ECLI:NL:RBMNE:2023:2198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
22/4609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling kinderopvangtoeslag en terugvordering door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 en de terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen van een deel van het uitgekeerde bedrag. Eiseres ontving op 12 juni 2021 de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag, waaruit bleek dat zij € 14.138,- moest terugbetalen. Eiseres verzocht om herziening van de berekening, omdat zij een betalingsachterstand had bij de kinderopvangorganisatie. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek behandeld en de definitieve berekening aangepast naar € 4.557,-, wat leidde tot een terugvordering van € 8.958,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 9 februari 2023 de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen haar om een zienswijze had moeten vragen voordat de hoogte van de kinderopvangtoeslag werd vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht was om eerst een voornemen uit te doen en eiseres in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen. Eiseres had voldoende gelegenheid om haar situatie toe te lichten en was uitgenodigd voor een hoorzitting, maar was daar niet aanwezig.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft besloten tot terugvordering en dat er geen aanleiding is om het terug te vorderen bedrag te matigen. De rechtbank oordeelt dat de financiële omstandigheden van eiseres in beginsel geen reden zijn om van terugvordering af te zien, aangezien zij een persoonlijke betalingsregeling kan aanvragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: G.A. Martha),
en

Belastingdienst/Toeslagen,

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

Op 12 juni 2021 ontvangt eiseres de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018. De kinderopvangtoeslag over 2018 bedraagt € 972,-. Dit betekent dat eiseres € 14.138,- moet terugbetalen.
Eiseres meldt op 14 juni 2021 dat zij een betalingsachterstand heeft bij de kinderopvangorganisatie en vraagt Belastingdienst/Toeslagen om een herziening zodra ze alle facturen heeft betaald. Belastingdienst/Toeslagen heeft dit als een bezwaar behandeld en vervolgens diverse betaalbewijzen en facturen van de kinderopvangorganisatie bij eiseres opgevraagd.
Met het bestreden besluit van 4 augustus 2022 is de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over 2018 aangepast en vastgesteld op € 4.557,-. Dit leidt tot een terugvordering van € 8.958,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze zaak gaat over de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over het
jaar 2018 en de terugvordering door Belastingdienst/Toeslagen van een deel van het
uitgekeerde bedrag.
Hadden de persoonlijke omstandigheden van eiseres moeten worden uitgevraagd?
2. Eiseres voert aan dat Belastingdienst/Toeslagen vragen aan haar had moeten stellen over haar situatie en haar om een zienswijze had moeten vragen, voordat zou worden vastgesteld wat de hoogte van de kinderopvangtoeslag in 2018 was en voordat Belastingdienst/Toeslagen tot terugvordering zou overgaan. Als Belastingdienst/Toeslagen dat had gedaan, dan had zij kunnen vaststellen dat voor haar een uitzondering op de regels voor het berekenen van de kinderopvangtoeslag moest worden gemaakt en dat het terug te vorderen bedrag moest worden gematigd. Volgens eiseres ligt het niet op haar weg om Belastingdienst/Toeslagen op eigen initiatief over haar situatie te informeren.
3. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Belastingdienst/Toeslagen hoefde niet eerst een voornemen uit te doen en eiseres in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen, voordat zij overging tot het vaststellen van de kinderopvangtoeslag en tot een terugvordering. Het is vervolgens aan eiseres om in bezwaar aan te voeren waarom zij het oneens is met de vaststelling van de kinderopvangtoeslag en met de terugvordering. Het is ook aan eiseres om aan te geven met welke omstandigheden Belastingdienst/Toeslagen in dat kader volgens haar rekening moet houden. De rechtbank vindt dat Belastingdienst/Toeslagen eiseres hiervoor ook voldoende gelegenheid heeft geboden. Eiseres is namelijk meerdere malen in de gelegenheid gesteld om meer informatie te verstrekken en is uitgenodigd voor een hoorzitting. Dat eiseres daarbij niet aanwezig wenste te zijn, is haar eigen keuze.
Heeft Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2018 goed vastgesteld?
