ECLI:NL:RBMNE:2023:2342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
556611 / HA RK 23-89
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen griffier in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak hebben verzoekers, twee besloten vennootschappen, een verzoek ingediend tot wraking van de griffier mr. [A] in verband met zijn betrokkenheid bij meerdere vergelijkbare zaken. De wrakingskamer heeft op 17 mei 2023 geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek. De verzoekers stelden dat de griffier, die optreedt in zaken inzake de Legesverordening, in vergaande mate betrokken is geweest bij nagenoeg gelijke zaken, wat de onpartijdigheid van de griffier in twijfel zou trekken. De wrakingskamer overwoog echter dat de griffier in het Nederlandse rechtssysteem geen zelfstandige taken of bevoegdheden heeft die gelijk kunnen worden gesteld met die van een rechter. Dit is een essentieel verschil met de zaak Belizzi v Malta, waar de rol van de gerechtsambtenaar anders was. De wrakingskamer concludeerde dat de door de griffier verrichte handelingen tot het gebruikelijke takenpakket van een griffier behoren en dat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat de griffier taken heeft verricht die gelijk zijn aan die van een rechter. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen te sturen. De procedure van de verzoekers in de hoofdzaken moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 556611 / HA RK 23-89
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
17 mei 2023
op het verzoek van:

1.[verzoeker sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[verzoeker sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(verder te noemen: verzoekers)
advocaat mr. K.L. Markerink te Amsterdam

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 4 mei 2023 hebben verzoekers bij de griffie van deze rechtbank het verzoek ingediend tot wraking van mr. [A] (hierna: de griffier), die in de zaken inzake de Legesverordening 2018, zijnde UTR 21/134, 164, 165, 166, 167, 169, 170, 171, 172 LEGGW (hierna: de hoofdzaken) optreedt als griffier.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Namens verzoekers is het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De griffier is betrokken geweest bij de zaken UTR 21/113, 115, 118 LEGWW inzake Legesverordening 2019 en de zaken UTR 21/1467, 1470, 1473, 1475, 1478, 1481, 1483, 1486, 1487, 1488, 1489, 1490, 1494, 1497, 1501, 1503, 2273 LEGGW inzake Legesverordening 2020. In al deze zaken zijn vergelijkbare, zo niet dezelfde beroepsgronden naar voren gebracht. De onpartijdigheid van de griffier staat ter discussie omdat de griffier in vergaande mate betrokken is geweest bij nagenoeg gelijke zaken, waarbij steeds de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren betrokken is geweest alsmede één of allebei de verzoekers.
2.2.
De griffier is betrokken bij de hoofdzaken die voor 27 juni 2023 geagendeerd staan op zitting. Gelet op de negatieve uitspraak inzake de Legesverordening 2020 hebben verzoekers niet het vertrouwen dat hun zaken onpartijdig, onafhankelijk en zonder vooringenomenheid van de griffier worden behandeld en op een onpartijdige wijze voor de rechter kunnen worden voorbereid. Dit mede gezien de omstandigheid dat in de hoofdzaken vergelijkbare, zo niet gelijke beroepsgronden naar voren zijn en worden gebracht als in de zaken tegen de Legesverordening 2019 en Legesverordening 2020.
2.3.
Uit artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat rechters kunnen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Volgens verzoekers geldt met inachtneming van de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 21 juni 2011 (Belizzi v Malta, No. 46575/09) voor gerechtsambtenaren met verregaande bevoegdheden eveneens het vereiste van onpartijdigheid ex artikel 6 EVRM. Volgens verzoekers volgt uit de uitspraak van het EHRM dat, wanneer de onpartijdigheid van een griffier onvoldoende is geborgd, ook de mogelijkheid moet bestaan om een griffier te wraken. [1] Omdat de griffier alle juridisch-inhoudelijke voorbereidingen doet voor de rechter in een zaak, zoals volgt uit de omschrijving van de functie van griffier op www.rechtspraak.nl, stippelt hij de route uit voor het verloop van de zaak en daarmee ook de inhoud van de uitspraak. De rol van de griffier valt volgens verzoekers binnen de scope van artikel 6 EVRM en de omschrijving van het EHRM in de zaak Belizzi v Malta.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat het wrakingsverzoek (uitsluitend) is gericht tegen de griffier en geen betrekking heeft op één of meer met de behandeling van de zaak belaste rechter(s). Artikel 8:15 Awb biedt daarvoor geen ruimte.
3.2.
De verwijzing naar de uitspraak Belizzi v Malta van het EHRM treft geen doel. Uit deze uitspraak volgt dat het bij de vraag of een gerechtsambtenaar kan worden gewraakt, afhangt van de concreet door hem verrichte taken. Het moet daarbij gaan om taken en bevoegdheden die van groot belang voor de zaak kunnen zijn en die feitelijk gelijk kunnen worden gesteld met de taken van een rechter. De rol van de betrokken gerechtsambtenaar moet, met inachtneming van overweging 58 van de uitspraak, worden bezien in het licht van het nationale rechtssysteem van de betrokken lidstaat.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat een griffier in het Nederlandse rechtssysteem geen zelfstandige taken of bevoegdheden heeft die gelijk kunnen worden gesteld met die van een rechter. Dit is een essentieel verschil met de zaak die voorlag bij het EHRM. In de zaak die voorlag bij het EHRM ging het bovendien om een gerechtsambtenaar (de zogeheten “
judicial assistant”) die in het verleden had opgetreden als procesvertegenwoordiger van één van de tegenpartijen van de klagers in die zaak. Hiervan is in de hoofdzaken geen sprake.
3.4.
De wrakingskamer overweegt verder dat uit het verzoekschrift volgt dat verzoekers van mening zijn dat de griffier in de hoofdzaken taken heeft uitgevoerd die feitelijk gelijk kunnen worden gesteld met die van een rechter. Verzoekers hebben dit onvoldoende geconcretiseerd. De algemene opsomming van de taken van een griffier volstaat daartoe in ieder geval niet. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat de griffier herhaaldelijk in vergaande mate betrokken is geweest bij nagenoeg gelijke zaken, waarbij bovendien steeds dezelfde verweerder betrokken is geweest, alsmede één of allebei de verzoekers. Dit is evenmin voldoende voor de conclusie dat de door de griffier verrichte taken feitelijk gelijk kunnen worden gesteld met de taken van een rechter. Ten slotte hebben verzoekers een aantal specifieke handelingen opgesomd die de griffier heeft verricht in de zaken met betrekking tot de Legesverordening 2019 en 2020: het optreden als griffier ter zitting, het opstellen van processen-verbaal en contact met de gemachtigde van verzoekers inzake de planning van de zitting en het verzoek geen nadere stukken meer in te dienen. De wrakingskamer overweegt dat deze handelingen tot het gebruikelijke takenpakket van een griffier behoren en plaatsvinden in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de behandeld rechter(s). Dit zijn geen taken die feitelijk gelijk kunnen worden gesteld met de taken van een rechter.
3.5.
Op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder e, van het wrakingsprotocol worden verzoekers in hun verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekers, de griffier waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team bestuursrecht, waarin de griffier werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekers met zaaknummers UTR 21/134, 164, 165, 166, 167, 169, 170, 171 en 172 LEGGW moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter en mr. E.W.A. Vonk en
mr. M.M. Janssen-Witteveen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. E.F.Q. van Dooren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten