ECLI:NL:RBMNE:2023:2699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
10161555 \\ LC EXPL 22-2294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de opzegging van een pachtovereenkomst en bewijsopdracht inzake ontvangst van de opzeggingsbrief

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, op 7 juni 2023 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure over de opzegging van een pachtovereenkomst. De eiser, in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van mevrouw [A], vordert onder andere een verklaring voor recht dat de pachtovereenkomst met de gedaagde, één van de erfgenamen van [A], is geëindigd. De gedaagde betwist de rechtsgeldigheid van de opzegging en stelt dat hij de opzeggingsbrief nooit heeft ontvangen. De rechtbank heeft de eiser opgedragen bewijs te leveren dat de opzeggingsbrief op de juiste wijze is verzonden en dat deze de gedaagde heeft bereikt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek die de vereisten voor de opzegging van een pachtovereenkomst beschrijven. De eiser heeft een Track & Trace-gegevens van PostNL overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit bewijs niet voldoende is om aan te tonen dat de gedaagde de brief heeft ontvangen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en heeft de gedaagde veroordeeld om informatie over de aan hem toegekende fosfaatrechten te verstrekken aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Pachtkamer
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10161555 \\ LC EXPL 22-2294
Vonnis van 7 juni 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] , in diens hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [A] ,
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] q.q.,
gemachtigde: mr. B. Nijman,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G.J.I.M. Seelen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 18 oktober 2022;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de akte van [eiser] q.q. met een aanvullende productie;
- de akte van [gedaagde] met aanvullende producties;
- de akte van [eiser] q.q. met een aanvullende productie;
- de brief van 20 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 3 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser] q.q. en van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [A] (hierna: [A] ) en de heer [B] (hierna: [B] ), beiden inmiddels overleden, hebben vijf kinderen. Gedaagde [gedaagde] is één van de kinderen. [eiser] q.q. treedt op in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [A] .
2.2.
In 1982 heeft [B] aan de [vennootschap onder firma] voor een periode van zes jaar een aantal percelen grasland aan de [adres] te [plaats] verpacht, thans kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , gezamenlijk groot 31,5 ha (hierna: het gepachte). De vennoten van de VOF waren [B] en zijn [gedaagde] .
2.3.
Na het overlijden van [B] is [A] als rechtsopvolger van [B] verpachter geworden. De VOF is beëindigd en [gedaagde] heeft het gebruik van het gepachte voortgezet.
2.4.
In 2009 is de pachtovereenkomst uit 1982 ter goedkeuring aan de Grondkamer voorgelegd.
2.5.
Op 17 maart 2010 heeft de Grondkamer de pachtovereenkomst goedgekeurd.
2.6.
Op 16 november 2011 hebben [A] en [gedaagde] een wijzigingsovereenkomst gesloten, waarin de jaarlijkse pachtprijs is vastgelegd, is bepaald dat de pachtprijs halfjaarlijks achteraf wordt betaald en waarin de gewijzigde kadastrale nummers van het gepachte zijn opgenomen.
2.7.
Op 19 juli 2012 heeft de Grondkamer de wijzigingsovereenkomst goedgekeurd.
2.8.
Op [2020] is [A] overleden. Na haar overlijden gelden haar gezamenlijke erfgenamen als verpachter.
2.9.
Bij brief van 18 december 2020 heeft [gedaagde] aan de erven van [A] laten weten dat hij in het dossier van de notaris een brief met een pachtopzegging heeft aangetroffen. In die brief van 2 mei 2020, gericht aan [gedaagde] , schrijft [A] de pachtovereenkomst op te zeggen tegen 31 december 2021. [gedaagde] schrijft dat hij deze brief nooit heeft ontvangen en dat hij niet akkoord gaat met de pachtopzegging.
2.10.
Bij brief van 30 augustus 2021 hebben de erven van [A] [gedaagde] gesommeerd om het gepachte op 31 december 2021 te ontruimen en is aanspraak gemaakt op een deel van de aan [gedaagde] toegekende fosfaatrechten.
2.11.
[gedaagde] heeft het gepachte niet ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] q.q. vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat [eiser] q.q. aanspraak kan maken op de fosfaatrechten die aan [gedaagde] , dan wel de maatschap waarvan hij deel uitmaakt of uitmaakte, zijn toegekend, althans op een deel van die fosfaatrechten;
veroordeling van [gedaagde] om binnen twee weken na de datum waarop het in deze zaak te wijzen vonnis aan hem zal worden betekend, aan notaris mr. [eiser] , te verstrekken kopieën van de Gecombineerde Opgave 2015 en van de volledige beschikking inzake de toekenning van fosfaatrechten die [gedaagde] , dan wel de maatschap waarvan hij deel uitmaakt of heeft uitgemaakt, van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft ontvangen, met de bij deze beschikking behorende bijlagen, met de bepaling dat [gedaagde] indien hij niet of niet geheel aan de veroordeling tot afgifte voldoet, aan [eiser] q.q. een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,- per dag of dagdeel dat hij aan die veroordeling niet voldoet;
primair:
een verklaring voor recht dat de pachtovereenkomst tussen [eiser] q.q., als rechtsopvolger van mevrouw [A] , en [gedaagde] met ingang van 31 december 2021 is geëindigd;
subsidiair:
beëindiging van de pachtovereenkomst tussen [eiser] q.q., als rechtsopvolger van mevrouw [A] , en [gedaagde] , met vaststelling van het tijdstip waarop [gedaagde] het verpachte dient te ontruimen;
meer subsidiair:
ontbinding van de pachtovereenkomst tussen [eiser] q.q., als rechtsopvolger van mevrouw [A] , en [gedaagde] , met ingang van de datum waarop het vonnis wordt uitgesproken, dan wel met ingang van een door de pachtkamer te bepalen datum, met veroordeling van [gedaagde] om het voorheen door hem gepachte geheel te ontruimen en ontruimd te houden, met de bepaling dat [gedaagde] aan [eiser] q.q. een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,- per dag of dagdeel dat hij aan die veroordeling niet voldoet;
4. voor het geval de pachtovereenkomst niet is geëindigd, dan wel door de pachtkamer niet wordt beëindigd of ontbonden, een verklaring voor recht dat de bedrijfsvoering door [gedaagde] niet is geweest zoals een goed pachter betaamt althans dat hij anderszins in zijn verplichtingen als pachter tekort is geschoten;
5. indien en voor zover de pachtkamer oordeelt dat de pachtovereenkomst is geëindigd, dan wel deze beëindigt of ontbindt, veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] q.q. lijdt indien [gedaagde] het door hem gepachte bij het einde van de pacht niet tijdig of niet in goede staat aan [eiser] q.q. ter beschikking stelt, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen overeenkomstig de wet;
6. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [eiser] q.q. – samengevat – het volgende.
3.2.1.
[eiser] q.q. beroept zich primair op opzegging van de pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst uit 1982 is pas in 2009 goedgekeurd. Dit betekent dat de pachttermijn op 1 januari 2010 is gaan lopen. Per 1 januari 2016 is de pacht van rechtswege voor 6 jaar verlengd tot en met 31 december 2021. Bij aangetekende brief van 2 mei 2020 heeft [A] de pachtovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2021. Als eerst opzeggingsgrond is daarin opgenomen dat de bedrijfsvoering van [gedaagde] niet is geweest zoals een goed pachter betaamt, dan wel hij anderszins ernstig tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen. Dit omdat 1) het gepachte niet meer bedrijfsmatig wordt gebruikt voor de uitoefening van de landbouw, en 2) [gedaagde] het gepachte niet gebruikt en onderhoudt zoals een goed pachter betaamt. Verder is als opzegginsgrond opgenomen dat een redelijke afweging van de belangen van de verpachter bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de pachter bij verlenging van de overeenkomst in het voordeel van de verpachter uitvalt. [gedaagde] is 69 jaar oud, heeft geen bedrijfsopvolger en ontvangt een AOW-uitkering van circa € 11.000,- bruto per jaar. Op zijn onroerende zaken rusten geen hypotheekrechten. De erven willen het gepachte pachtvrij verkopen om een zo hoog mogelijke opbrengst te generen voor de verdeling van de nalatenschap van hun ouders. In dat kader is van belang dat [gedaagde] en een broer van hem door [A] niet als erfgenamen zijn aangewezen en zij aanspraak maken op de legitieme portie in de nalatenschap. [gedaagde] heeft niet tijdig op de opzegging gereageerd, zodat de pachtovereenkomst per 31 december 2021 is geëindigd.
3.2.2.
Subsidiair voert [eiser] q.q. aan dat er aanleiding bestaat om de pachtovereenkomst te ontbinden. Als eerste wijst hij daarbij op het gebrekkige onderhoud van het gepachte. Uit een taxatierapport volgt dat het land ernstige vormen van verwaarlozing kent. Concreet gaat het om het grasland, een brug en dammen en het onderhoud van de watergangen. Verder heeft [gedaagde] het gepachte aan derden in gebruik gegeven. Ten slotte is er volgens [eiser] q.q. geen sprake meer van een bedrijfsmatige agrarische exploitatie van het gepachte. Tot begin mei 2017 heeft [gedaagde] het gepachte gebruikt voor het voeren van een melkveebedrijf. Het melkveebedrijf is inmiddels gestaakt.
De veebezetting is beperkt, de bedrijfsvoering is over de jaren 2019 tot en met 2021 verlieslatend geweest, op de balans zijn slechts beperkte bedragen opgenomen aan machines, vee, voorraad en vorderingen en er wordt niet meer geïnvesteerd.
3.2.3.
Wat betreft de fosfaatrechten stelt [eiser] q.q. dat [gedaagde] voor zijn melkveebedrijf de gepachte gronden gebruikte. Op basis van de veebezetting op 4 juli 2015 [naar de pachtkamer begrijpt: 2 juli 2015] zijn in 2018 aan [gedaagde] fosfaatrechten toegekend. De verpachter heeft bij beëindiging van de pachtovereenkomst aanspraak op een deel daarvan. [eiser] q.q. heeft daarnaast informatie nodig over de aan [gedaagde] toegekende fosfaatrechten. Die informatie moet betrokken worden bij de verdeling van de nalatenschap van [A] .
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de pachtkamer deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] q.q. in de proceskosten inclusief nakosten. [gedaagde] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende.
3.3.1.
[gedaagde] betwist dat de pachtovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Hij betwist de opzeggingsbrief van 2 mei 2021 te hebben ontvangen. Wat betreft de eerste opzegginsgrond betwist hij het gepachte niet goed te onderhouden. Wat betreft de tweede opzegginsgronden valt de te maken belangenafweging in zijn voordeel uit. De erven hebben een louter financieel belang bij de opzegging. Het is ook niet nodig om de gronden pachtvrij te maken om de legitieme portie aan [gedaagde] en zijn broer te voldoen. [gedaagde] heeft belang bij het gepachte om in zijn levensonderhoud en dat van zijn vrouw te kunnen voorzien.
3.3.2.
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding betwist [gedaagde] ten eerste dat hij het gepachte verwaarloost. Ook betwist hij het gepachte aan derden in gebruik te hebben gegeven. [gedaagde] voert aan dat er wel degelijk sprake is van een bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw. Op zijn boerderij en het gepachte oefent hij een bedrijf uit dat zich bezighoudt met de opfok van jongvee, het fokken van schapen, hooiwinning en natuurbeheer. De omzet wordt gegenereerd door de verkoop van vaarzen, schapen, gras en hooi. De hooihandel is pas recent aangetrokken. De overige opbrengsten bestaan uit subsidies voor natuurbeheer, de aanvoer van mest, landbouwpremie RVO en GLB. In 2008 heeft [gedaagde] voor € 100.000,- geïnvesteerd in een ligboxenstal. Hij wil binnenkort ook investeren in een hooischuur. Een nevenfunctie buiten de landbouw heeft [gedaagde] niet. Hij is gezond en wil nog jaren doorgaan met zijn bedrijf.
3.3.3.
Ter zake de fosfaatrechten heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat dit pas aan de orde komt bij het einde van de pacht. De pachtovereenkomst is nog niet geëindigd en er is ook geen reden om tot beëindiging over te gaan. Daarom moeten de vorderingen met betrekking tot de fosfaatrechten worden afgewezen.

4.De beoordeling

Opzegging van de pachtovereenkomst
4.1.
[eiser] q.q. heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de pachtovereenkomst door opzegging is geëindigd. De pachtkamer zal daarom als eerste moeten beoordelen of de pachtovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd.
4.2.
[eiser] q.q. stelt dat de pachtovereenkomst bij aangetekende brief van 2 mei 2020 is opgezegd tegen 31 december 2021. Deze opzegging voldoet in beginsel aan de vereisten van artikel 7:367 lid 1 en 2 en artikel 7:368 BW, waarin onder meer is bepaald dat de opzegging moet geschieden bij aangetekende brief of bij exploot. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist de opzeggingsbrief te hebben ontvangen.
4.3.
In artikel 3:37 lid 3 BW is bepaald dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Bij betwisting van de ontvangst van de aangetekende brief moet de afzender 1) bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en 2) bovendien aannemelijk maken dat de brief aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven (vgl. HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5122).
4.4.
[eiser] q.q. heeft een schermafdruk uit de digitale Track & Trace-omgeving van PostNL overgelegd. Daarop is vermeld dat het pakket op 2 mei om 15:21 uur door PostNL is ontvangen en op 6 mei om 11:52 uur is bezorgd. Op de schermafdruk is een handtekening of paraaf, bestaande uit een krul, weergegeven, met daaronder de tekst ‘MAN’ (zie de afbeelding hieronder).
4.5.
Ten eerste moet [eiser] q.q. bewijzen dat [A] de brief op 2 mei 2020 aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden. Partijen zijn het erover eens dat de brief correct is geadresseerd. Uit de Track & Trace-omgeving van PostNL valt echter niet te herleiden of het [A] is geweest die het in die omgeving bedoelde poststuk op 2 mei 2020 heeft verzonden. Bij ‘afzender’ staat dat deze onbekend is en het jaar 2020 wordt niet genoemd in de schermafdruk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] q.q. aangegeven dat bij de verzending van de brief bij een winkel van [winkelketen] in [plaats] een fysiek afleverbewijs is ontvangen en dat deze overgelegd kan worden. [eiser] q.q. zal daarom in de gelegenheid worden gesteld, in het kader van de hierna aan hem te verstrekken bewijsopdracht, dit verzendbewijs en/of eventuele andere stukken waaruit de verzending van deze brief door [A] op 2 mei 2020 blijkt in het geding te brengen.
4.6.
Ten tweede moet [eiser] q.q. aannemelijk maken dat de brief aan [gedaagde] is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven. De pachtkamer gaat allereerst voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen en dat een kwaadwillende eenvoudig post uit zijn brievenbus kan halen. [eiser] q.q. stelt zich immers terecht op het standpunt dat de aangetekende opzeggingsbrief aan de ontvanger is overhandigd, in welk geval er geen brief of afhaalbericht in de brievenbus wordt gedeponeerd. Partijen zijn het erover eens dat de handtekening, weergegeven in de Track & Trace-omgeving van PostNL, niet is gezet door [gedaagde] of zijn echtgenote. Het verweer van [gedaagde] dat de handtekening is gezet door de verzender of door een medewerker van het PostNL-punt deelt de pachtkamer niet omdat het hier gaat om een handtekening voor ontvangst. Volgens [eiser] q.q. is de handtekening waarschijnlijk afkomstig van de postbezorger, omdat de geadresseerde tijdens de coronapandemie niet voor ontvangst mocht tekenen. Dit laatste is door [eiser] q.q. niet onderbouwd, bijvoorbeeld met stukken van PostNL waaruit dit blijkt. De pachtkamer is er wel mee bekend dat het beleid van PostNL op enig moment tijdens de coronapandemie was dat de bezorger bij de bezorging van een aangetekende poststuk zelf tekende voor ontvangst en ter verificatie de laatste drie cijfers van het legitimatiebewijs van de ontvanger noteerde. Dit valt ook te lezen op de website van PostNL (zie ook ABRvS 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:468). Echter, niet duidelijk is of dit beleid van PostNL ook op 6 mei 2020 reeds gold. Evenmin is duidelijk of het beleid van PostNL ook inhield dat de drie cijfers van het legitimatiebewijs bij de handtekening of in de Track & Trace-omgeving werden vermeld, hetgeen in dit geval niet is gebeurd, dan wel deze cijfers voor de verzender op andere wijze zijn in te zien. Gelet op het voorgaande kan thans dan ook niet worden aangenomen dat de brief aan [gedaagde] is aangeboden.
4.7.
[eiser] q.q. heeft nog verwezen naar een brief van rechtsbijstandsverzekeraar DAS van 15 maart 2021, gericht aan de echtgenote van [gedaagde] . Daarin schrijft DAS dat [A] de pachtovereenkomst bij leven heeft opgezegd. Dit bewijst echter niet dat [gedaagde] de opzeggingsbrief op 6 mei 2020 heeft ontvangen. [gedaagde] heeft immers gesteld dat hij in november 2020 via het digitale dossier van de notaris bekend is geraakt met de opzeggingsbrief, zodat zijn echtgenote DAS ook daarna van de inhoud van die brief op de hoogte heeft kunnen stellen. DAS schrijft weliswaar dat de pachtovereenkomst ‘bij leven’ is opgezegd, maar deze formulering bewijst nog niet dat [gedaagde] de brief voorafgaand aan het overlijden van [A] op [2020] heeft ontvangen. Nu aan de brief van DAS geen waarde wordt gehecht in het kader van de door [eiser] q.q. te bewijzen feiten, behoeft de stelling van [gedaagde] dat [eiser] q.q. deze brief onrechtmatig heeft verkregen en niet toegelaten mag worden als bewijs, geen nadere bespreking.
4.8.
De conclusie is dat op dit moment niet is vast komen te staan dat [gedaagde] de opzeggingsbrief heeft bereikt.
Bewijsopdracht en vervolg
4.9.
Omdat [eiser] q.q. zich beroept op de rechtsgevolgen van de opzeggingsbrief, is het aan hem om te bewijzen dat deze brief [gedaagde] heeft bereikt. [eiser] q.q. heeft ook aangeboden te bewijzen dat de pachtovereenkomst tijdig is opgezegd. De pachtkamer zal hem daarom toelaten te bewijzen dat de opzeggingsbrief brief [gedaagde] heeft bereikt door 1) te bewijzen dat de opzeggingsbrief door [A] op 2 mei 2020 aangetekend en naar het juiste adres is verzonden, en 2) aannemelijk te maken dat deze brief aan [gedaagde] is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven.
4.10.
[eiser] q.q. mag bewijs leveren met alle middelen rechtens. De pachtkamer zal [eiser] q.q. in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de wijze waarop hij bewijs wil leveren.
4.11.
Als [eiser] q.q. het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dan moet hij deze afzonderlijk bij de hiervoor genoemde akte in het geding te brengen.
4.12. Als [eiser] q.q. het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dan moet hij dit in voornoemde akte vermelden en de verhinderdata opgeven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De pachtkamer zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.13.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon en bij rechtspersonen rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig zijn. Als een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.14.
De pachtkamer verwacht dat het verhoor per getuige 60 minuten zal duren. Als [eiser] q.q. verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.15.
Vervolgens zal [gedaagde] de gelegenheid krijgen bij antwoordakte te reageren, tenzij [eiser] q.q. ervoor kiest het bewijs alleen te leveren middels het horen van getuigen, in welk geval een getuigenverhoor zal worden bepaald en waarna eventueel een tegenverhoor zal plaatsvinden aan de zijde van [gedaagde] .
Informatieverstrekking toegekende fosfaatrechten
4.16.
Het antwoord op de vraag of [eiser] q.q. aanspraak kan maken op (een deel van) de aan [gedaagde] toegekende fosfaatrechten is onder meer afhankelijk van de vraag of de pachtovereenkomst is of zal worden beëindigd en daarop zal in het eindvonnis worden beslist.
4.17.
Ten aanzien van de vordering van [eiser] q.q. om [gedaagde] te veroordelen informatie over de aan hem toegekende fosfaatrechten te verstrekken, overweegt de pachtkamer dat [gedaagde] ter zitting heeft toegezegd dat de Gecombineerde Opgave 2015, de toekenningsbeschikking uit 2018 en de bij de beschikking behorende bijlagen aan [eiser] q.q. zullen worden verstrekt. Deze vordering is dus toewijsbaar. De pachtkamer ziet geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
4.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De pachtkamer:
Bewijsopdracht
5.1.
laat [eiser] q.q. toe te bewijzen dat de opzeggingsbrief van 2 mei 2020 [gedaagde] heeft bereikt door 1) te bewijzen dat [A] de opzeggingsbrief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en 2) aannemelijk te maken dat deze brief aan [gedaagde] is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 5 juli 2023teneinde [eiser] q.q. in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze hij bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] q.q. (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, hij die stukken op de onder 5.2. bedoelde rolzitting in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] q.q. (mede) bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, hij op de onder 5.2. bedoelde rolzitting:
  • de namen en woonplaatsen van de getuigen moet opgeven;
  • moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
5.5.
bepaalt dat:
  • voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
  • als [eiser] q.q. geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de pachtkamer eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
  • het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.7.
bepaalt dat [gedaagde] na de onder 5.2. bedoelde akte van [eiser] q.q. de gelegenheid wordt gesteld om daarop schriftelijk te reageren, tenzij [eiser] q.q. ervoor kiest het bewijs alleen te leveren middels het horen van getuigen, in welk geval een getuigenverhoor zal worden bepaald;
Informatieverstrekking fosfaatrechten
5.8.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na de datum waarop dit vonnis aan hem zal worden betekend, aan notaris mr. [eiser] , te verstrekken kopieën van de Gecombineerde Opgave 2015 en van de volledige beschikking inzake de toekenning van fosfaatrechten die [gedaagde] , dan wel de maatschap waarvan hij deel uitmaakt of heeft uitgemaakt, van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft ontvangen, met de bij deze beschikking behorende bijlagen;
Overige vorderingen
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter-voorzitter, en de deskundige leden L. Punt en N. Wassenaar en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
45353