ECLI:NL:RBMNE:2023:2659
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 518.000,- per 1 januari 2021, waartegen de eiser in bezwaar en beroep is gegaan. De eiser, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 496.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 11 januari 2023, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en de heffingsambtenaar door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde door middel van een taxatierapport, waarin de woning werd vergeleken met referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar niet voldoende rekening had gehouden met de staat van onderhoud van de woning en de ligging nabij een school, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de vastgestelde waarde in twijfel te trekken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.