4. Uit artikel 1.5 van de Wet kinderopvang volgt dat een ouder aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag in de door diegene of de partner betaalde kosten aan de kinderopvang of gastouder. In het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021 (het Verzamelbesluit) staat dat alle betalingen aan een kinderopvangorganisatie die de ouder heeft gedaan vóór 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar, worden aangemerkt als tijdige betaling voor de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag. Dit betekent voor eiseres dat alle betalingen voor het jaar 2018 die vóór 1 juli 2019 zijn gedaan, in ieder geval worden aangemerkt als tijdige betalingen.
5. Verder volgt uit het Verzamelbesluit dat betalingen die zijn gedaan in het kader van een betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie ook als tijdige betaling kunnen worden aangemerkt. Daarvoor gelden een aantal voorwaarden, namelijk:
- De betalingsregeling is schriftelijk overeengekomen vóór 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar;
- De overeengekomen duur van de betalingsregeling is niet langer dan één jaar;
- De ouder heeft eventuele (na)betalingen van de kinderopvangtoeslag over het betreffende berekeningsjaar gebruikt om de schuld bij de kinderopvangorganisatie af te lossen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat niet alle betalingen voor het jaar 2018 door
eiseres zijn gedaan vóór 1 juli 2019. Ook is niet in geschil dat eiseres met de
kinderopvangorganisatie een betalingsregeling heeft afgesproken per 1 oktober 2019,
terwijl uit het Verzamelbesluit volgt dat deze betalingsregeling overeengekomen had
moeten worden vóór 1 juli 2019. Eiseres vindt echter dat er voor haar een uitzondering moet
worden gemaakt op deze regels. Zij heeft namelijk ondertussen alles betaald aan de
kinderopvangorganisatie. Op de zitting heeft eiseres daaraan nog toegevoegd dat zij pas in
augustus 2019 wist dat de kinderopvang niet was betaald, omdat zij ervan uitging dat haar
(inmiddels) ex-partner de facturen betaalde. Ook heeft zij toegelicht dat zij destijds keuzes
heeft gemaakt qua uitgaven, omdat zij toen studeerde en geen studiefinanciering kreeg,
terwijl zij de zorg had voor haar kinderen.
7. De rechtbank vindt dat Belastingdienst/Toeslagen terecht geen uitzondering heeft
gemaakt op de termijn van 1 juli 2019. In het Verzamelbesluit is bepaald dat alleen in
bijzondere gevallen waarin de betaling niet tijdig is verricht aan de
kinderopvangorganisatie, Belastingdienst/Toeslagen af kan wijken van voorgenoemd
beleid. Daarbij wordt toegelicht dat het hierbij niet gaat om situaties waarin de ouder
financiële problemen heeft om de kosten van kinderopvang te betalen. De rechtbank vindt
dit geen onredelijke eis. Bovendien heeft Belastingdienst/Toeslagen terecht gezegd dat de
omstandigheid dat er nu wel volledig zou zijn betaald, niet kan worden vastgesteld op basis
van de door eiseres verstrekte gegevens en bovendien geen uitzondering op de gehanteerde
termijn rechtvaardigt. Voor zover eiseres op zitting heeft aangegeven dat zij andere keuzes
heeft gemaakt bij het uitgeven van het voorschot kinderopvangtoeslag, stelt de
Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt dat het voorschot
kinderopvangtoeslag juist is bedoeld om de kinderopvangorganisatie te betalen. Dat eiseres
andere keuzes heeft gemaakt, kan zo zijn, maar dat betekent niet dat er met een andere
termijn moet worden gerekend. Datzelfde geldt voor het standpunt dat eiseres pas in
augustus 2019 zou hebben geweten dat de kinderopvangorganisatie niet was betaald. Het is
de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de toeslag (in dit geval eiseres) om de
toegekende kinderopvangtoeslag te besteden aan het betalen van de
kinderopvangorganisatie en om die kinderopvangorganisatie op tijd te betalen.
