ECLI:NL:RBMNE:2023:2502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/4826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens lopende strafzaak en openbare orde

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van een lopende strafzaak, waarin eiseres wordt verdacht van het plegen van misdrijven onder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde, wat in strijd is met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiseres heeft aangevoerd dat zij onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen en dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt echter dat de lopende strafzaak en de bijbehorende verdenkingen voldoende grond vormen voor de afwijzing van het verzoek. De rechtbank benadrukt dat het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap, als uitgangspunt dient en dat er zeer grote terughoudendheid moet worden betracht bij afwijkingen hiervan. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de afwijzing onterecht maken en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om naturalisatie van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiseres om naturalisatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het verzoek om naturalisatie kon afwijzen aangezien er ernstige vermoedens bestaan dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk
.Er zijn geen redenen op grond waarvan verweerder in dit geval niet heeft kunnen overgaan tot afwijzing van het verzoek. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit
4. Eiseres heeft verzocht om naturalisatie. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen aangezien eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van openbare orde. Er staat namelijk een strafzaak open bij het parket Oost-Nederland wegens verdenking van het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 11, lid vijf, artikel 3, aanhef en onder b, artikel 11, lid 2 en artikel 11b, lid 1 van de Opiumwet en artikel 47, lid 1 aanhef en sub 1 en artikel 420bis lid 1 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht op 15 januari 2020. Uit e-mailcontact van 12 juli 2022 met de Verkeerstoren Oost-Nederland is gebleken dat er nog geen zittingsdatum bekend is. De openstaande strafzaak brengt met zich dat er serieuze verdenkingen zijn dat eiseres een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Daarom zijn er ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Er is volgens verweerder geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. De omstandigheid dat eiseres vanaf 13 juli 2021 in dienst is bij ‘ [bedrijf] B.V.’ maakt niet dat er geen sprake is van serieuze verdenkingen van een misdrijf.
Gronden
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de strafzaak aanhangig is gemaakt op
17 november 2018. De zaak is tot op heden aangehouden zodat het OM nader onderzoek kan doen. Nu de zaak is aangehouden wordt eiseres ten onrechte in een oneerlijke positie en een onzekere situatie gebracht door verweerder. Eiseres voert aan dat zij onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. Dit moet dan ook door verweerder als uitgangspunt worden genomen. Verder is er sprake van bijzondere omstandigheden. Uit de verklaring van de werkgever van eiseres volgt dat eiseres geen gevaar vormt voor de openbare orde.
Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule. Ook voert eiseres aan dat verweerder het belang van eiseres zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van de Nederlandse overheid, mede omdat het besluit enkel is gebaseerd op vermoedens.
Toetsingskader
6.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt het verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap van een vreemdeling afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. Daarvoor is niet bepalend of verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, maar of er op grond van het gedrag van verzoeker dergelijke vermoedens bestaan. [1] In de Toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding) is door verweerder een nadere invulling gegeven van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’. Volgens vaste rechtspraak mag het beleid, neergelegd in de Handleiding, dienen als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag, of sprake is van ernstige vermoedens dat betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. [2] Verweerder moet daarbij wel rekening houden dat er zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien zij van dat beleid afwijkt.
6.2.
Daarnaast is het volgens de Handleiding in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Zeer bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 van de RWN worden afgeweken.
Oordeel van de rechtbank
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanhangig gemaakte strafzaak heeft kunnen meewegen bij de beoordeling of eiseres een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. In de Handleiding staat immers dat sprake is van een serieuze verdenking dat de betrokkene een misdrijf heeft gepleegd als er tegen de betrokkene een strafzaak wegens een misdrijf openstaat. [3] Ook volgt uit vaste jurisprudentie dat niet van belang is of de betrokkene schuldig is bevonden aan een strafbaar feit, maar of er vermoedens bestaan dat eiseres een gevaar oplevert. Anders dan eiseres stelt wordt er niet van uitgegaan dat zij schuldig is bevonden aan een misdrijf, maar bestaat daar een serieuze verdenking voor, gelet op de lopende strafzaak. Dat de zaak is aangehouden door het OM maakt dat niet anders. Verder heeft eiseres gesteld dat de feiten waarvan zij wordt verdacht niet recent hebben plaatsgevonden, namelijk al in 2018. Dit standpunt maakt niet anders dat eiseres nog steeds wordt verdacht van het plegen van een misdrijf. Het is gebleken dat de behandeling van de strafzaak in de loop van 2023 op zitting wordt gepland. Zolang er een lopende strafzaak is, bestaan er tegen eiseres serieuze vermoedens dat zij een misdrijf heeft gepleegd waarop een sanctie kan volgen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat een eventuele overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak wordt gecompenseerd in de rehabilitatietermijn, wanneer er een nieuw verzoek om naturalisatie wordt ingediend.
7.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat verweerder tot de conclusie had moeten komen dat geen sprake was van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN bedoelde situatie. De verklaring van de werkgever van eiseres maakt niet dat verweerder eiseres niet als een gevaar voor de openbare orde hoeft aan te merken. Daaruit volgt hooguit dat eiseres haar leven heeft verbeterd maar dat heeft volgens de Handleiding, die is gebaseerd op jurisprudentie, niet als bijzondere omstandigheid te gelden. Ook de omstandigheid dat eiseres het voor haar werkzaamheden in haar eenmanszaak nodig heeft om genaturaliseerd te worden, maakt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de betrokkene bij internationale werkzaamheden hinder ondervindt van zijn buitenlandse paspoort wordt in de Handleiding en jurisprudentie ook expliciet genoemd als niet zijnde een bijzondere omstandigheid. [4]
7.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook overigens niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat moet worden geconcludeerd dat de gevolgen van de toepassing van het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doel. Eiseres heeft aangegeven dat zij zakelijke belangen heeft en heel graag genaturaliseerd wilt worden. Hiermee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij zich onderscheidt van anderen die zich in eenzelfde positie bevinden. Verder betekent de afwijzing van het naturalisatieverzoek niet dat het voor eiseres blijvend onmogelijk is om te naturaliseren. Dat de strafprocedure in eiseres haar geval van bijzonder lange duur is, is niet aannemelijk gemaakt en onvoldoende voor een ander oordeel.
7.4.
Aan het bestreden besluit lag artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN niet ten grondslag. Hetgeen eiseres hierover heeft aangevoerd in beroep behoeft daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het naturalisatieverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:683).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2785).
3.Zie de toelichting op artikel 9 -1 a, paragraaf 1, onder 3, sub b, van de Handleiding.
4.Zie de toelichting op 9-1-a, paragraaf 6. Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden.