In deze wrakingszaak hebben verzoekers, twee besloten vennootschappen, een verzoek ingediend tot wraking van de griffier mr. [A] in verband met zijn betrokkenheid bij meerdere vergelijkbare zaken. De wrakingskamer heeft op 17 mei 2023 geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek. De verzoekers stelden dat de griffier, die optreedt in zaken inzake de Legesverordening, in vergaande mate betrokken is geweest bij nagenoeg gelijke zaken, wat de onpartijdigheid van de griffier in twijfel zou trekken. De wrakingskamer overwoog echter dat de griffier in het Nederlandse rechtssysteem geen zelfstandige taken of bevoegdheden heeft die gelijk kunnen worden gesteld met die van een rechter. Dit is een essentieel verschil met de zaak Belizzi v Malta, waar de rol van de gerechtsambtenaar anders was. De wrakingskamer concludeerde dat de door de griffier verrichte handelingen tot het gebruikelijke takenpakket van een griffier behoren en dat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat de griffier taken heeft verricht die gelijk zijn aan die van een rechter. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen te sturen. De procedure van de verzoekers in de hoofdzaken moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.