Beoordeling door de rechtbank
De gewijzigde omgevingsvergunning
8. Het college heeft de omgevingsvergunning van 26 juli 2022 verleend voor twee activiteiten, namelijk voor bouwen en voor afwijken van het bestemmingsplan. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Soest Midden en Zuid’ (het bestemmingsplan) en het perceel heeft de bestemming ‘Centrum-2’. Van belang is dat op de begane grond wonen niet is toegestaan. Het aanvankelijke bouwplan was hiermee in strijd, omdat er één appartement op de begane grond werd aangevraagd. Het gewijzigde bouwplan is niet in strijd met deze bepaling, omdat het appartement op de begane grond niet langer zal worden gerealiseerd. Het gewijzigde bouwplan is nog wel in strijd met het bestemmingsplan wat betreft de maximale toegestane bouwhoogte. Voor een deel van het perceel geldt namelijk een maximale bouwhoogte van 10 meter, terwijl het gebouw 12 meter hoog wordt. Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van de zogeheten Kruimelregeling een omgevingsvergunning te verlenen.Het gewijzigde bouwplan voldoet volgens het college aan de toepasselijke parkeernormen uit de ‘Nota parkeernormen 3e herziening’, zodat ook daarin geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren.
9. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan heeft het college beleidsruimte. De rechtbank kan de keuzes die het college heeft gemaakt bij het afwegen van de betrokken belangen daarom slechts terughoudend toetsen. De rechtbank kan wel indringend toetsen of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom het college een bepaalde keuze heeft gemaakt. Ten aanzien van de activiteit bouwen geldt dat het college de omgevingsvergunning moet verlenen als geen van de weigeringsgronden zich voordoet.
Beoordeling van het geschil
10. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eisers beoordelen. De rechtbank zal eerst beoordelen of de wijzigingen aan het bouwplan zoals verzocht op 25 juli 2022 van ondergeschikte aard zijn. De rechtbank zal daarna de beroepsgronden over het parkeren bespreken. De rechtbank beoordeelt in het kader van het parkeren eerst of aan de juiste parkeernota is getoetst en daarna of een eventueel juiste toepassing van de parkeernorm (toch) onevenredig nadelig uitpakt voor eisers.
Is er sprake van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan?
11. Eisers voeren aan dat de wijzigingen aan het bouwplan niet van ondergeschikte aard zijn. Het college had het verzoek van 25 juli 2022 daarom als een nieuwe aanvraag moeten zien en ook als zodanig in behandeling moeten nemen. Eisers wijzen erop dat de stedenbouwkundige uitstraling is gewijzigd als gevolg van de gewijzigde gevel. Ook is het gebruik op de begane grond gewijzigd doordat de woonfunctie daar is komen te vervallen en de winkelfunctie is uitgebreid. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dus ook niet van toepassing op de gewijzigde omgevingsvergunning, aldus eisers.
12. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om wijzigingen aan het bouwplan van ondergeschikte aard. Tegen de gewijzigde omgevingsvergunning is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege een beroep bij de rechtbank ontstaan. De rechtbank legt dit hierna uit.
13. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een besluit op een verzoek tot wijziging van een omgevingsvergunning op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt betrokken bij de lopende procedure, mits het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard.Of er sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard moet per geval worden beoordeeld. Als de wijzigingen van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend zijn dat er niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, moet daarvoor een nieuwe aanvraag worden ingediend. De wijzigingen moeten worden beoordeeld in relatie tot het totale bouwplan.
14. In dit geval komt de rechtbank tot de conclusie dat de wijzigingen van het bouwplan in relatie tot het totale bouwplan van ondergeschikte aard zijn. Wat betreft de uitstraling, omvang en verhoudingen van het bouwplan wijzigt er weinig. Er is slechts sprake van een wijziging van de indeling van de gevel op de begane grond aan de noordoostzijde, waarmee wordt aangesloten bij de uitstraling van de westelijke gevel. Voor het overige blijft de uitstraling van het gebouw grotendeels hetzelfde. Het volume en de situering van het gebouw veranderen niet. Ten aanzien van het laten vervallen van de woonfunctie op de begane grond en het uitbreiden van de winkelfunctie overweegt de rechtbank dat de winkelfunctie op de begane grond toegestaan is op grond van het bestemmingsplan. Deze functiewijziging zou daarom ook zonder omgevingsvergunning toegestaan zijn. Omdat slechts een gedeelte van de gevel wijzigt en de functiewijziging past binnen het bestemmingsplan zijn deze wijzigingen, afgezet tegen het ongewijzigde deel van het bouwplan, van ondergeschikte aard. Het college heeft het verzoek van 25 juli 2022 daarom niet als een nieuwe aanvraag in behandeling hoeven te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Dit betekent dat de rechtbank hierna de beroepsgronden van eisers tegen de gewijzigde omgevingsvergunning zal beoordelen. Daarna beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit.
