te worden.
(4) Beslag
7.38.
[eiseres c.s.] heeft ten laste van [gedaagde c.s.] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder (onder meer) ABN AMRO Bank N.V. Nu hiervoor is geoordeeld dat [eiseres c.s.] geen vordering heeft op [gedaagde c.s.] , is het beslag onrechtmatig gelegd. Dit betekent dat de door [eiseres c.s.] gemaakte beslagkosten voor haar rekening blijven. Vordering IV van [eiseres c.s.] wordt daarom afgewezen. [eiseres c.s.] is aansprakelijk voor de eventuele gevolgen van het onrechtmatig gelegde beslag. Dit betekent dat de vordering onder V van [gedaagde c.s.] wordt toegewezen. [eiseres c.s.] dient de gelegde beslagen op te heffen en opgeheven te houden. Vordering IX van [gedaagde c.s.] wordt daarom ook toegewezen. De hoogte van de dwangsom wordt bepaald op € 10.000,00 per dag met een maximum van
€ 300.000,00.
(5) Betalingsverplichting [eiseres sub 1] jegens [gedaagde sub 1]
7.39.
In een e-mail van 6 maart 2022 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 1] drie facturen toegezonden voor provisies die [eiseres sub 1] aan [gedaagde sub 1] verschuldigd is als gevolg van aanvragen die [gedaagde sub 1] voor haar eigen relaties heeft ingediend via het agentschap van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] heeft de betaling van deze facturen opgeschort, omdat [gedaagde sub 1] volgens haar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. Die tekortkoming is gelegen in de overtredingen van het concurrentie- en relatiebeding en het geheimhoudingsbeding. Nu hiervoor is geoordeeld dat van die overtredingen geen sprake is, heeft [eiseres sub 1] de betaling van voormelde facturen ten onrechte opgeschort. Dit brengt mee dat de door [gedaagde c.s.] gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres sub 1] jegens [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de betalingsafspraken tussen partijen wordt toegewezen (vordering II reconventie).
(6) [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
7.40.
[belanghebbende sub 1] heeft in februari 2022 contact gehad met [bedrijf 2] . Daarbij is gesproken over het conflict met [gedaagde sub 1] . Dit blijkt uit de e-mailberichten tussen [belanghebbende sub 1] en [bedrijf 2] die als productie 14 bij dagvaarding zijn overgelegd. Op 7 februari 2022 heeft [belanghebbende sub 1] , voor zover hier van belang, het volgende aan [bedrijf 2] meegedeeld:
“(
) Even ter toelichting, wij hebben intern een casus lopen en we hebben het idee dat er dingen gebeuren die niet kloppen. Dit is best een serieuze zaak en kan ook een lange juridische strijd worden. (…) Het is voor iedereen van [eiseres sub 1] verboden om aanvragen via een ander agentschap nummer in te dienen. (…) Nu hebben wij sinds kort rare dingen. Indien we de aanvraag indienen en van jullie een koppeling terugkrijgen is hij daarna niet meer te vinden bij jullie. Ook verdwijnen zaken uit de infobox. Zou je voor mij willen nakijken of er via een oud agentschap van [gedaagde sub 1] aanvragen zijn binnen gekomen dit jaar, dan zou hij toch een aanstelling geactiveerd moeten hebben. Of ze worden via een andere TP[tussenpersoon, toev. Rechtbank]
weggesluisd. In de Bijlage 3 aanvragen om te kijken of deze ook via jullie zijn gesloten en via welk agentschap (…).”
7.41.
[belanghebbende sub 1] en [bedrijf 2] hebben daarna telefonisch contact met elkaar gehad over de inhoud van de e-mail van 7 februari 2022. Dat blijkt uit een e-mail van 8 februari 2022 van [belanghebbende sub 1] aan [bedrijf 2] . Vervolgens heeft [belanghebbende sub 1] in een e-mail van 9 februari 2022 het volgende aan [bedrijf 2] meegedeeld:
“(…) Nog even twee vragen. 1. Kan ik een overzicht ontvangen van de klanten welke hij inschiet via [gedaagde sub 1] om te checken of dat klanten zijn uit onze eigen portefeuille? 2. Kan er gecheckt worden of de aanvragen welke ingediend zijn misschien structureel door 1 en dezelfde TP/(andere TP) worden gedraaid? (…).”[bedrijf 2] heeft daar op 9 februari 2022 als volgt op gereageerd:
“(…) Zie bijlage (je hebt deze info officieel niet van me gekregen). Dit zijn alle aanvragen die hij de afgelopen periode heeft ingediend. (…) Laat maar ff weten hoe dit verder loopt. (…).”[belanghebbende sub 1] heeft de voorgaande e-mailberichten doorgestuurd aan [eiser sub 2] met de mededeling:
“Lees onderstaande goed!!.”De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [belanghebbende c.s.] met [eiseres c.s.] heeft afgestemd dat [belanghebbende sub 1] met [bedrijf 2] contact zou opnemen in verband met het conflict met [gedaagde sub 1] en dat [belanghebbende sub 1] dus ook (mede) namens [eiseres sub 1] contact heeft gezocht met [bedrijf 2] .
