Beoordeling door de rechtbank
15. De rechtbank beoordeelt in het onderstaande de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres om compensatie heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
17. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
18. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c van de Awir (O/GS-tegemoetkomingsregeling, de Compensatieregeling en de Catshuisregeling).
19. Met ingang van 5 november 2022 is Wet hersteloperatie toeslagen (Wht)van kracht. Voornoemde herstelregelingen zijn ondergebracht in deze Wht. Deze wet biedt met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2021 een wettelijke grondslag voor besluiten die op grondslag van voornoemde herstelregelingen zijn genomen. Op grond van het overgangsrechtwordt het bestreden besluit, aangemerkt als een beschikking die is gegeven krachtens de Wht. De inhoud van de Wht is vergelijkbaar met voornoemde herstelregelingen.
Over het advies van de Commissie van Wijzen
20. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen is ingesteld op grond van artikel 49e van de Awir, thans artikel 5.2, eerste lid, van de Wht. Het advies van de Commissie van Wijzen is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur.Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende toegelicht dat hij op grond van de op hem rustende vergewisplicht beoordeeld heeft dat het oordeel van de Commissie van Wijzen op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en het advies ook overigens aan de voormelde voorwaarden voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de Commissie van Wijzen niet aan deze voorwaarden voldoet, dan wel onjuist is. Hetgeen eiseres in haar beroepsgronden aanvoert, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft het rapport van de Commissie van Wijzen dan ook bij zijn besluitvorming mogen betrekken. De rechtbank zal dit in het onderstaande aan de hand van de beroepsgronden van eiseres uitleggen.
Over de beroepsgronden van eiseres
22. Ter zitting is de kern van het geschil beperkt tot de volgende vier gronden. In de eerste plaats gaat het om de vraag of verweerder institutioneel vooringenomen heeft gehandeld over de jaren 2015 tot en met 2018. Voorts is in geschil de vraag of verweerder het verzoek om compensatie terecht heeft afgewezen omdat eiseres niet in aanmerking komt voor de hardheidsregeling. Daarnaast geeft de rechtbank een oordeel over de vraag of eiseres er op mocht vertrouwen dat de mededeling in de brief van 24 juli 2017 niet zou leiden tot een wijziging in haar aanspraak op kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 en 2017. Tot slot beroept eiseres zich op de omstandigheid dat deugdelijk procederen door verweerder niet mogelijk wordt gemaakt omdat eiseres geen compleet dossier heeft ontvangen.
Institutioneel vooringenomen handelen
23. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat er wel sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, omdat eiseres onderdeel is geweest van een met CAF-11 vergelijkbaar onderzoek, ingetrokken.
24. Eiseres voert aan dat er wel sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op individuele basis. Ter zitting heeft eiseres deze grond beperkt tot de jaren 2015, 2017 en 2018.
25. Eiseres stelt daartoe kortgezegd dat verweerder het recht op kinderopvangtoeslag heeft gebaseerd op verkregen informatie van de kinderopvanginstelling en eiseres geen stukken heeft kunnen insturen omdat eiseres geen informatiebrief van verweerder heeft ontvangen. Zo heeft verweerder in 2015 geen gegevens opgevraagd bij eiseres en is zonder aankondiging overgegaan tot terugvordering, terwijl bij onderzoek zou zijn gebleken dat het kind van eiseres fulltime naar twee verschillende kinderopvanginstellingen ging. In 2017 is door verweerder aangegeven dat de door eiseres overgelegde gegevens niet zouden leiden tot een wijziging van onder meer de toeslag over 2017, waarna zonder toelichting toch over 2017 werd teruggevorderd. In 2018 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag gedeeltelijk teruggevorderd zonder dat eiseres een toelichting heeft kunnen geven. Dit terwijl verweerder wist dat eiseres was verhuisd naar Sint Maarten en daardoor niet op de brieven heeft kunnen reageren die verweerder hierover heeft gestuurd. Verder heeft verweerder jarenlang aan eiseres medegedeeld dat sprake was van een gewijzigd toetsingsinkomen, waardoor eiseres niet wist dat de terugvorderingen ook waren gebaseerd op het aantal opvanguren. Tot slot wijst eiseres erop dat verweerder nooit heeft gereageerd op de door haar ingediende bezwaarschriften en dat zij op de FSV-lijst staat en dat verweerder haar ook daarom vooringenomen heeft behandeld.