Is het bouwplan in strijd met de parkeernormen?
16. Eisers voeren in de eerste plaats aan dat het college het verzoek om de gewijzigde omgevingsvergunning niet aan de juiste parkeernorm heeft getoetst. Eisers lichten hun standpunt als volgt toe. Op 14 oktober 2021 is het nieuwe bestemmingsplan ‘Parapluplan omissies en Nota parkeernomen auto en fiets, 4e herziening’ (Parapluplan 4e herziening) vastgesteld. Ook is op 14 oktober 2021 de ‘Nota parkeernormen auto en fiets, 4e herziening’ (Parkeernota 4e herziening) vastgesteld. Het verzoek om de omgevingsvergunning te wijzigen is pas daarna ingediend, namelijk op 25 juli 2022. Ook het vooroverleg dat is voorafgegaan aan het wijzigingsverzoek is van ná vaststelling van de nieuwe parkeerregelgeving. Het college had daarom moeten toetsen aan de nieuwe parkeernormen, zoals neergelegd in het Parapluplan 4e herziening en de Parkeernota 4e herziening. Het college heeft de gewijzigde omgevingsvergunning echter getoetst aan de oude parkeernormen uit het ‘Parapluplan Retail en Nota parkeernormen auto en fiets’ van 28 september 2017 (Parapluplan 2017) en de daarop gebaseerde ‘Nota parkeernormen auto en fiets, 3e herziening’ (Parkeernota 3e herziening). Eisers stellen dat ook in het geval dat de wijzigingen aan het bouwplan van ondergeschikte aard zijn, er aan de nieuwe parkeernormen getoetst moet worden. Daarnaast stellen eisers dat artikel 3.1 van het Parapluplan 4e herziening, waarin het overgangsrecht is geregeld, onverbindend moet worden verklaard, dan wel buiten toepassing moet worden gelaten, vanwege strijd met artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
17. Het college heeft op de zitting aangegeven dat als er inderdaad aan het Parapluplan 4e herziening en de Parkeernota 4e herziening moet worden getoetst, het bouwplan daarmee in strijd is. De gewijzigde omgevingsvergunning van 26 juli 2022 zou dan niet in de huidige vorm in stand kunnen blijven. Het college stelt echter dat er terecht aan de parkeernormen uit de Parkeernota 3e herziening is getoetst. Volgens het college zijn de data van het verzoek tot vooroverleg voor de herontwikkeling van het perceel van 6 februari 2020 en de oorspronkelijke aanvraag van 4 november 2020 van belang voor het bepalen van de toepasselijke parkeernorm. Het verzoek van 25 juli 2022 gaat namelijk om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor geen nieuwe aanvraag hoeft te worden ingediend. Verder stelt het college dat ook als de datum van de oorspronkelijke aanvraag niet leidend zou zijn, de parkeernormen uit de Parkeernota 3e herziening alsnog van toepassing zijn op grond van het overgangsrecht. Dus linksom of rechtsom, er is aan de juiste parkeernormen getoetst.
18. De rechtbank is het met de conclusie van het college eens. De rechtbank is van oordeel dat de parkeernorm uit de Parkeernota 3e herziening hier op basis van overgangsrecht uit de Parkeernota 4e herziening van toepassing is. De rechtbank legt dit hierna uit.