7.42.
[gedaagde c.s.] stelt dat [eiseres sub 1] met haar handelwijze onrechtmatig tegenover [gedaagde sub 1] heeft gehandeld. Zij is immers door [belanghebbende sub 1] / [eiseres sub 1] ‘zwartgemaakt’ bij [bedrijf 2] , een van haar belangrijke zakenpartners.
7.43.
[eiseres sub 1] heeft daarnaast in april 2022 contact gehad met [bedrijf 5] B.V., handelend onder de naam [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), en heeft aan [bedrijf 3] meegedeeld dat [eiseres sub 1] een conflict heeft met [gedaagde sub 1] . Daarbij is gesproken over de aanstelling die [gedaagde sub 1] geprobeerd heeft te verkrijgen bij [bedrijf 3] . Dit blijkt uit de e-mail van [bedrijf 3] aan [eiser sub 2] van 12 april 2022 die als productie 16 bij dagvaarding is overgelegd. [gedaagde sub 1] stelt dat zij als gevolg van de door [eiseres sub 1] aan [bedrijf 3] gedane uitlatingen geen aanstelling kan krijgen bij [bedrijf 3] . Dat belemmert haar in haar bedrijfsvoering. Volgens [gedaagde c.s.] heeft [eiseres sub 1] daarom onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] gehandeld. [gedaagde c.s.] heeft dit onderbouwd door te wijzen op de inhoud van voornoemde e-mail van 12 april 2022, waarin [bedrijf 3] aangeeft: “
Tijdens dit gesprek heb ik hem[ [gedaagde sub 2] , toev. rechtbank]
aangegeven dat jullie er eerst uit moeten zijn, alvorens ik überhaupt met hem in gesprek wil gaan.” Ook heeft [gedaagde c.s.] erop gewezen dat [eiseres sub 1] naar alle waarschijnlijkheid meer heeft gezegd tegen [bedrijf 3] dan enkel de opmerking dat sprake is van een conflict, aangezien [bedrijf 3] in de e-mail ook aangeeft: “
Ik heb je al eerder aangegeven dat ik heel vervelend vind dat deze samenwerking met [gedaagde sub 2][ [gedaagde sub 2] , toev. rechtbank]
zo is gelopen, maar ik wil hierbij meegeven dat ik geen partij in deze zaak ben(…)”. [eiseres c.s.] heeft dit laatste niet weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stelling van [gedaagde c.s.]
7.44.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] met de gedane uitlatingen over de samenwerking met [gedaagde sub 1] richting [bedrijf 2] en [bedrijf 3] het geheimhoudingsbeding uit de overeenkomst heeft geschonden dan wel onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] heeft gehandeld. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [gedaagde sub 1] het concurrentie- en relatiebeding en geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden. Gelet op de hiervoor aangehaalde correspondentie, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres sub 1] het bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft doen voorkomen alsof [gedaagde sub 1] zijn verplichtingen niet nakwam en verwijtbaar handelde als samenwerkingspartner (o.a. door te schrijven over ‘wegsluizen’ en te suggereren dat [gedaagde sub 1] verantwoordelijk is voor ‘rare dingen’ die er gebeuren). [eiseres c.s.] had zich van dergelijke uitlatingen moeten onthouden. De uitlatingen van [eiseres c.s.] zijn ook niet zonder gevolg gebleven: in ieder geval voor [bedrijf 3] was dit kennelijk reden om [gedaagde sub 1] (voorlopig) een eigen agentschap te ontzeggen. Voor de eventuele schade die [gedaagde sub 1] als gevolg van de onrechtmatige uitlatingen heeft geleden, is [eiseres sub 1] aansprakelijk. Vordering VI van [gedaagde c.s.] wordt daarom toegewezen. Dat [eiseres sub 1] naast [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ook nog andere externe partijen heeft geïnformeerd over het geschil met [gedaagde sub 1] , heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende onderbouwd. Vordering VI wordt daarom alleen toegewezen voor zover het [bedrijf 2] en [bedrijf 3] betreft.
7.45.
Verder wordt [eiseres sub 1] veroordeeld (vordering VII [gedaagde c.s.] ) om binnen 7 dagen na vandaag aan [bedrijf 2] een e-mail te versturen waarin zij meedeelt dat zij/ [belanghebbende sub 1] in e-mailberichten van februari 2022 gericht aan [bedrijf 2] ten onrechte heeft gesuggereerd dat [gedaagde sub 1] /de heer [gedaagde sub 2] in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft gehandeld door financieringsaanvragen te doen via andere tussenpersonen, omdat de rechtbank op 14 juni 2023 heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. [eiseres sub 1] dient daarbij [gedaagde sub 1] in de CC op te nemen.
7.46.
Ook wordt [eiseres sub 1] veroordeeld (vordering VII [gedaagde c.s.] ) om binnen 7 dagen na vandaag aan [bedrijf 3] een e-mail te versturen waarin zij meedeelt dat zij in april 2022 ten onrechte aan [bedrijf 3] heeft meegedeeld dat [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft gehandeld, omdat de rechtbank op 14 juni 2023 heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. [eiseres sub 1] dient daarbij [gedaagde sub 1] in de CC op te nemen.
7.47.
Aan de onder 7.45 en 7.46 vermelde veroordelingen wordt een dwangsom gekoppeld van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 300.000,00 per leasemaatschappij.
(7) Niet negatief uitlaten
7.48.
[gedaagde c.s.] heeft tot slot gevorderd dat het [eiseres sub 1] verboden wordt om zich negatief over [gedaagde sub 1] uit te laten (vordering VIII). Deze vordering wordt afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang. De door artikel 7 van de Grondwet (Gw) en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde vrijheid van meningsuiting vormt één van de essentiële fundamenten van een democratische samenleving. Dit recht kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een verbod tot het doen van uitlatingen, kan slechts toewijsbaar zijn ten aanzien van specifieke, onrechtmatig bevonden uitlatingen. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen in de toekomst, tast het recht op vrijheid van meningsuiting van [eiseres sub 1] ontoelaatbaar aan. Dit komt immers neer op preventieve censuur, wat in strijd is met artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM. Wel wijst de rechtbank [eiseres sub 1] erop dat zij zich dient te onthouden van uitlatingen richting derden die inhouden dat [gedaagde sub 1] tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen in 2020 gesloten overeenkomst, alsmede andere uitlatingen die zien op de samenwerking tussen partijen. Uit dit vonnis volgt namelijk dat van een tekortkoming geen sprake is en in de samenwerkingsovereenkomst is een expliciet geheimhoudingsbeding opgenomen.
(8) Proceskosten in conventie en reconventie
7.49.
[eiseres c.s.] is in conventie in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld om de proceskosten van [gedaagde c.s.] in conventie te betalen. Deze proceskosten worden berekend tot vandaag begroot op € 5.737,00 aan griffierecht en € 6.826,00 (2 punten x
€ 3.413,00) aan salaris advocaat, in totaal € 12.563,00.
7.50.
[eiseres c.s.] is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld, zodat zij ook wordt veroordeeld om de proceskosten van [gedaagde c.s.] in reconventie te betalen. Deze proceskosten bestaan uit de kosten voor het salaris van de advocaat van [gedaagde c.s.] Omdat de vorderingen in reconventie gedeeltelijk samenhangen met de vorderingen in conventie, wordt voor zowel de eis in reconventie als voor de mondelinge behandeling een half procespunt toegekend. In totaal wordt daarom € 598,00 (1 punt x € 598,00) aan salaris advocaat toegewezen.
7.51.
De door [gedaagde c.s.] gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld. Ook de door [gedaagde c.s.] gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.

8.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen van [eiseres c.s.] af;
8.2.
veroordeelt [eiseres c.s.] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde c.s.] tot dit vonnis begroot op € 12.563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
8.3.
verklaart voor recht dat [eiseres sub 1] jegens [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de betaalafspraken tussen partijen;
8.4.
verklaart voor recht dat [eiseres c.s.] jegens [gedaagde c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld door (herhaaldelijk) ten laste van [gedaagde c.s.] beslag te leggen en [eiseres c.s.] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade aan de kant van [gedaagde c.s.] ;
8.5.
verklaart voor recht dat [eiseres sub 1] jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] te informeren over het geschil tussen partijen, en dat [eiseres sub 1] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade aan de kant van [gedaagde sub 1] ;
8.6.
veroordeelt [eiseres c.s.] om de ten laste van [gedaagde c.s.] gelegde beslagen binnen vijf dagen na vandaag op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag indien [eiseres c.s.] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 300.000,00;
8.7.
veroordeelt [eiseres sub 1] om binnen zeven dag na vandaag aan [bedrijf 2] een e-mail te versturen waarin zij meedeelt dat zij/ [belanghebbende sub 1] in e-mailberichten van februari 2022 gericht aan [bedrijf 2] ten onrechte heeft gesuggereerd dat [gedaagde sub 1] /de heer [gedaagde sub 2] in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft gehandeld door financieringsaanvragen te doen via andere tussenpersonen, omdat de rechtbank op 14 juni 2023 heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is, met [gedaagde sub 1] in de CC, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag indien [eiseres sub 1] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 300.000,00;
8.8.
veroordeelt [eiseres sub 1] om binnen zeven dagen na vandaag aan [bedrijf 3] een e-mail te versturen waarin zij meedeelt dat zij in april 2022 ten onrechte aan [bedrijf 3] heeft medegedeeld dat [gedaagde sub 1] /de heer [gedaagde sub 2] in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft gehandeld, omdat de rechtbank op 14 juni 2023 heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is, met [gedaagde sub 1] in de CC, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag indien [eiseres sub 1] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 300.000,00;
8.9.
veroordeelt [eiseres c.s.] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde c.s.] tot dit vonnis begroot op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
8.10.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en reconventie
8.11.
veroordeelt [eiseres c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 271,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
8.12.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, ondertekend door mr. R.A. Steenbergen, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.
5348/ RvR

Voetnoten

1.Zie o.a. hierover Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:152.
2.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.