De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van €95,- voor: “voertuig laten staan in park, plantsoen, openbare beplantingen of groenstroken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 januari 2019 om 15:42 uur op de Olympiaweg in Rotterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-XX] .
2. De betrokkene voert allereerst aan dat de plek waar zijn voertuig stond geen groenstrook, maar een berm betrof, waar aldus geparkeerd mag worden. Uit jurisprudentie en vakliteratuur volgt geen eenduidige definitie van het begrip groenstrook. In tegenstelling tot hetgeen de advocaat-generaal meent, is in elk geval niet doorslaggevend of er een (verhoogde of verlaagde) afscheiding ligt tussen het gras en de weg. Visuele kenmerken zijn volgens de betrokkene niet bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een groenstrook. Op de foto van de gedraging is overigens slechts het voertuig van de betrokkene te zien geparkeerd op gras, maar niets van de omgeving. Daarnaast mag op momenten dat er thuiswedstrijden van Feyenoord zijn, zoals op het moment van de gedraging het geval was, in de middenberm worden geparkeerd. Dit is ook aangegeven middels borden “Parkeren Olympia”. Strikt genomen hoeft er bij een berm niet met borden te worden aangegeven dat mag worden geparkeerd, maar in elk geval zou dan ook in de zijbermen mogen worden geparkeerd aangezien die dezelfde uiterlijke kenmerken bevatten als de middenberm. Bovendien staat zowel de middenberm als de zijberm tijdens wedstrijden vol met auto’s.
3. De verklaring van de ambtenaar zoals die is opgenomen in het zaakoverzicht luidt:
“Ik zag dat genoemd voertuig met vier wielen in de groenstrook geparkeerd stond.”
4. In het dossier bevindt zich daarnaast een op 7 april 2019 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal waarin - voor zover relevant - het volgende staat vermeld:
“Ik, verbalisant, was op zondag 27 januari 2019 belast met de verkeersregeling voor de wedstrijd van Feyenoord. Tijdens de voetbalwedstrijden van Feyenoord is het voor bezoekers toegestaan om hun voertuigen in de middenberm van de Olympiaweg te parkeren. Deze locaties worden door middel van verkeersborden expliciet aangegeven. Het voertuig met kenteken [00-YY-XX] van [de betrokkene] stond ten tijde van de voetbalwedstrijd NIET in de aangewezen middenberm geparkeerd, maar aan de zijkant van de Olympiaweg in de groenstrook.”
5. De foto’s in het dossier laten zien dat de Olympiaweg een voor het openbaar verkeer openstaande weg betreft, die aan de desbetreffende zijde grenst aan een strook gras. Op die strook gras stond het voertuig van de betrokkene ten tijde van de gedraging. In het midden van de Olympiaweg is een bredere strook gras zichtbaar. Langs de smalle strook gras waar de betrokkene zijn voertuig had geplaatst, loopt aan de ene kant een geasfalteerd fietspad en aan de andere kant een licht verhoogde stoeprand. Daarnaast ligt de rijbaan.
6. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 5:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rotterdam. Dit artikel luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2. Het verbod geldt niet:
7. Om te kunnen vaststellen of de onder 1. genoemde gedraging is verricht, moet komen vast te staan, voor zover hier van belang, dat de plaats waar de betrokkene zijn voertuig heeft geparkeerd kan worden aangemerkt als groenstrook, zoals bedoeld in de APV van de gemeente Rotterdam. De APV geeft geen definitie van het begrip groenstrook.
8. Naar het oordeel van het hof dient, bij de interpretatie van het begrip groenstrook, met het oog op een juiste toepassing van de wegenverkeersregelgeving, mede te worden betrokken hetgeen onder berm wordt verstaan.
9. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
10. Artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 luidt als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
11. Uit voormelde bepalingen volgt dat, in bepaalde gevallen, de berm een weggedeelte is waar geparkeerd mag worden. Van belang is derhalve hoe de plaats waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd, zich voordoet. Het hof is van oordeel dat de plaats waar het voertuig van de betrokkene stond, zoals aangeduid onder 5., niet kan worden aangemerkt als een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook. De betreffende smalle grasstrook doet zich voor als een tot de weg behorende berm. Dat tussen de rijbaan en de grasstrook een verlaagde stoepband is gelegen, maakt de berm niet tot groenstrook. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de gemeente deze strook heeft aangelegd en onderhoudt, nu ook bermen door de gemeente plegen te worden aangelegd en onderhouden. Dat brengt mee dat het de betrokkene was toegestaan daar te parkeren en dat de onder 1. genoemde gedraging niet is verricht. Dit betekent dat de inleidende beschikking geen stand kan houden en dat het tot zekerheid gestelde bedrag aan de betrokkene dient te worden gerestitueerd. Het hof zal beslissen als hierna vermeld.