ECLI:NL:RBMNE:2023:2795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
22/3648
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot handhaving van parkeerverbod op berm of groenstrook

In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [straat 1], het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug verzocht om handhavend op te treden tegen het parkeren op een strook aan de [straat 1]. Eiser stelt dat deze strook een groenstrook is waar ten onrechte parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, terwijl het college van mening is dat het gaat om een berm waarop parkeren is toegestaan. Het college heeft het handhavingsverzoek op 24 januari 2022 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake is van een overtreding.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft in een bestreden besluit van 17 mei 2022 zijn standpunt gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 15 februari 2023 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de APV geen definitie geeft van de termen 'groenstrook' of 'berm', en heeft daarom gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

De rechtbank concludeert dat de strook zich feitelijk voordoet als een tot de weg behorende berm, en dat er geen sprake is van een overtreding. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, het college
(gemachtigde: K. van der Veen).

Inleiding

1. Op 10 december 2021 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen het parkeren met auto’s op de strook aan de [straat 1] , schuin links tegenover de woning van eiser. Eiser verzoekt om handhaving van artikel 5:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Utrechtse Heuvelrug 2019 (APV).
Volgens eiser liggen er 28 tegels op de strook en parkeren ter plaatse onder meer de bewoners van de [adres 1] en [adres 2] . Eiser heeft op de zitting toegelicht dat bewoners van de [straat 2] hun voortuinen hebben vergroot met stroken groen en dat zij daardoor hun auto’s aan de [straat 1] parkeren.
1.1.
Met het besluit van 24 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van een overtreding.
1.2.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 17 mei 2022 is het college bij het besluit gebleven en heeft het de motivering aangevuld.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser en de gemachtigde van het college.

Geschil

2. In geschil is de vraag of sprake is van een berm of een groenstrook. Eiser vindt dat er sprake is van een groenstrook waarin ten onrechte parkeerplaatsen zijn gerealiseerd. Het college vindt dat sprake is van een berm waarop mag worden geparkeerd, waardoor geen overtreding is gepleegd waartegen handhavend kan worden opgetreden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden omdat er geen sprake is van een overtreding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat de APV geen definitie bevat van het begrip ‘‘groenstrook’’ of het begrip ‘‘berm’’. De rechtbank overweegt dat daarom voor de uitleg van het begrip ‘‘groenstrook’’ ook gekeken moet worden naar wat onder het begrip ‘‘berm’’ wordt verstaan. [1] Daarbij sluit de rechtbank aan bij het begrip ‘‘wegen’’ in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 en het artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Uit deze bepalingen volgt dat in bepaalde gevallen de berm een weggedeelte is waar geparkeerd mag worden.
5. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:

“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.”

Artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 luidt als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
6. Omdat in bepaalde gevallen de berm een weggedeelte is waar geparkeerd mag worden, zijn volgens vaste rechtspraak de uiterlijke kenmerken van de strook van belang [2] en ook hoe de strook zich feitelijk [3] voordoet. Dat tussen de rijbaan en de strook een verlaagde stoepband is gelegen of dat de gemeente de strook heeft aangelegd en onderhoudt, maakt niet dat sprake is van een groenstrook. [4]
7. In de strook staan geen bomen of planten. Ook groeit er geen gras. De weg en de berm zijn gescheiden door een stoepband. In de strook zijn tegels neergelegd. Volgens het college liggen deze tegels er in ieder geval al sinds 2003. Dit is ruim voor het handhavingsverzoek. De tegels lagen er ook al voordat eiser en zijn echtgenote aan de [straat 1] kwamen wonen. Gelet op deze uiterlijke kenmerken is het college van oordeel dat de strook niet kan worden aangemerkt als een groenstrook. De rechtbank kan de toelichting van het college, dat geen sprake is van een groenstrook, volgen. Daarbij is van belang dat de strook zich feitelijk voordoet als een tot de weg behorende berm. Dat het gras langs de strook soms ook wordt gemaaid betekent niet dat daarmee sprake is van een groenstrook. Het gras langs de zijkant van een berm kan immers ook worden gemaaid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie van het voorgaande is dat het college naar het oordeel van de rechtbank met het bestreden besluit terecht bij de afwijzing van het verzoek om handhaving is gebleven.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1747.
2.Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6064.
3.Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1747.
4.Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1747.