In deze zaak heeft eiser op 3 september 2020 bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens door de korpschef van politie, met het verzoek om bepaalde gegevens uit zijn personeelsdossier te verwijderen. Dit verzoek werd afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank had eerder op 26 mei 2021 het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft op 23 november 2021 opnieuw bezwaar gemaakt en verweerder in gebreke gesteld. Na een aantal besluiten van verweerder, waaronder een afwijzing van het verzoek om een dwangsom, heeft eiser op 18 februari 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 13 januari 2023 geoordeeld dat het beroep terecht was ingesteld en dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding. De zitting op 22 maart 2023 resulteerde in een mondelinge uitspraak waarbij de rechtbank het beroep gegrond verklaarde voor wat betreft de dwangsom. De rechtbank vernietigde het besluit van 1 augustus 2022, herroepte het dwangsombesluit van 25 april 2022 en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- aan eiser moest betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verweerder bij de gegevensverwerking zwaarder wogen dan die van eiser, en dat verweerder niet verplicht was om de gegevens te wissen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier S. Sari.