26. De rechtbank stelt vast dat de vraag of sprake is van institutioneel vooringenomen handelen door verweerder is beoordeeld aan de hand van de kernmerken genoemd in onderdeel 2.2 van de Compensatieregeling. Zoals vermeld is deze regeling nu opgenomen in de Wht, hoofdstuk 2. De van toepassing zijnde kenmerken zijn gelijk gebleven, te weten (1) collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (zachte stop); (2) het breed uitvragen van bewijsstukken over een of meerdere jaren; (3) het zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbreken bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden; (4) het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkomingen in de door de ouder verstrekte bewijsstukken, en (5) het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
27. Tijdens de zitting is komen vast te staan dat tussen partijen in geschil is of sprake is van de kenmerken genoemd onder 4 en 5. De vraag is derhalve of sprake is van het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken (ad 4) en/of dat sprake is van het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken (ad 5).
28. De rechtbank overweegt dat de keren dat verweerder gegevens heeft opgevraagd bij eiseres en eiseres informatie heeft aangeleverd, dat niet heeft geleid tot wijzigingen in de voorschotbedragen aan kinderopvangtoeslag die zij heeft aangevraagd. Uit het dossier valt niet af te leiden dat de informatieverzoeken die verweerder over 2015, 2017 en 2018 al dan niet zou hebben verstuurd, van invloed zijn geweest op de aanspraak van eiseres op de kinderopvangtoeslag over die jaren. Ook blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
29. Uit een brief van verweerder van 24 juli 2017 (productie 19), waarvan vaststaat dat eiseres die brief heeft ontvangen, blijkt namelijk dat eiseres géén nieuwe voorschotbeschikking over 2017 krijgt naar aanleiding van de door haar op verzoek van verweerder verstrekte informatie over 2017.
30. Uit het persoonlijke dossier van eiseres blijkt verder dat eiseres geen nieuwe voorschotbeschikking krijgt over 2017 ondanks het feit dat uit pagina 155 van het persoonlijke dossier van eiseres blijkt dat op dat moment wel sprake was van een afwijking van 7 uren in het aantal uren dat de zoon van eiseres per maand naar de kinderopvang zou zijn gegaan (183 uren per maand volgens de opvanginstelling en 190 uren volgens opgave van eiseres). Verweerder heeft deze afwijking geaccepteerd en niet aangemerkt als een onregelmatigheid. Er was daardoor sprake van een klein verschil in het voordeel van eiseres.
31. Vervolgens is pas bij de definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 het recht op kinderopvangtoeslag naar beneden bijgesteld. De reden daarvoor was niet gelegen in door eiseres verstrekte informatie, maar in het feit dat er uiteindelijk over het gehele jaar 2017 minder opvanguren zijn afgenomen. Verweerder heeft die berekening gebaseerd op de opgave van de uren van de kinderopvanginstellingen over 2017 en dat mag verweerder doen op grond van de wet- en regelgeving.
32. Ten aanzien van andere brieven met informatieverzoeken over de andere relevante jaren – die al dan niet verzonden zijn – geeft het persoonlijk dossier van eiseres hetzelfde beeld. Uit het dossier blijkt niet dat dit consequenties heeft gehad voor het recht op kinderopvangtoeslag. De beschikkingen over 2015, 2017 en 2018 waarmee de toeslag definitief is vastgesteld, zijn gebaseerd op informatie van de kinderopvanginstelling en dat is zoals reeds vermeld toegestaan.
33. Over de kwalificatie hoog risico op pagina 155 in het dossier heeft verweerder op de zitting toegelicht dat dit betekent dat eiseres kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en dat het aantal uren dat is opgevoerdniet overeenkomt met de door de kinderopvangorganisatie doorgegeven uren. Voor verweerder is dit een signaal om handmatig te controleren of dit gevolgen heeft voor de aanspraken op toeslagen en of de wijziging juist is doorgegeven. De kwalificatie hoog risico kan daarom niet worden gezien als een handeling die wijst op vooringenomenheid. De rechtbank vindt deze uitleg aanvaardbaar.
34. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat de omstandigheid dat de naam van eiseres voorkomt op een FSV-lijst niet van invloed is geweest op de definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag. De reden van de bijstelling van de kinderopvangtoeslag is gelegen in de berekening van het definitieve recht op kinderopvangtoeslag aan de hand van het aantal uren kinderopvang. De plaatsing op een FSV-lijst heeft daarbij geen rol gespeeld. Bovendien is het recht van eiseres op kinderopvangtoeslag nimmer op nihil gesteld. Daarbij komt dat verweerder afdoende heeft toegelicht dat de plaatsing op deze lijst te maken had met aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2012, en niet met de kinderopvangtoeslag.