19. Bij een besluit op aanvraag moet in beginsel het recht worden toegepast dat geldt ten tijde van het nemen van het besluit, tenzij ten tijde van het indienen van de aanvraag sprake was van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen.In dit geval was er geen sprake van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een bouwvergunning, omdat er ook een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is aangevraagd en nodig is. Dit betekent dat het college het gewijzigde bouwplan van 25 juli 2022 aan het op dat moment geldende recht moet toetsen, in dit geval het Parapluplan 4e herziening en de Parkeernota 4e herziening. In de Parkeernota 4e herziening is echter een overgangsbepaling opgenomen die voor deze zaak relevant is. Die overgangsbepaling bepaalt dat als voor de inwerkingtreding van het Parapluplan 4e herziening een schriftelijk verzoek tot vooroverleg bij de gemeente is ingediend de aanvrager zich dan kan beroepen op deze overgangsbepaling.Als er vervolgens binnen een jaar na inwerkingtreding een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend, mag er worden gerekend met de normen uit de Parkeernota 3e herziening. In dit kader is van belang dat het verzoek tot vooroverleg op 6 februari 2020 is ingediend en dat dit voor de inwerkingtreding van het Parapluplan 4e herziening is geweest. Verder is van belang dat het verzoek van 25 juli 2022 om het plan op ondergeschikte onderdelen te wijzigen binnen een jaar na inwerkingtreding van het Parapluplan 4e herziening ingediend. Omdat dit verzoek alleen gaat om ondergeschikte wijzigingen van het bouwplan, wordt met het verzoek slechts de oorspronkelijke aanvraag gewijzigd en bouwt het dus voort op het oorspronkelijk vooroverleg. De datum van dat vooroverleg is daarom leidend en niet een later overlegmoment. Vergunninghoudster kan daarom een beroep doen op de overgangsbepaling uit de Parkeernota 4e herziening en voor de parkeerbehoefte van het bouwplan rekenen met de norm uit de Parkeernota 3e herziening.
20. De rechtbank komt dus ook niet toe aan de beroepsgrond over de strijdigheid van artikel 3.1 van het Parapluplan 4e herziening met artikel 3.2.1 van het Bro, omdat ook als deze bepaling onverbindend zou zijn, de normen uit de Parkeernota 3e herziening van toepassing zijn via het overgangsrecht uit de Parkeernota 4e herziening.
Evenredigheid van toegepaste parkeernorm
21. Eisers voeren verder aan dat de uitwerking van de toegepaste parkeernorm onevenredig nadelige effecten voor hen heeft. Dit geldt ook als er wel terecht aan de normen uit de Parkeernota 3e herziening is getoetst. De door het college gemaakte rekensom klopt in dat geval wel volgens eisers, maar het college heeft ten onrechte gebruik gemaakt van de salderingsmogelijkheid uit de Parkeernota 3e herziening. Eisers wijzen er in dit kader op dat de meeste parkeerplaatsen rondom het bouwplan binnen een blauwe zone liggen. Dit betekent dat daar maar voor korte duur geparkeerd mag worden. Deze parkeerplekken zijn met name bedoeld voor winkelend publiek. Nieuwe bewoners zullen niet in de blauwe zone parkeren, omdat ze daar maar kort mogen staan. De nieuwe bewoners zullen daarom verderop, buiten de blauwe zone, gaan parkeren. Dat is bij eisers in de straat, waar (ook nu) op hinderlijke plekken geparkeerd wordt, zoals voor de opritten. Gelet op de nadelige gevolgen hiervan voor eisers heeft het college geen gebruik mogen maken van de salderingsmogelijkheid uit de Parkeernota 3e herziening.
22. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat er geen gebruik mag worden gemaakt van de salderingsmogelijkheid. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van eisers dat het hen niet zozeer gaat om een toename van de parkeerbehoefte in de buurt van het bouwplan zelf, maar dat het hen gaat om de verplaatsing van de parkeerbehoefte. In de oude situatie kan het winkelend publiek voor de deur parkeren. In de nieuwe situatie kunnen bewoners dat niet. Of er dus wel of geen toename van parkeerbehoefte rondom het bouwplan is, maakt eisers dus eigenlijk niet uit. De verplaatsing van waar er geparkeerd zal worden, namelijk in hun straat, zou volgens hen voor het college een reden moeten zijn geweest om de omgevingsvergunning niet te verlenen.
23. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat er geen sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor eisers, zodat dat niet aan de verleende omgevingsvergunning in de weg staat. Het is waar dat de aard van de parkeerbehoefte verandert en dat er als gevolg daarvan een verschuiving van waar er geparkeerd wordt zal plaatsvinden, maar eisers worden hierdoor niet onevenredig benadeeld. De blauwe zone geldt bovendien alleen op werkdagen en zaterdagen van 9:00u tot 18:00u (en op vrijdag tot 21:00u). De nieuwe bewoners zullen op die tijden inderdaad verderop – buiten de blauwe zone – gaan parkeren, maar voor (ander) winkelend publiek komt er juist meer ruimte binnen de blauwe zone. Zij zullen door de saldering weer minder buiten de blauwe zone, bijvoorbeeld bij eisers in de straat, hoeven te parkeren. De rechtbank neemt ook in overweging dat op grond van de Parkeernota 3e herziening eventuele nieuwe parkeerplaatsen voor woningen binnen een loopafstand van 100 meter van de (hoofd)ingang van het pand gerealiseerd zouden moeten worden, wat vanaf de ingang van de woningen tot halverwege de Gallenkamp Pelsweg is. Daarnaast is van belang dat bijna alle eisers beschikken over een eigen parkeerplek op hun eigen oprit. Voor zover er voor deze opritten wordt geparkeerd is dat een handhavingskwestie en niet iets waar het college in het kader van de ruimtelijke afweging voor deze omgevingsvergunning rekening mee moet houden. Het kan zijn dat het onder de streep drukker wordt in de straat van eisers, maar gelet op het voorgaande is niet gebleken dat zij hier onevenredig nadelige gevolgen van ondervinden.
24. Gelet op het voorgaande is het gewijzigde bouwplan aan de juiste parkeernormen getoetst en leidt dit niet tot onevenredige gevolgen voor eisers. De beroepsgronden over het parkeren slagen niet.
Conclusie over het beroep tegen de gewijzigde omgevingsvergunning van 25 juli 2022
25. Het verzoek van 25 juli 2022 ziet op wijzigingen aan het bouwplan van ondergeschikte aard. Het college heeft dit verzoek daarom niet als een nieuwe aanvraag hoeven behandelen. Verder is het bouwplan niet in strijd met de geldende parkeernormen. Ook leidt de toepassing van de parkeernormen niet tot onevenredig nadelige gevolgen voor eisers. Het college heeft de omgevingsvergunning van 26 juli 2022 in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep tegen het besluit van 26 juli 2022 is daarom ongegrond.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 4 augustus 2021
26. Tegen het bestreden besluit hebben eisers nog aangevoerd dat het college bij het verlenen van de oorspronkelijke omgevingsvergunning ten onrechte heeft afgeweken van het bestemmingsplan door gebruik te maken van de Kruimelregeling.
27. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers nog een procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond, omdat het college bij de gewijzigde omgevingsvergunning geen gebruik meer maakt van de Kruimelregeling voor de bewoning van de begane grond. Volgens eisers hebben zij een procesbelang, omdat zij om een proceskostenvergoeding hebben verzocht. De rechtbank is het hier niet mee eens.
28. Het is vaste rechtspraak dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding geeft om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan.Omdat eisers verder geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit, verklaart de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er vanwege de omstandigheden van het geval een proceskostenveroordeling moet volgen.
29. Dat is hier het geval. Als het college de omgevingsvergunning niet hangende de beroepsprocedure zou hebben gewijzigd, zou de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit wel inhoudelijk hebben behandeld. In dat geval zou de beroepsgrond van eisers dat het college ten onrechte de Kruimelregeling heeft toegepast bij het verlenen van de oorspronkelijke omgevingsvergunning voor het bewonen van de begane grond slagen. Het college kon bij het verlenen van de oorspronkelijke vergunning niet afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 4, negende lid, van het Bor.Onder deze omstandigheden is het redelijk om het college te veroordelen tot betaling van de proceskosten die eisers hebben moeten maken in verband met het beroep tegen het bestreden besluit.
30. De rechtbank stelt de gemaakte kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Het college heeft overigens op de zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een proceskostenveroordeling.
31. De rechtbank draagt het college op om het griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.