8. Dat betekent dat Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft besloten dat de
betalingen na 1 juli 2019 en de betalingen die zijn gedaan in het kader van de
betalingsregeling niet in aanmerking komen voor de vaststelling van het recht op
kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft hierdoor dan ook meer kinderopvangtoeslag ontvangen
dan waar zij recht op had. Hierdoor is Belastingdienst/Toeslagen bevoegd om het teveel
betaalde bedrag aan kinderopvangtoeslag terug te vorderen van eiseres. [1]
Is er aanleiding om niet terug te vorderen of het bedrag te matigen?
9. Eiseres voert verder aan dat Belastingdienst/Toeslagen van de terugvordering had moeten afzien of in ieder geval het terug te vorderen bedrag had moeten matigen. Er is geen sprake van oneigenlijk gebruik van publiek geld, want zij heeft de kinderopvangorganisatie uiteindelijk volledig betaald en als zij op tijd was geweest, dan zou ze sowieso recht hebben gehad op de kinderopvangtoeslag die nu wordt teruggevorderd. Bovendien komt door de terugvordering haar bestaansminimum in het geding. Hierdoor wordt zij onevenredig geraakt door het bestreden besluit. Zij verwijst naar de conclusie van staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021. [2] Op de zitting heeft eiseres daaraan toegevoegd dat het voor haar lastiger is om met schulden in aanmerking te komen voor een grotere huurwoning, die zij met haar vier kinderen wel nodig heeft.
10. De rechtbank stelt met Belastingdienst/Toeslagen voorop dat uit het Verzamelbesluit volgt dat Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de terugvordering een belangenafweging moet maken. Belastingdienst/Toeslagen heeft die belangenafweging in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet kenbaar gemaakt. Dat is een motiveringsgebrek. De rechtbank passeert dat motiveringsgebrek, omdat Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift alsnog de motivering heeft gegeven en eiseres daardoor niet is benadeeld. De rechtbank vindt namelijk dat Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft besloten om niet af te zien van terugvordering en terecht niet tot matiging van het terug te vorderen bedrag is overgegaan. Dat zit in het volgende.
11. Zoals gezegd, moeten voorschotten kinderopvang worden besteed aan de kinderopvang. Als niet tijdig wordt betaald, dan heeft dat gevolgen voor de hoogte van de kinderopvangtoeslag en kan dat leiden tot een terugvordering. Dat eiseres als zij wél op tijd zou hebben betaald, meer kinderopvangtoeslag had gekregen, is geen reden om van terugvordering af te moeten zien of om het terug te vorderen bedrag te matigen.
12. Uit het Verzamelbesluit volgt verder dat financiële omstandigheden in beginsel geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of om deze te matigen. De reden daarvoor is dat iemand kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling, waarna Belastingdienst/Toeslagen aan de hand van de financiële gegevens van diegene nagaat wat de betalingscapaciteit is van de persoon. Bij een persoonlijke betalingsregeling wordt er niet verrekend met lopende toeslagen. Verder geldt dat als de betalingscapaciteit
onvoldoende is om het teruggevorderde bedrag binnen twee jaar te voldoen, er voor het openstaande bedrag geen invorderingsmaatregelen meer zullen worden genomen. Nu eiseres om een persoonlijke betalingsregeling kan verzoeken en daarbij rekening wordt gehouden met haar huidige financiële situatie, zegt Belastingdienst/Toeslagen terecht dat de financiële omstandigheden van eiseres, zoals de (niet onderbouwde) stelling dat zij onder het bijstandsniveau zal uitkomen, in beginsel geen aanleiding is om van terugvordering af te zien of het terug te vorderen bedrag te matigen. [3] Er zijn ook overigens geen aanknopingspunten dat een persoonlijke betalingsregeling in haar geval geen toereikende oplossing biedt. De terugvordering is op dit punt dan ook niet onevenredig.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat het standpunt van eiseres op zitting dat het voor haar lastiger is om met schulden in aanmerking te komen voor een grotere huurwoning - op zichzelf of in samenhang bezien met de overig door eiseres aangevoerde omstandigheden - niet als bijzondere omstandigheid aan te merken is om van terugvordering af te zien of het bedrag van de terugvordering te matigen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
Belastingdienst/Toeslagen moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden omdat er sprake is van een motiveringsgebrek. Om deze reden krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Belastingdienst/Toeslagen moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 26, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:303