35. In de gedingstukken en het persoonlijke dossier ziet de rechtbank gezien al het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen op basis van individuele omstandigheden van eiseres. De overige argumenten van eiseres geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er nooit is gereageerd op de door haar ingediende bezwaarschriften, wijst de rechtbank er op dat er in het persoonlijk dossier van eiseres geen bezwaarschriften zijn aangetroffen waarop verweerder niet heeft gereageerd
.De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
36. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de hardheidsregeling van toepassing zou moeten zijn. Het wettelijk systeem heeft te hard uitgepakt voor eiseres. Het leven van eiseres is verwoest door terugvorderingen, de weigeringen van de betalingsregelingen, het ontbreken van de wetenschap over de reden van terugvorderingen, de dwanginvorderingen en de alsmaar oplopende schulden. Eiseres verwijst naar al hetgeen zij in het kader van de vorige beroepsgrond heeft gesteld.
37. In artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wht, staat dat verweerder op aanvraag compensatie toekent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing het wettelijke systeem voor 23 oktober 2019.
38. Uit de Memorie van toelichtingbij dit artikel van de Wht blijkt dat van hardheid van het stelsel als bedoeld in onderdeel b, sprake is als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als:
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten goede komt aan de belanghebbende;
– een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende; of
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening in een contract, heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag, terwijl aan alle materiële eisen voor de kinderopvangtoeslag is voldaan – tenzij de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als:
– de belanghebbende te kwader trouw is;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
39. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden zoals door eiseres zijn aangevoerd niet raken aan de bijzondere omstandigheden zoals hiervoor genoemd. Daarbij komt dat de reden voor de bijstelling van de kinderopvangtoeslag over de hier aan de orde zijnde jaren was gelegen in (i) het feit dat het aantal daadwerkelijk afgenomen uren anders is dan het aantal uren op basis waarvan het voorschot berekend is en/of (ii) een afwijking tussen het daadwerkelijke vastgestelde toetsingsinkomen over een jaar en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Deze omstandigheden zijn gezien het gestelde in overweging 38 uitdrukkelijk niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt op basis waarvan hardheid kan worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
40. Eiseres voert aan dat haar verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling zijn geweigerd vanwege het feit dat zij op de FSV-lijst stond.
41. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft haar stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Dit terwijl verweerder voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat navraag is gedaan bij de Landelijk Incasso Centrum, maar dat daar geen gegevens bekend zijn dat eiseres een persoonlijke betalingsregeling voor de terugvorderingen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. De beroepsgrond slaagt alleen al om deze reden niet.
42. Eiseres voert aan dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat in een brief van 24 juli 2017 (productie 19) over de toeslagjaren 2016 en 2017 aangegeven is dat de overgelegde gegevens niet zouden leiden tot een wijziging in de kinderopvangtoeslag. Vervolgens is verweerder toch tot een terugvordering over beide jaren overgegaan bij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag.
43. De rechtbank overweegt dat deze brief geen aanknopingspunt biedt dat sprake is van een toezegging dat de kinderopvangtoeslag in het geheel niet meer zou worden gewijzigd. De brief van 24 juli 2017 ziet immers op een voorschot van het recht op kinderopvangtoeslag naar aanleiding van een beoordeling van stukken die eiseres had ingediend. Het is een rechtsregel dat de kinderopvangtoeslag uiteindelijk toch kan worden bijgesteld bij het definitief vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag. Dat is gebeurd in de situatie van eiseres. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet.
44. Volgens eiseres maakt verweerder een deugdelijk onderbouwd beroep onmogelijk omdat, ondanks herhaaldelijk verzoek van eiseres, zij ten tijde van het indienen van haar beroepschrift niet beschikte over haar persoonlijke dossier. Inmiddels heeft verweerder het persoonlijke dossier toegestuurd, maar volgens haar is het dossier nog steeds niet compleet.
45. De rechtbank stelt vast dat een persoonlijk dossier niet samenvalt met de op de zaak betrekking hebbende stukken. Op verzoek van de rechtbank, ingegeven door de beroepsgronden van eiseres, heeft verweerder het persoonlijke dossier aan eiseres en aan de rechtbank toegestuurd. Hierdoor is het persoonlijke dossier onderdeel geworden van de processtukken. Dat het dossier niet volledig is, heeft verweerder ter zitting beaamd. Eiseres heeft niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat verweerder tekort is geschoten bij het overleggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
46. Voor zover eiseres betoogt dat dit alles voor haar leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat verweerder de hardheidsclausule zou moeten toepassen overweegt de rechtbank als volgt.
47. Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht kan verweerder bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
48. De rechtbank is van oordeel dat zij kan begrijpen dat eiseres een ongemakkelijk gevoel heeft hoe alles bij haar is verlopen, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder de hoogte van haar recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2015 tot en met 2018 heeft vastgesteld in overeenstemming met de wettelijke regeling. In die situatie is er geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard.